melige donker in dat nog ter beschikking stond. Struikelde hij over stenen, rende door ruïneuze stegen, liet zich door uitbuitende muurbrokken opzijdringen, klom over schuttingen die vol onleesbare taal stonden, holde door een labyrint van brandgangen, trappen op en af, rukte een wrak in zijn hengsels hangend poortje open en stormde een binnenplaats op die, een vakuüm, in de steenhopen was uitgespaard.
‘Vlucht’ schreeuwde hij, zijn armen beschermend boven zijn hoofd, ‘verraad. Het uur is geslagen. De plant wordt uitgerukt en in het vuur geworpen. De troon trekt als een hemellichaam boven de stad langs. Ik heb alles afgeluisterd. Vlucht!’
Om het vervallen hekwerkje zaten Mabelis en de zwangere vrouw, geknield. Geen straaltje zon viel op hun gezichten. Ze waren in diepe schaduw gehuld, bijna onzichtbaar.
‘Vlucht’ drong Tillemsoger aan, ‘het is afgelopen. Hou op met die waanzin, want dat is het nu, horen jullie: waanzin!’
Wild sprong hij op het heiligdommetje toe en wilde de dorre kruiden, waartussen het zieltogend plantemannetje hing, het kopje gebogen, met zijn voeten vertrappen, uitdoven als een nasmeulend vuurtje. Wilde hij de wrakke wering afbreken, vernielen. Pas toen leek zijn aanwezigheid tot het geknielde tweetal door te dringen. Langzaam hieven ze het hoofd op. Hun ogen waren gesloten. Traag gingen die van de vrouw open. Ze keek Tillemsoger aan, volmaakt kalm. Verheugd haast, en zonder veel herkenning.
‘Er kan ons niets overkomen’ zei ze, ‘laat ons met rust. Het kind zal op tijd geboren worden. Wij bidden’.
‘Je kind is dood’ riep Tillemsoger, ‘ik ben arts. Ik hoor niks meer als ik mijn oor tegen je buik leg. Het is doodgegaan. Alles hier is doodgegaan. Jullie gaan ook dood. En gauw. Straks al. Vlucht’.
De vrouw glimlachte. Ze stond op en liep op Tillemsoger toe. Ze legde haar hand op zijn arm.
‘Wij blijven hier’ zei ze, in haar stem een toon die hangen bleef tussen medelijden en verwijt, ‘het is bijna volbracht’.
Ze knielde naast Mabelis neer, die het hoofd reeds weer had laten zakken en wiens lippen voortprevelden alsof er niets had plaatsgevonden.
Tillemsoger aarzelde, hij wist dat hij niet veel meer bereiken