Magus en zijn grinnikende bende wrongen zich door wortels die misschien afgevallen takken waren, groeven doden op, trokken ze aan het hoofd naar beneden uit het stil vergaande, aan zijn zweet bezwijkende woud, wikkelden ze zorgvuldig in en droegen ze naar de katedraal, vloekend op de gesteenten die hen struikelen deden en met lijken en al omver rollen.
In zijn hol zat Mabelis, die het wonder erkende maar het niet begreep. Overdag zwierf hij, door bijna niemand opgemerkt, over de stenen en door de straten, als enige man niets doend, onderzoekend alles opnemend, het hoofd gebukt naar de grond. Zijn stem, niet meer dan een gefluister, verheffend tegen de mannen die uittrokken om het nog overeindstaand Hout om te hakken. Hen onhoorbaar waarschuwend voor wat ze wellicht in hun onnadenkendheid konden doden. De ongevonden gebleven kiem die allang boven de aarde gegroeid was. Die ergens groeide en die een mens, die god was.
Gehuld in zijn lichaamslange van kalkbrokken doorvlochten baard, met onder zich zijn gekruiste stokmagere benen, zat hij in zijn afgelegen hol, alleen nog ademend. Zijn ogen geopend maar dood, nietsziend. Zijn lippen van steen.
Om hem heen zaten zijn vrouw, zijn kinderen, de aanstaande moeder en de kleine trommelslager. Zijn vrouw droeg nog steeds de roestkleurige mantel, die ze bij haar keel stevig vasthield. Zij was de enige die niet meeluisterde naar wat Mabelis roerloos van door geen vermoeidheid of tijd doorbroken gespannenheid hield.
Haar hart hinkte op twee gedachten. Ze had nog steeds niet kunnen kiezen. Onder haar mantel waren haar dikke benen gehuld in een oude soldatebroek. Haar gezicht was star van walg.
De zwangere vrouw was geheel naakt en hield met haar gevouwen handen haar kolossaal gezwollen buik vast, waartegen Mabelis zijn oor hield. De kleine trommelaar, evenals de andere kinderen gekleed in een veel te wijde militaire jas en broek, met rijgschoenen aan die boten waren, zat op de wijze van Mabelis, rechtop.
‘Hoor je wat, Mabelis?’ fluisterde de zwangere vrouw na een lange stilte, ‘ik hoor niets maar ik voel het bewegen, van binnen. Het duurt lang. Het is over tijd. We hoeven niet ongerust