pijpen binnengeschuifeld en morrelden kietelend en ondeugend in zijn kruis. Een lange levende draad scheen het bovenste knoopje van zijn overhemd losgewurmd te hebben en had zich laten zakken langs zijn rug, die aandoend met huiverige gevoelens van plezier. Met behendige voorzichtige vingers viste Evarist de rank uit zijn boordopening en speelde er een beetje mee, liet hem zich omkrullen om zijn vrijgemaakte pols, een beweging die de rank binnen de minuut herhaalde malen wist te volbrengen, bijna op de manier van een dier als het ware aanvoelend of begrijpend wat Evarists bedoeling was toen hij hem op zijn pols legde en hem behoedzaam met de vingers van zijn andere hand eromheen bewoog.
Het spelletje amuseerde Evarist zo dat hij daarna nog verschillende dikkere ranken, waarvan de uiteinden hem in handen vielen bij zijn getast, op de manier van een fakir met zijn slangen, om zijn hals drapeerde, met zijn hoofd het enige wat er nog van hem boven het plantelijk beddedek uitstak.
Maar hij kon niet blijven spelen. Er was werk aan de winkel. Er nam een plan, een samenstel van voorzorgsmaatregelen gestalte in hem aan dat het best direkt uitgevoerd kon worden aangezien het heel wat energie en, wat kostbaarder was, tijd van hem vergen zou. Het was duidelijk dat de ranonkel er niet aan dacht te stoppen met zijn wonderbaarlijke groei, die zich zelfs versneld leek te hebben. De kamer was thans veranderd in een stukje bos waar bijna geen licht meer in doordrong. Slechts zeer vaag nam Evarist tegenover zich nog een iets lichtere ovale vlek waar op de plaats waar zich het raam moest bevinden.
De ranken, waarvan verschillende reeds zo dik als jonge boomstammetjes waren, daalden af van de totaal onzichtbaar geworden zoldering en van de eveneens door honderden ritselend en schurend bewegende rankjes en worteltrossen overdekte vloer waarvan de planken zacht knersten onder de zo krachteloos en zwak lijkende maar door een geheime woedende sapstroom gevoede en sterk gemaakte levende breekijzertjes van wortelingen, die zich de weg naar de kelder poogden te ontsluiten.
Toen Evarist de melkfles, die hij naast zich gezet had, naar zijn lippen wilde brengen, het opstaan nog even uitstellend, moest hij het glazen voorwerp geheel loswikkelen uit de lange magere vingers die er beslag op hadden gelegd en waarvan er ettelijke