de opborrelende knarsende steenstroom, afgekoelde lavadelen, zich daar spoedig een uitweg gebaand zou hebben en zich boven hem sluiten zou.
Die gedachte deed hem even licht schrikken. Maar hij besefte onmiddellijk dat voor wat hij geworden was, een allerslimst en -behendigst klauterwezen dat amper plaats in beslag nam, altijd nog wel een gaatje te vinden zou zijn om door te ontsnappen, naar welke oppervlakte dan ook. Toch, er was niets aan te doen, benauwde het idee hem om al gauw bedolven te zullen zitten onder een onbearbeidbaar hard gesteente, in de lege gapende buik van de aarde, waar hij uiteindelijk, nu hij geheel uitgeslapen was, absoluut geen zaken meer had.
De vage lichtschijn die hij met zijn oogharen temperde, beviel hem wel. Met genoegen dacht hij aan de vroegere Zon terug, die altijd als een rollende vuurbal voor zijn voeten over alle straten en wegen en door alle wandelbossen gerold was.
Naarmate hij langzaamaan klaarder wakker werd groeide dat gevoel van sympatie voor het licht Van deze Zon, waar hij nooit goed in had kunnen kijken, - iets wat naar hij meende thans, na een zekere periode van wennen, beter dan toen mogelijk zou zijn.
Hij wikkelde zijn opgevouwen ledematen uit elkaar los, een tot leven gekomen mummietje dat zich uit zijn windsels bevrijdt, sloot zijn mond die licht kwijlde, schatte de afstand van het punt waar hij zich bevond tot het doorpriemde plafond en begon naar boven te klauteren, waarbij hij zacht maar opgewekt en koortsachtig allerhande helpende, zich voortdurend kant en klaar aandienende geheime formules brabbelde waar hij geen woord van begreep. Waar hij trouwens minder dan hij ooit gedaan kon hebben naar luisterde. Maar die hem op de een of andere manier steeds plezieriger stemden.
De stenen vliegen in de zon en alle mollen hebben elkaar opgegeten, vuur slaat uit zijn staart de salamander, maar het donker in zijn mond is afgelopen! Licht wil ik eten! Beddarg, beddarg: zwoen aast de bedotter en alle muntgeld gebroken. Of is het ei wellicht de verlosser?! Eén oog scheel, het andere onvindbaar, de Zon een koning en ik zijn profeet. Hij die de Slaap sliep, hij ja, hij, popeloog, morgenzaad en Nachtweter.
Op zijn gemak, volop de tijd ervoor nemend, voortdurend uit-