Een steen is een meneer
Dingen interesseren me. Er zijn mensen die een hoogst gezonde onverschilligheid voor dingen hebben omdat mensen immers zoveel belangrijker zijn dan dingen, zoals er ook mensen zijn die zelfs dieren oneindig minder belangrijk achten dan mensen. Maar ik kan het niet helpen, dingen fascineren mij. Dingen zijn óók eenheden, zelfstandigheden, ‘meneren’ (of ‘mevrouwen’). Waarom is een steen eigenlijk een zelfstandig iets? Een kiezelsteen of een stuk steenslag is vroeger toch maar een toevallig stuk rots geweest. Ja, vroeger! Maar sinds hij van de rest van die rots is gesepareerd is hij een eenheid geworden. Een steen is een meneer geworden. Of was dat brokje steen in die rots vroeger al een eenheid? Tenslotte is het physisch of mechanisch niet toevallig dat net dat steentje zijn moleculen bij elkaar hield. Dat brokje was net iets harder dan de omgeving; of de splijtvlakken volgens welke het losgekomen is, waren in aanleg al in de rots aanwezig.
Ook schroeven zijn ventjes. Kijk maar eens naar verschillende gebruikte schroeven, zelfs van hetzelfde type en dezelfde maat. Ze hebben allemaal een ander gezicht. De ene lacht, de andere huilt, weer een andere grijnst, weer een andere peinst. Dat komt niet alléén door de gleuf die gemakkelijk een mond suggereert; moeren hebben het ook, zij het minder treffend. Ze zijn gewoon allemaal anders, hebben allemaal een ander ‘wezen’, het zijn allemaal andere mevrouwtjes of meneertjes.
Is het getikt om het zo te zien? Dan zijn er velen van ons getikt. Allemaal spreken we op onze tijd van ‘die trouwe jas’, ‘dat