sliep, praatte hij tegen de ‘groei’.
‘Goedzo’ zei hij sluw goedkeurend, ‘zet 'm op. Sjongesjonge, wat een regentje, wat een groei. Manna voor de grond gewoon. Precies wat we moeten hebben! Ga je gang, doe je best, maar laat mij en de pastoor met rust. We hebben je niks gedaan’. Hij lalde maar wat in zijn angst.
Het bos om het ontstane plato heen verzakte verder en verder, van binnenuit en van alle kanten aangevreten, zichzelf vloeibaar makend, veranderend in een losse schuimachtige massa die voor Scherpende's argwanend en vreesachtig oog reeds golvingen van heuvels en dalen werd achter de smalle hoge gaten die in de bolvormige ruimte vielen waarbinnen hij zich bevond. Een zeker uitzicht ontstond zo, waar hij zijn onzekere blik over weiden liet, zittend waar hij zat, aan de ingang van zijn hol, een rond ruwgerand mangat in de vloer van het pleinachtige, vrij effen en vierkante platform.
Het daverend gekraak nam af, verplaatste zich als een uiterst trage kudde vee die door een bos breekt.
De schuimige bultige massa's, in fabuleus perspektief voor Scherpende's vage vensters, klonken met regelmatige tussenpozen in, verloren hun luchtigheid, verzwaarden zich, werden gesteente, reeds niet wit en blinkend meer maar vuil geel- en roestkleurig, bevroren spoelwater in een zinkput.
In een niet te stuiten koorts preekte en geselde de pastoorsvogel voort, nog steeds de vuisten ballend naar boven en de onkenbaar geworden veelkleurige kop omhoog kerend. Het loonde de moeite niet meer, zo het dat ooit gedaan had. Alleen Scherpende kon hem horen. Het vroeger gigantische maar nu sterk geslonken luchtgat werd geleidelijk gedicht. In schuimige wolken omgezette boomkruinen sloten de opening kalmpjes af. De schuimbrokken, van veelsoortig licht doorschenen, gingen over in harde substantie. Begonnen al meer op steen te lijken.
Scherpende, waakzaam en mager, hongeriger dan ooit, in de wijde regenboogvliezige ruimte, hoorde zonder te luisteren de klanken der godswoorden neerhagelen tegen de wanden, ze ketsen en schampen en zacht opkrabbelen. Hij volgde ze in alle richtingen die ze namen. En in alle richtingen werden ze weerkaatst. Hij hoorde ieder woord tweemaal. Iedere zin van de pastoorsvogel keerde na een sekondenlang durende dood daar-