De verloren bestuurder
Een van de grapjes die ik vroeger met de motor wel uithaalde was ‘bij mezelf achterop zitten’. Ach ja, dat waren nog van die laatste jeugdflikkeringen, ik zou zoiets nu niet meer doen. Ik gaf de lange, stabiele motor een heel matig vaartje van 70 of 80 km op een goede rechte weg, en schoof een plaats achteruit tot op het uiterste puntje van de ‘dicky seat’. Achter had ik ook voetsteunen, voor eventuele duopassagiers. De gashendel, nu heel ver weg, bleef in z'n stand zitten en met losse handen rijden was geen kunst, ik had wel op m'n knieën op het zadel kunnen zitten, met een beetje oefening dunkt me.
Om het echt mooi te maken deed ik of ik in slaap was gevallen. Krom, het hoofd scheef en sterk knikkebollend met de hoge ouderwetse Cromwelh-helm op. De armen over elkaar, bijna uit elkaar glijdend door de intense maar niet onbehaaglijke sluimering die mij klaarblijkelijk te pakken had. Onnodig te zeggen dat ik door mijn bijna gesloten ogen het wegdek, de zijwegen en eventueel verkeer op de eigen weg terdege in de gaten hield. Zo werden dan toeschouwers gepasseerd, een oud vrouwtje waarvan ik hoopte dat het haar handen - althans geestelijk - met ontzetting over zulk een rampzalige situatie ten hemel zou heffen, of een man die er zich in weerwil van zijn scepsis niet van kon weerhouden te kijken tot de door Morpheus bezeten passagier uit het oog verdwenen was.
De grootste kunst was het gezicht in plooi te houden. Omdat mij dat niet gemakkelijk valt heb ik nooit een leukerd kunnen worden. Maar die paar tellen telkens, lukten wel.