Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk
(1920)–Hendrick Hamel– Auteursrecht onbekend
[pagina 118]
| |
V. Personalia.A. Nicolaas Verburg.1. Nicolaas Verburg van Delft komt 20 Juli 1637 met het schip's Hertogenbosch in Indië als ondercoopman à f 40 's maands; na goede diensten in Hindostan te hebben bewezen, wordt hij op nieuw voor drie jaren aangenomen in qualité van Coopman à f 70 gl. 's mds. (Res. 13 Sept. 1642); Ambassadeur naer en Directeur in Perzië (Res. 13 Aug. 1646); komt 29 Juli 1649 van Perzië te Batavia terug; Gouverneur van Taijoan (Res. 31 Juli 1649; zijne Commissie is van 3 Aug. 1649); Extraord. Raad van Indië (Patr. Miss. 10 Sept. 1650); vertrekt 8 Dec. 1653 met het jacht de Haas naar Batavia (Miss. Taijoan naar Batavia 26 Febr. 1654); komt 11 Jan. 1654 terug te Batavia; Fabriek (Res. 17 Febr. 1654); Ord. Raad van Indië (Res. 31 Maart 1654); Directeur Generaal (Res. 26 Sept. 1667 en bij Resolutie van Heeren XVII van 11 Aug. 1668 in dat ambt bevestigd); van die functie ontheven (Res. Heeren XVII, 31 Oct. 1674 en Res. 11 Sept. 1675) en vertrekt, na 38 jarige continuatie in Indië, met zijne huisvrouw den 21en Nov. 1675 naar het vaderland als Admiraal van de retourvloot (Dagr. Bat. 1675). Verschijnt in Vergadering H.H. XVII (Res. XVII, 26 Sept. 1676). Over zijn bestuur op Formosa, zie: ‘Oost-Indisch- praetjen’ (1665). | |
Generale Missive, 24 Dec. 1652.2. Dewijl d. Hr Gouverneur Nicolaes Verburg, volgens allegatie door veele onlustigheeden die Zijn Ed dagelicx boven de bedieninge van zijn lastich ambt voorcomen, heeft hem doen resolveeren om eenmaal uijt de woelinge tot een stil ende gerust leven te comen, zijn demissie om tegens 't aenstaende jaer 1653 naart Patria te keeren doen versoecken 't welck wij Zijn Ed. ten respecte overige tijtsexpiratie niet connen weijgeren, des sullen sorge dragen als den tijt comt dat over dit gouvernement gedisponeert wert, datter een bequaem, wijs, ervaren ende vreedsamich persoon ten meesten dienste van de Generale Compe. tot vorderinge van dese republijck ende dat groote werck gebruijckt wort, daermede wij dan oock | |
[pagina 119]
| |
willen hoopen dat veel onlusten die zoowel in't reguart van geestelicke als politique zedert eenige tijt herwaerts tot ons groot misnoegen in dat Gouverno voorgevallen zijn, cesseren zullen.... | |
Resolutie, 21 Maart 1653.3. Alsoo de Gouverneur van 't Eijlandt Formosa Nicolaas Verburgh, Extraordinair Raet van India, bij sijne brieven instantelijck versocht heeft desen jare van het voorsz lastige Gouvernement verlost te mogen worden, om het aenstaende saisoen na het vaderlandt te vertrecken, alsoo den tijt van sijn verbant als dan een jaar over geeijndicht sal sijn, Ende dienvolgens weder een ander bequaem ende gequalificeert persoon wort vereijscht om dat emportante Gouvernement te becleden, soo is het zelve na de gewichticheijt van de saecke verscheijden vergaderingen achter den ander in bedencken gehouden ende gesien het selve Gouvernement geconsidereert wort van overgroote importantie te wesen, hetwelck de Compe. mettertijt, bij aldien God den Heer de middelen daertoe aengewent segenen wil, een Coninckrijck waerdich staet te werden, behalven de Japanse ende Chinese negotie die om het gout ende silver mineraal dat van daer getrocken ende waermede den Inlantsen handel ten principale levendich gehouden wort, voor de Compe mede van seer grooten gewichte sijn. Ende dat bovendien in hetselve Gouvernement eenige jaren herwaerts seer groote onlusten tusschen Compes. principale ministers in kercke ende politie geresen sijn, waeruijt soodanige partijschappen ende factien sijn ontstaan dat gevreest wort dat deselve eijndelijck ten sij daerin werde voorsien, wel tot ondienst ende nadeel van de Compe. mochten gedijen. Ende evenwel Compes. dienst niet en gedoocht dat alle de persoonen die aen de voorsz. questien geraeckt ofte vast sijn, daerom van daer gelicht ende elders geplaetst souden worden, omme welcke onlusten ende partijschappen dan ter neder te leggen ende uijt te roeijen niet alleen bijsondere wijsheijt, discretie ende cloeckheijt maer oock meer dan gemeene authoriteijt wort vereijscht. Waer bij noch comt dat hetselve Eijlandt een donckere wolck uijt China schijnt over het hooft te hangen, wordende over verscheijden wegen g'adviseert dat de sone van den grooten Mandorijn Equan jegens de macht der Tartaren niet connende bestaen, ende genootsaeckt wordende het Rijck te ruijmen, het ooge op Formosa geslagen soude hebben om hetzelve met sijn overige subjecten intenemen ende hem aldaer ter neder te slaen, jegens wiens | |
[pagina 120]
| |
attentaten dan mede nodich is een waeckend ende sorghvuldich oogh in't seijl te houden, opdat ons dat costelijcke pant hetwelck reede sooveel gecost heeft, ende van soo groten expectatie is, niet affhandich gemaeckt en werde; Alle welcke saecken met rijp overlech in Rade gepondereert ende overwogen sijnde eijndelijck verstaen ende eenstemmich geresolveert is, niet jegenstaende de ordre van de Heeren Principalen expresselijcken medebrencht ende dicteert dat van de ordonnarie permanente Raden geene versonden sullen worden off ten waere de hooge noodt hetselve quame te vereijschen, ende dan noch niet anders dan op corte expeditien, om nae't verrichten van deselve wederom te comen, deselve ordre om redenen boven verhaelt ende de gewichticheijt van saken, voor soo veel te buijten te gaen ende tot het voorsz. emportante Gouvernement te nomineeren ende versoecken den Heere Carel Hartsingh ordinaris Raet van India die voor desen in gende Noorder quartieren lange jaren geremoreert ende grondige kennisse van saecken heeft, met hoop ende vertrouwen dat Hooghgemde Heeren Principalen de bovengeroerde redenen ende motiven insien ende de nootwendicheijt van saken nevens ons begrijpen sullen. Waerop den gem.e Heere Hartsingh ten dienste vande Comp.e versocht sijnde sich mette voorsz. resolutie te willen conformeren, soo heeft Sijn Ed. verclaert verplicht ende oock ten volle genegen te sijn sich te laten gebruijcken daer de Compe sijnen dienst meest sij vereijschende, doch aengesien het noordelijcke vaerwater een seer dangereus ende gevaerlijck vaerwater sij, gelijck de droevige exempelen God betert van tijt tot tijt niet dan te veel geleert hebben, soo was Sijn Ed. overbodich ende berijt hetselve Gouvernement te aenvaerden, mits dat sulcx niet en soude sijn voor een corten tijt maer voor eenige jaren, ten minste voor soo langh sijn lopende verbandt aen de Comp.e soude duren, om met sijn familie niet over en weder te swerven, off ten ware daertoe expresse last ende ordre uijt het Vaderlandt quame van de Heeren Bewindhebbers die hij sich altijt geern soude onderwerpen ende onvermindert sijn jegenwoordige qualiteijt rangh ende ordre in Raade van India ofte die hem na desen noch van de Heeren Principalen soude mogen gedefereert ende toegevoecht worden, waervan Sijn Ed. bij den Raet eenstemmich toesegginge gedaen is, alsoo doch om de voorsz. geresene ende ingewortelde ongenuchten te extirperen, mitsgaders om alles op gemde Eijlandt op den goeden voet ende in behoorlijcke ordre te brengen, wel soo veel ende langer tijt vereijscht sal worden, willende vertrouwen dat | |
[pagina 121]
| |
de welgemde Heeren Principalen hetselve voor goet ende wel gedaen sullen houden. | |
B. Cornelis Caesar.1. Cornelis Caesar van der Goes, d.w.z. afkomstig van Goes, kwam 6 Febr. 1629 met het schip Tholen te Batavia voor adsistent à f 16 's mds.; was in 1636 in Japan om kennis op te doen van den Taijoanschen handel; was in 1637 waarnemend Opperhoofd in Quinam; had als koopman op f 60 's mds. geruimen tijd goeden dienst gedaan en wordt Opperkoopman op f 75 's mds. (Res. 7 Mei 1641); gaat per fluit de Zaijer van Taijoan naar Japan (Miss. Zeelandia 10 Sept. 1641); was in 1644 ‘politicus over de Formosaense dorpen’ en wordt verhoogd tot f 110 's mds. (Res. Zeelandia 28 Aug. 1645); vertrekt 2 Sept. 1645 per Achterkercke van Taijoan naar Japan; de hem gegeven instructie voor een kruistocht omtrent de westkust van Luconia is gedagteekend: Zeelandia, 31 Jan. 1646; op zijn verzoek werd hem zijne demissie toegestaan (Miss. van Batavia naar Taijoan 9 Mei 1647) maar 21 Oct. 1647 was hij nog te Taijoan. Hij had toen een zoon Martinus (Gen. Miss. 31 Dec. 1647) die bij Res. 7 Juni 1670 werd benoemd tot Opperhoofd in Japan en 27 Nov. 1679 overleed (Res. 16 Dec. 1679 en Dagr. Bat., bl. 541). In het vaderland zijnde, wordt hij Extra-ordinaris Raad van Indië (Patr. Miss. 10 Sept. 1650); gaat met het schip ‘Orangien’ voor de Kamer Zeeland terug naar Batavia, waar hij wordt gesteld ‘tot het opperste gesach van de werken en noodigheden’ [Fabriek] (Res. 7 Juli 1651); wordt President van de Weeskamer (R. 24 April 1653); Gouverneur van Taijoan (R. 24 Mei 1653); krijgt als zoodanig ontslag (R. 30 Juni 1656); komt 17 Jan. 1657 te Batavia terug (Dagr. Bat. bl. 71 en 72 en miss. Reg. Bat. naar Taijoan 15 Mei 1657) en overlijdt aldaar 5 Oct. 1657 (Dagr. Bat). Over zijne begrafenis in de stadtskercke, zie Dagr. Bat. 6 Oct. 1657 bl. 281-282; zijne weduwe leefde in Juni 1663 nog te Batavia (D.B. 1663, bl. 335). | |
[pagina 122]
| |
gens resolutie van dato den 21e Maert vermits de groote onlusten in eenighen tijt herwaerts in Taijouan ontstaen, die niet schijnen als met authoriteijt ende kloeckmoedicheijt te connen neder gelecht werden, tot welck important Gouverno alsoo in Raade van India, naer overlech van saecken goetgevonden sij te versoecken den Heer Carel Hartsingh, ordinaris Raet van India, die de Taijouanse gewesten voor desen lange jaren bijgewoont heeft waertoe alsoo sijn E: sich ten dienste van d'E. Compe heeft willen laten gebruijcken, ende nu tot het voltrecken van Sijn E: aengenomeen reijse veerdich sijnde, den E. Heer Gouverneur Generael Reniersz is comen te overlijden, waerdoor dan verscheijde veranderingen veroorsaeckt sijn, soo dat nu om de gewichticheijt van het Generael Gounerno, Sijn E. persoons wijsheijt ende kennisse alhier wel te staet comt, de ordinare Raeden buijten den Gouverneur-Generael den Ede Heer Joan Maetsuijcker, die nu tot het Generael Gouverno gekosen sij, niet meer dan twee in getale sijnde en dat oock den Hr. Arnolt de Vlamingh ordinaris Raet van India wegens de become advijsen uijt Amboina noch niet te paresseeren staet, Soo hebben in Raade van India aengesien Sijn Ed. alles tot sijn aangenome reijs geprepareert hadde, het aen Sijn Ed. in eijge optie gegeven ofte dat Sijn Ed. reijs voltrecken ofte alhier noch in dese conjuncture van tijt, begeerich soode sijn over te blijven, op welcke voorstel bij Sijn Ed. geleth ende het selve 2 off drie dagen in bedencken houdende, rapporteert in Raade van India om de importantie van het Generael Gouverno Sijn Ed: alhier te sullen overblijven, waerop in Raade goetgevonden is naer een ander gequalificeert ende ervaren persoon tot het genoemde Gouverno om te sien ende naerdat de presente Extra-ordinaris Leden uijt desen Raade hun daertoe hebben gepresenteert, soo is verstaen tot het Taijouanse Gouverno te qualificeeren en te gebruijcken den Hr Cornelis Caesar, Extraordinaris Raet van India, die in de genoemde gewesten voor desen mede lange jaren bijgewoont heeft, en dat Sijn Ed. met de laetste bezendinge daerna toe als Gouverneur sich sal hebben te vervoegen. | |
Patriasche Missive, 8 Oct. 1654.De surrogatie bij UE. gedaen van d'E. Cornelis Caesar tot Gouverneur in Taijouan en Ilha Formosa in plaetse van d'E. Nicolaes Verburch die vermits expiratie van sijn verbonden tijdt sijn verlossinge van daer versocht heeft, sullen wij ons wel laeten gevallen. Wij willen vertrouwen dat hij hem | |
[pagina 123]
| |
in dat important en swaerwichtich Gouvernement ten dienste van de Compagnie wel en nae behooren sal quijten. UE. wijders recommanderende en oock bevelende wel te letten en die voorsorge te draegen dat het gemelte Gouvernement altijdt bekleet werde bij luijden van verstandt en discretie en daerop men sich volcomentlijck can gerust stellen, alsoo UE. weten de Compe daeraen ten hoochsten gelegen te wesen. | |
C. Iquan.‘Teijouhan is door de Jappanders door hare expresse gesonden armade in den jare 1615 ende 16, tusschen 3 a 4000 man sterck, geconquesteert doch pr faulte van volgende subsidien, wederom verlaten; alsoo dese enterprinse bij een particulier Heer omme de gunste van Sijn Mat wederomme te becomen, ter hande genomen was. Lange jaeren hebben zij daer met haer capitaelen door Chineesen in Jappan woonachtig met de Chineesen van China gehandelt’ (Gen. Miss. 15 Dec. 1629)Ga naar voetnoot1). ‘In de Baij van Taijouan plachten jaerlijcx eenige Japanse joncken te comen soo om hertevellen te coopen welcke daer in tamelijcke quantiteijt vallen; maer insonderheijt om met de Avonturiers van China te gaan handelen welcke daer groote quantité rouwe zijde ende gemaeckte sijde stoffen soo van Chincheo, Nanquin als verscheijden andere plaetsen van de Noord Custe van China te coop brachten’ (Gen. Miss. 3 Jan. 1624). Van die in Japan gevestigde Chineezen is bij Europeanen vooral bekend geworden de zoogenaamde ‘Capitein China’ te Firando, dien de Portugeezen Andrea Dittis heetten. Als de verzekering dat hij een Christen wasGa naar voetnoot2), alleen steunt op dien naam, staat zij zeer zwak; dat zijne leefwijze is geweest gelijk door de Hollanders wordt berichtGa naar voetnoot3), klinkt veel waarschijnlijker. De verschillende berichten over hem samenvattende, komt men er toe het volgende aan te nemen als de waarheid nabij te komen: De zoogenaamde Capitein China te Firando heette Gaan Si Tsee, was af- | |
[pagina 124]
| |
komstig uit het district Hai-ting in de prefectuur Tsiang Tsioe (in de nabijheid van de havenplaats Amoij) en was aldaar getrouwd. Overeenkomstig het gebruik onder Chineesche immigranten die in eenigszins goeden doen zijn, ging hij in Japan eene verbintenis aan met eene dochter des lands, vermoedelijk zelfs met meer dan ééne. Te Firando zal hij de voornaamste Chineesche koopman en reeder zijn geweest en om die reden daar te lande zijn aangesproken met den titel van Kapitein (zooals ook ons Opperhoofd door de Japanners werd betiteld), zonder dat hij eenige aanstelling had; waarschijnlijk was hij Hoofd van een geheim genootschapGa naar voetnoot1). Over zijne aanrakingen met ons, raadplege men: W.P. Groeneveldt, de Nederlanders in China I (Bijdr. Kon. Inst. 6, IV, 1898). Hij was o.a. de tusschenpersoon bij de onderhandelingen welke leidden tot onze verhuizing van de Pescadores naar Taijoan en hij was geenszins tevreden over de wijze waarop wij zijne diensten hadden beloondGa naar voetnoot2). Hij overleed te Firando 12 Augustus 1625Ga naar voetnoot3), groote schulden nalatende, o.a. aan de EngelschenGa naar voetnoot4). Ietkwan - ook Iquan, Equan, Yeh-kwan geschreven - werd geboren in het dorp Tsiooh Tsi in het district Tang Oa, waarin ook de havenplaats Amoij ligt. Zijn geslachtsnaam was Tie - ook Te en The geschreven - en zijn persoonsnaam: ‘de eerste’ duidt aan dat hij de oudste zoon was. Niet een | |
[pagina 125]
| |
zoon, maar een schoonzoonGa naar voetnoot1) van den hierboven besproken Capitein China zal hij zijn geweest. Volgens Chineesche berichten, behoorde Iquan's eigen hoofdvrouw in Zuid-China tot eene familie Gaan en zij zal eene dochter zijn geweest van den Capitein China en diens hoofdvrouw in China. Op jeugdigen leeftijd, zoo heet het, heeft Iquan een toevlucht gezocht bij een oom van moederszijde te Macao, die hem met een handelsopdracht naar Japan zond. Evenals zijn latere schoonvader heeft hij te Firando betrekkingen aangeknoopt met een Japansche, bij wie hij een zoon kreeg, den zoo vermaard geworden Koksinga. Misschien was hij de tolk die tusschen 25 Jan. en 20 Febr. 1624 uit Japan naar Taijoan kwam (Groeneveldt, a.v. bl. 482), of de aan het eind van 1624 dagelijks uit Japan verwachte zoon van Capitein China (Miss. GouvrSonck 12 December 1624). Aan de vloot onder Muijser die 30 Dec. 1624 werd aangewezen om op Chineesche jonken naar Manilla te kruisen, werden drie jonken toegevoegd (twee van Capitein China en één van diens luitenant Pedro China) welke onder Iquan's bevel stonden en 20 Maart 1625 te Taijoan terug waren. ‘With Yen Ssŭ Ch' i [Gaan Si Tsee] and others, he [n.l. Iquan] opened up Formosa; he was raised by his comrades to the chief leadership on the death of the former’. [12 Aug. 1625]. (Some episodes in the History of Amoy. China Review, XXI, 1894-95, bl. 87).
‘Het is nu wat meer als een jaer dat eenen Itquan (eertijts tolck der Compe nu hoofft der Chinesen rovers) uijt Teijouan sonder onse kennis gevlucht is, ende sich op den roof begeven, vele joncken ende volck vergadert heeft, waermede hij de gantsche seecusten van China seer ontstelt ende het geheele landt, steden ende dorpen raseert ende vernielt waer over oock geen seevaert op de Custe meer gebruijct can werden’ (fd Gouvr Gerrit Fredericqs de Witt aan Gouv.-Generaal, Actum Batavia 18 Dec. 1627).
‘Tot in de maent Junij 162[7] hebben de Chinesen niet willen gedoogen datter eenige van onse schepen ofte joncquen van Taijouhan in de riviere van Chincheo [Amoij] ofte andere plaetsen op haer Custe havenden; doch alsoo naderhandt de Chineesche roovers soo machtich ende sterck geworden sijn dat genouchtsaem meester sijn van de Chineesche zee ende meest alle | |
[pagina 126]
| |
de joncquen op de gantsche Custe vernielt ende verbrandt hebben, doende mede te lande groote destructie ende rooverije, wordende geschat sterck te wesen omtrent 400 joncken ende 60 à 70 duijsent mannen. Den Oversten daervan, Icquan genaempt, sijnde des Compagnies Tolck in Teijouhan geweest ende stilswijgens van daer vertrocken, heeft hem tot rooven begeven ende in corten tijdt soo grooten aenhanck gecregen dat de Regenten van China geen raedt wisten om de roovers van haere Cust te crijgen... Den roover Icquan heeft oock langen tijdt goede correspondentie met d'onse gehadt ende ons vrijwat respect toegedragen, maer heeft eijndelijck sonder onderscheijt genomen al wat becomen conde’ (Gen. Miss. 6 Jan. 1628).
‘.... Ons comt inproviste voor dat een joncqken van Iquan, soone van den ouden overleden Cappiteijn China, vuijt Nangasacqui naer Teijouan ende de custe van China sal vertrecken; dese persoon is voor desen vuijt Taijouan ghebannen, soo dat daer niet zeer wellecom en sal wesen. Evenwell door instantelijck versoucken van den Hr van Firando ende Oenemondonne hebben hem geen passe durven weijgeren’ (Origineele Missive Cornelis Nijenrode, Firando Ulto Oct. Ao 1630 aan de Edele Heer Generaal Specx; Kol. Arch. S.S. II, fol. 114).
‘Dit is den goeden Chinees die van meest alle de Hollanders den vader genoempt werdt ende hun soo lange gefrequenteert ende mede omgegaan ende voor Tolck gedient heeft, niet eens gedenckende, nu weder macht becomen heeft, hoe over twee jaren, als wanneer door den rover Quitsiok uijt sijn digniteijt ende plaetse verstooten was, weder als met de handt van UE-hedens macht ende dienaren geleijdt ende op zijn stoel gestelt is, alles op goede hoope dat door desen Iquan die onse gelegentheijt, conditie ende macht soo wel bekent was, met intersessien ende verclaringen aan den Combon ende andere grooten te doen wat ons billick versouck ende begeeren was, dies te beter tot den vrijen handel geadmitteert te werden - maar contrarie bevinden wij, wandt in plaatse van zulcx en slaat hij Iquan niet alleen aff de vergoedingh van 't jacht Slooten in sijnen ende het Rijcke van Chinas dienst verongeluckt maar derft wel expresselijck in zijne Missive vertoonen enee aan d'onse laten verluijden soo wij hem meer over sulcx aanschrijven geen goede vrinden connen blijven, alsoo gemelte jacht, zoo hij susteneert, niet in zijnen maar per ongeluck om den handel te becomen in 's Compagnies dienst gebleven ende verongeluckt is, door briefkens ons verbiedende met onse jachten niet meer in de rivier Chincheo te verschijnen, | |
[pagina 127]
| |
alsoo daar door (soo hij segt) in de hoochste ongenade van den Combon ende andere grooten van China soude comen vervallen’ (Gouverneur Putmans aan de Ed. Heeren Bewindhebbers der Camer tot Amsterdam, Taijoan 10 Oct. 1631). ‘.... In Nangasackij sijnde is mij onder anderen van Sr. Melchior van Santvoort verhaelt hoe de Chinesen die daer met haar joncquen geweest sijn, als wijff van Iquan ende anderen, uijtstroijen ende voorgeven bij het Rijcke van China (hoewel ons den handel vrij ende liber vergunt wert) naer 't vertreck onser schepen Taijouan met groote macht aen te tasten ende haer meester van 't Casteel sien te maecken’ (Miss. van Couckebakker aan Gouvr Putmans, dd. Firando 24 Nov. 1634).
‘Den Chinesen Mandorin Equan is een schadelijck instrument in Comps handel, ende dient voor eerst noch soo aengesien tot dat den tijt ons wijser maeckt off d'een off d'ander tijt van candt raeckt; is van vele gehaedt ende plaegt de coopluijden dapper, dat met groote geschenken aen de Grooten weet goed te maken’ (Gen. Miss. 18 Dec. 1639).
20 Oct. 1639. ‘... dat de Chineesen die wijven, kinderen ende huijsen alhier hebben ende als ingesetenen gehouden zijn, uijt landt te vaaren niet toegestaen wert ende dat alles om reden dat wij [n.l. de Japanners] vreesen, sij naer den Chijneesen aert haare rooverije niet naerlaten connen, gelijck ook den tweeden Icquans zoone omdat zijn vader een roover geworden was, hier in Japan om sijns vaders rooverije ter doot gebracht is’ (Dagr. Firando in Overg. Brieven en Papieren 1640. Tweede Boek. - Vgl. Valentijn V, 2e st., 9e boek, 9e hoofdst. bl 81). ‘Soon after his departure, his wife, who remained in Japan, gave birth to a second son, who was named Shichizaemon. This son did not develope the love for adventure and renown which made his elder brother [Koxinga] so famous, but remained quietly in Japan all his life’ (Davidson, The Island of Formosa, bl. 31).
‘... zijnde om de subsidie die den jongen Keijser in voorsz. oorlogh van volck ende middelen gedaen heeft, van denselven tot tweede persoon des Rijx gevordert, soo dat jegenwoordigh niemant in China machtiger is als die man, zijnde voor desen cleermaker ende Comps Tolck in Taijouan geweest’ (Gen. Miss. 11 Juli 1645).
‘... de voornaemste joncken waren gecomen van Iquan en zijnen aen- | |
[pagina 128]
| |
hangh... tot teecken en bewijs dat alhier [Japan] oock all eenige gunste bij de Overicheijt heefft is dit genoech dat eenigen tijt heefft laten versoecken oorloff om seeckere Japanse vrouwe daer bij te voren gehouden en een sone, die bij hem in China is, gewonnen heeft, uijt Japan te voeren en tot hem te halen ten gevalle van sijnen soone, en tot hetselve een vrijgeleijde vercregen heefft, soo mij onse Tolcken voor vast ende seecker verclaren en dat met sijne joncken te vertrecken stade’ (Dagr. Nagasaki 9 Maart 1645; Zie ook Gen. Miss. 17 Dec. 1645).
‘Heden is de bijsit van den Mandorin Iquan daer boven van verhaelt hebben, van Nangasacquij vertrocken na Esinia [China?] sonder eenigh vrouwspersoon bij hun, die nochtans wel veroorlofft zoude geweest hebbe mede uijt te trecken doch onder conditie van noijt wederom in Japan te keeren, weshalven niemant begerich was’ (Dagr. Nagasaki 11 Mei 1645).
‘'s Morgens vernamen uijt de tolcken hoe dat op de gisteren g'arriveerde jonck een seer aensienlijck ambassadeur van Coxinja aan den Japansen Keijser gecommitteert was... Desen gesant zoude nae de geruchten eenelijck often principalen herwaerts geschickt zijn om de Majesteijt te bedancken voor dat de moeder zijns meesters Coxinja (zijnde een slechte [d.i. eenvoudige] Japanse vrouw en in 't jaer 1645 van hier derwaerts [China] vertrocken) op zijn vaders versoeck gelicentieert was naer China te comen, Item wijders te versoecken dat zijn halve broeder (een zoon van voorschreve vrouwe doch bij een Japander geteelt) nu mede gelargeert en naar Aijmuij bij hem mocht comen etc; mede werd gesecht dat desen ambassadeur een man van grooten qualiteijt en de Chinesen hem in aensien bij desen Keijser vergelijckende zijn, daer mede alhier gereets seer gespot wert, nademael zijn meester van wien gesonden compt, een Japanse mistice, daer en boven noch van vielen en geringen afcompste in Firando gebooren en zijn vader Iquan hier naer een groot roover geworden was, gelijck hij Coxinja zelffs sigh oock een tijt lanck daarmede beholpen daardoor nu tot zoodanigen aansien geraeckt; alle 't welcke dees luijden genoechsaem bekent is, die immers geen grootsheijt van vreemdelingen 'k laet staen van zoodanige, willen of connen lijden’ (Dagr. Nagasaki 25 Juli Ao 1658; vgl. Valentijn V, 2e st., 9e boek, 9e hoofdst., bl. 97). Den 8en October 1658 vertrok de ambassadeur zonder dat Coxinga's geschenken waren aangenomen en ‘sonder oijt uijt zijn logiement veel min | |
[pagina 129]
| |
omtrent de gouverneurs geweest, ofte wegens zijnen last waeromme herwaerts gecomen was in't minste gesproocken te hebben’.
‘Only five hundred men followed him [n.l. Iquan] into the Manchu army; and his Japanese wife, the mother of Chunggoong [d.i. Koksinga] strangled herself’ (1646). (J. Ross, The Manchus, bl. 385). | |
D. Martinus Martini.Martinus Martini, geboren in 1614 te Trente en sedert 1643 in China, waar hij 6 Juni 1661 overleed (zie S. Couling, Encyclopaedia Sinica en Biographie Universelle, XXVII (1820), bl. 323-325). Met vier andere Jezuïten kwam hij in Juni 1642 per het Engelsche schip ‘de Swaen’ van Goa te Bantam en zond van daar aan G.G. van Diemen een latijnschen brief (18 Juni 1642 te Batavia aangebracht) waarbij hij verzocht ‘passage te willen verleenen nae Maccassaar, Siam, Cambodja off 't rijcke van Tonkin, omme door dien weg in China ende Japan te geraecken.’ Deze brief werd gezonden aan het opperhoofd te Nagasaki, ten einde dien ‘aen de Regenten van Nagasacqui off de commissarissen ter hand [te] stellen opdat die laten examineeren ende tegen sulcke attentaten ordre ramen.’ (Reg. Batavia naar Japan 28 Juni 1642 en Opperhoofd van Elseracq aan G.G. van Diemen 12 Oct. 1642).Ga naar voetnoot1) ‘Martin Martini was sent to give informations to the Holy See; to his influence and abilities it is due that Alexander VII decreed in a manner perfectly contrary to the former Edict [waarbij eenige leerstellingen der Jezuieten als ketterijen waren veroordeeld]. While on his journey the great traveller passed Batavia..... Living in Holland Martini prepared his maps of China and gave them over to the great cartographer Johannes Black [lees: Blau] to be printed while he himself gave a full geographical description of the whole empire together with historical, political and scientific explanations...... In 1655, the whole work came out’ (Dr. Schrameier, On Martin Martini, Journal of the Peking Oriental Society, Vol. II, 1888, bl. 105 en 106). Martinus Martini kwam 15 Juli 1652 van Macassar te Batavia en kreeg vergunning met de retourschepen naar Nederland te reizen; met de ‘Oliphant’ (2 Febr. 1653 van Batavia uitgezeild en 16 Nov. d.a. v. in het Vlie | |
[pagina 130]
| |
aangekomen) vertrok hij naar Amsterdam (Res. 16 Juli 1652, 26 Juli 1652, 15 Oct. 1652 en 28 Jan. 1653). Bij Res. der Kamer Amsterdam dd. 12 Dec. 1653 werd hem toegelegd eene ‘gratuiteijt van honderd rijksdaalders, ten aanzien van de goede diensten die hij toegeseijt heeft en van hem verwacht worden’. Hij had ‘aan denselven Riebeeck [Commandeur aan de Kaap de Goede Hoop] geremonstreert ende te kennen gegeven wege eenige Goudplaatsen tusschen de genoemde Caep ende Mosambiqe gelegen, daer groote voordelen te halen souden sijn.... Wij achten de ontdeckinge van de genoemde Cust alsmede de Cust van Melinde, seer considerabel, hetwelck van de voorsz. Caep ende het eijlandt Mauritius ofte ook van Suratte bequaem soude connen geschieden’ (Gen. Miss. 6 Febr. 1654; vlg. hierover Miss. Jan van Riebeek aan Heeren XVII dd. 4 Mei 1653 en het antwoord van Heeren XVII dd. 15 April 1654). ‘Met een Portugees joncxken comende van Maccassar, door Comps tingangh tusschen Batavia en Japara verovert is hier opgebracht seecker Jesuwijts padre die omtrent 10 Jaren meest alle gedeelten van China heeft doorwandelt.... Verders allegeert vooraengeroerde Padre datse [n.l. de Tartaren] die van Macao haer vrientschap mitsgaders libere negotie aengebooden hebben twelck bij geintercipieerde brieven door den Gouverneur van Maccao geaffirmeert wort. Bovendien datse hun hebben laten verluijden niet alleenlijcken de Portugeesen maer oock alle andere vreemde natien die China in vrientschap begeren te friqquenteren den liberen ende onbecommerden toeganck sullen vergunnen, dierhalven twijffelt ditto padre niet ingevalle de Comp.e in Quanton daer hij oordeelt de rechte plaetse te wesen om bij den Conincq [“den oppersten der Tartaren” in Canton] versoeck te doen, hare ambassadeurs stiert datse niet alleenlijck sullen geadmitteert maer daerenboven de libere negotie ende onbecommerden toeganck in China sal vergunt worden’ (Miss. Reg. Bat. naar Taijoan 25 Juli 1652). ‘T'gene UE schrijven van het openstellen van den handel in China en dat den Tartarischen vice-roij in Quanton de Portugesen in Maccao en alle andere vreemde negotianten aengepresenteert heeft, 't rijck van China vrij en liberlijck te mogen frequenteren en haren handel daer onbecommert drijven, heeft den Pater Jesuita met het schip den Oliphant overgecomen, ons naerder mondelingh geconfirmeert’ (Patr. Miss. 20 Jan. 1654). |
|