10. Geen boekenwurm of zoiets
De zon was al weggewiekt en de bomen begonnen donker en vocht uit te ademen toen Evarist zich ruw vastgegrepen voelde en een onmatig harde stem hem toebulderde:
‘Hee! Wat heb ik nou an m'n klomp! Wat mankeert jou, maat? Allee, opstaan, de tuin gaat dicht!’
Moeizaam, met knarsende botten, tot in zijn hersencellen zich aangevreten en geleegd voelend scharrelde Evarist overeind. De stem behoorde toe aan de voorman. Hij had zich verkleed en zag er nu, in zijn vale kostuum, uit als een gewone wandelaar.
‘Nondidju’ zei hij, ‘wees blij dat ik savonds altijd nog een rondgang maak in m'n eentje. Anders was je hier blijven pitten. Zoiets zou op jouw leeftijd je gemoedsrust niet ten goede gekomen zijn. Ik heb trouwens de indruk dat je op een beetje perverse manier met die dooie van je bezig bent. Je komt hier de gekste dingen tegen maar ik heb toch nog nooit een ouwe man bovenop z'n lijk aangetroffen. Die houding geeft te denken as je het mij vraagt. Het werkvolk hier haalt natuurlijk zulke grappen wel eens uit. Ik gun ze dat van harte. Maar dit ligt anders. Die jongens leven met de dood, die darren er dagelijks tot aan hun nek in rond. Met jou staan de zaken anders. Heb ik gelijk of niet? Zeg nou zelf. Ik mag je wel, laten we mekaar geen mietje noemen’.
‘Ik heb’ zei Evarist, pratend met een mond vol donker dat naar aarde en plantenresten proefde, ‘een ontdekking gedaan. Het leeft nog steeds. Het groeit. Het wil alles vergiftigen en kapotmaken. Maar het vergist zich en niet zo zuinig ook. Ik kan het zien aan de kevers en de insekten. In het kleinste wordt de ontwikkeling van het grootste duidelijk. In de paradoks is de waarheid. Het vergist zich, want...’
‘Hohoho vader’ onderbrak de voorman hem, ‘wacht even. Met woorden as parredoks hoef je bij mij niet an te komen. Ik ben maar een doodgewone lijkentuinier, geen boekenwurm of zoiets. Maar wat die ontdekking van je betreft kan ik je geruststellen: ze doen het allemaal. Ik kan jou dat wel zeggen, je be-