‘Hé?’ zei Tillemsoger, om tijd te winnen niet opkijkend, niets anders verwachtend of iemand had hem herkend. Degene die hem staande gehouden had lachte. Het was de voorman der lijkentuiniers, in een nieuwe met vele knopen bezette gronderige werkplunje. De voorman boog zich, Tillemsogers elleboog vasthoudend, vertrouwelijk en vol geheimzinnigdoenerij naar hem toe.
‘Je kunt mij vertrouwen maat’ zei hij, zijn pruim van de linker naar de rechter mondkant manipulerend, ‘ik mag jou wel’.
‘Ik heb haast’ zei Tillemsoger.
‘Laten we ergens effe wat drinken’ zei de voorman, Tillemsoger reeds meetronend.
Ze schoven een donkere tapperij vol kleine wrakke en lege tafeltjes binnen waar een sterke stank van verschaald bier en kots hing. De voorman bestelde twee glaasjes wijn. Een slonzige madonna van een jaar of veertien patste ze voor hen neer en verdween.
‘En vertel nou es, waar heb jij nou uitgehangen, meneer Tillemsoger?’ informeerde de voorman grinnikend en zijn glas optillend tegen het vale licht.
‘Ik heb een tijdje in het paradijs gewoond’ zei Tillemsoger, ‘tot het me ging vervelen. Ik kom nou net uit de kerk. Er is veel veranderd. Ik heb daar iets geks meegemaakt’.
De voorman fronste de wenkbrauwen.
‘Toch geen poep aan de knikker?’ zei hij enigszins bezorgd.
‘Er werd een soort rechtszitting gehouden’ fluisterde Tillemsoger. De voorman barstte in lachen uit.
‘Ze bedenken daar steeds wat anders. Ze hebben niks anders te doen. Genadevader schijt en de muis haalt de pot onder hem vandaan. Dat kun je toch geen rechtszitting noemen’.
‘Toch wel’ zei Tillemsoger, ‘het varken was er ook. De stad is er erg op vooruitgegaan. Ik vrees dat zijn aanwezigheid in de kerk niet gewoon meer is’.
‘Ach’ zei de voorman vaag en mistroostig, ‘ben je uit de stad geweest?’
‘Er was nog iemand’ zei Tillemsoger.
‘Wie?’
‘Een dol wijf met een koekepan, ze kreeg een toeval’
‘Zotte Fine. Biecht es op. Waar heb je in de tijd dat ik je ner-