Loeren door de hor
Het is weer eens een wintertje met sneeuw en ijs. En dus moeten de vogeltjes weer gevoerd worden, de merels, mussen, heggemusjes, kool- en pimpelmezen en het roodborstje. Elk jaar hetzelfde gezelschap, het zullen wel vaak weer kinderen en kleinkinderen zijn, maar dat is er niet aan te zien. Andere vogels zijn er bij mij nooit bij. Zelfs spreeuwen, die toch de naam hebben van zeer vrijpostig te zijn, vertonen zich alleen na langdurige koude. Een paar vinken komen ook wel eens langsgetrippeld. Opvallend is steeds weer het verschil in slimheid bij de verschillende soorten. Het roodborstje wint het altijd hierin. Maar de heggemusjes geven het heel weinig toe. Eerst is het altijd het roodborstje dat het voedsel ontdekt. Ik maak mij sterk dat, als ik na het invallen van de vorst er eerst een paar dagen overheen laat gaan alvorens ik wat strooi of een stuk kaas buiten gooi, hij - zich vorige jaren goed herinnerend - een manend gepiep aan mijn raam laat horen. De mezen doen dat ook. De heggemusjes, die het liefst minuscule beetjes oppikken en enthousiast met het staartje wippen als het vreemde voer bevallen heeft, komen dàn. Hun zou het trouwens niet ontgaan, want ze trippelen de tuin, net als de vinken, systematisch af. Vervolgens de mussen en de merels.
Vandaag had ik, bij uitzondering, een stuk chocolade op de sneeuw gelegd. Niemand at ervan want niemand zag het blijkbaar voor iets eetbaars aan. Tot ik zag dat de roodborst er goedkeurend aan bezig was. Zijn onderzoekend poppevingerhoedje hersens had het natuurlijk weer het eerst uitgevonden. Ik ge-