Journael van de ongeluckige voyagie van 't jacht de Sperwer van Batavia gedestineert na Tayowan in 't jaar 1653, en van daar op Japan, gevolgd door Beschryvinge van 't Koninghrijck Coeree
(1668)–Hendrick Hamel– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Beschryvinge Van 't Koninghrijck Coeree, Met alle hare Rechten, Ordonnantien, ende Maximen, soo inde Politie, als inde Melitie, als vooren verhaelt. | |
[pagina 2]
| |
JournealDIt Landt ofte Koninckrijck by ons Coeree, en by haer Tyocen Coeck ghenaemt, is gelegen tusschen de 34 en een half ende 44 Graden, in de lenghte ontrent Zuyden en Noorden, leght ongevaerlijck 140 ofte 150 mijl, in de breedte Oost ende West, streckende ontrent 70 ofte 75 mijl, wort by haar in de Caert geleght als een Caart bladt, doch heeft veel uytstekende hoecken, is verdeelt in 8 Provincien, ende 360 Steden, behalven de Schansen op Gebergten, en andere Vastigheden aen de Zeekant; is seer periculeus voor d'onbekende om aen te doen, door de menighte van klippen en drooghten; is seer volckrijck ende kan by goede jaren sijn self van alles voorsien, door de menighte van Granen ende Cattoenen, die daar wassen, waer mede sy haar selven aldaar behelpen: heeft aen de Zuydt-Oost-hoeck Japon, zijnde op 't naeuste wijdt van Pousaan tot Osaacke, tusschen beyde leydt een Eylandt, by de Coereeders Taymatto, ende by de Japonders Sitseman genaamt, dit Eylandt heeft de Coereeders eerst toe-behoort, doch is in den Oorloch over ettelijcke jaren ingenomen, en by verdragh aan de Japonders gelaten, daar voor die van Coeree, 't Quelpaarts Eylandt weder hebben ghekregen: aan de West zijde streckt de kust van Chyna, ofte de bocht Nankijn, komt aan het Noordt-eynde met een groote hoogen bergh aan Chyna vast, souden anders voor een Eylandt ghereeckent werden, door dien aan de Noort-Oost zijde niet dan een openbare Zee is, daar Jaarlicks veel Walvisschen met Fransche en Hollandtsche Harpoenen in 't lijf ghevonden worden; daar wort mede in de maant December, Januarius, Februarius, en Meert groote quantiteyt van Haringh ghevanghen, die in de twee eerste Maanden de Hollandtsche ghelijcken, en in de andere twee Maanden kleynder zijn, even gelijck de Pan haringh in Hollandt is, soo dat noodtsaackelijck tusschen Coeree en Japon, een door tocht na 't way-gat moet zijn, ghelijck wy dickwils ghevraaght hebben, aan de Coereeders die aan de Noordt-Oost kant van Coeree van daan waren, en offer om de Noordt-Oost kant noch eenigh landt was, seyden niet dan een openbare Zee te zijn: die van Coeree na Chyna reysen, nement in 't nauste van de bocht te water, alsoo te Lande door de kouw, ende des somers door 't onghedierte, seer ghevaarlijck te passeren is; kunnen 's winters ghemackelijck over 't Ys loopen, door dien 't daar soo vriest en sneeuwt, ghelijck ons volck 1662. in de Kloosters die in 't gheberghte leggen hebben ghesien, dat huysen en boomen waren onder ghesneeuwt, en datse gaten moesten maken om van 't een huys in het 't ander te gheraacken; om boven ofte om leech te komen, bonden sy kleyne planckjes aan haar voeten, daar sy mede op en nederwaerts weten te gaan, en dat om in de sneeuw niet te sincken, derhalven moeten de menschen in de Zee quartieren, haar meest met Geerst en dierghelijcke Granen behelpen, alsoo door de kouw gheen Rijst of Katoen kan wassen, en sijn de ghemeene Man haar kleederen seer slecht, gaande meest in Vellen, ende Linnen van Hennip ghemaackt: alhier in dat quartier valt den meeste wortel-Nisy, dewelcke aan den Tarter voor tribuyt weer opgebracht. Wat belanght de authoriteyt van den Koningh, hy is daar Souvereyn, hoewel onder den Tarter is staande, regeert evenwel het Landt na sijn wil ende wel ghevallen, men heeft er geen particulieren Landts-Heeren, ofte eyghenaars die Steden, Eylanden ofte Dorpen onder haar ghebiedt hebben: de groote trecken haar inkomsten uyt slaven ende Landeryen, alsoo wy ghesien hebben datter groote zijn die twee ofte drie duysent slaven hebben, sommighe leven oock mede van eenighe heerlickheden, ofte Eylanden die haar van den Koningh ghegeven worden, maar soo dra sy komen te overlijden, hoort het weder aan den Koningh. Wat de militie van Ruyters en Soldaten belanght, soo zijn in des Koninghs Stadt ettelijcke duysenden, die van den Koningh ghegagieert werden, ende in 't Hof de wacht houden, die als den Koningh uyt rijt mede gaan: De vrije luyden moeten in alle seven jaar, | |
[pagina 3]
| |
twee Maanden in 't Hof de wacht houden: elcke Provintie heeft sijn Velt-oversten, hebbende 3 of 4 Cornels onder hen, en onder elcke Stads jurisdictie sijn Capiteyns, die onder de voorsz Cornels sijn verdeelt, mede elcke quartier sijn Sergiant, elck Dorp een Corperaal, oock ijder 10 man een hooft, ende moet ieder name op 't schrift, jaarlick aen sijn meerder geven, soo dat den Koningh altijdts weet, hoe veel Ruyters ende Soldaten dat hy heeft. De Ruyters haar geweer is een Harnas, Storm-hoet, pijl en boogh, een houwer met een vlegel, gelijck daar in Hollandt het Cooren mede gedorst wort, sijnde aan 't eynde met korte ijsere penne: de Soldaten sijn gewapent met Harnas, en Storm-hoede van ijsere plaatjes, doch sommighe van Hoorn gemaackt, maar de meestendeel sijn met ijsere plaatjes als voornoemt, hebben musketten, houwers en korte piecken, d'opperhoofde hebben mede pijl en boogh, elck Soldaadt moet 50 kogels, en 50 schoten kruydt hebben, niet hebbende krijgen slagen, 't welck ons in des Koninghs Stadt is gebeurt, ende daarom 5 slaghen voor onse naackte billen hebben gekregen: elcke Stadt moet sijn ghetal Papen uyt maken, om by beurte de Schansen op de Berge, op haar eyge kosten te bewaren ende te onderhouden, worden in tijt van noot mede voor Soldaten gebruyckt, hebben mede pijl, boogh en houwers, houden haar mede voor de beste Soldaten, sijn oock onder opperhoofden van de Papen bescheyden, diese mede op 't schrift hebben, soo dat den Koningh altijt weet, hoe veel vry luyden, 't zy Soldaten, oppassers, arbeyts-luyden, ende papen in sijn dienst ofte lant zijn: die 60 jaren out sijn worden ontslagen, en in sulcke dienst niet meer gebruyckt; alle Edel-lieden die in Konings dienst niet en zijn, of niet geweest en hebben, gelijck oock alle slaven, hebben niet anders dan 's lants ofte Koninghs gerechtigheyt, 't welck wel meer als de helft van 't volck is, door dien een vry man by een slavinne, of een vrouw by een slaaf een kint krijgende, worden alle voor slaven gehouden, en een slaaf by een slavin een kint krijgende, komt het kint aen de meester van de slavin: ider stad moet ter Zee een Oorlogs-jonck, met sijn volck, ammunitie, ende vordere toebehooren onderhouden; dese Joncken sijn ghemaeckt met 2 masten, op hebbende 30 ofte 32 riemen, aen elke riem 5 a 6 man, gemant met 2 of 300 soldaten als roeyers, op hebbende ettelicke kleyne stuckjes, en menigte van vuerwerck; elcke Provintie heeft sijn Admiraal, worden alle jaren by haer gedrilt en gevisiteert, als mede by den Admirael generael van gelijcke: indien by den Admirael ofte Capiteyn, eenige de minste foute begaen is, worden na gelegentheyt van saken ('t sy by de portement, bannissement, ofte met de doodt) gestraft, gelijck ons 1666 in 't voorjaar is gebleken aen onse Gouverneur, die Admiraael was over 17 Joncken, in 't drille raackte door onachtsaemheydt van 't volck sijn kruyt in den brand, waer door 't voorste van 't Jonck spronck, ende vijf man verloor, wiert door den Koningh op ontboden en na 90 slagen voor de scheenen, eeuwighlijck wegh gebannen: wat aangaat de Crijgs-raden, hooge ende lage officiers zijn soo veel als raden des Koninghs, komen dagelicks in 't Hof, ende alle voorvallende saken den Koningh aendienen; sy en vermogen den Koning in geene dingen te constrengeren, maar in alles met raet en daet te assisteren, dit sijn de grootste naest den Koningh in 't aansien, continuerende (indien daer niet op te seggen valt) haer leven lanck, ofte tot den Ouderdom van 80 jaren, ghelijck oock doen alle Officieren aen 't Hof dependerende; De Stat-houders worden alle jaren, ende vordere soo hooge als lage Officiers, alle drie jaren verwisselt, de meeste worden binnen haar tijdt gelicht, door dien sy door d'een of d'ander foute, selden haar tijdt volkomen uyt dienen; de Koningh heeft over al sijn verspieders om op alles goede informatie van regeringe te nemen, soo dat sy dickwils met de doodt, of een eeuwigh bannissement besueren moeten. Wat de inkomsten des Konings, Heeren, Steden en Dorpen belangt, de Koning treckt sijn inkomsten van 't gene op der aarden wast, ende uyt de Zee komt, naar dat den tijdt voorbrenght, heeft in alle Steden ende Dorpen sijn Packhuysen, om 't ghewas ofte sijn | |
[pagina 4]
| |
inkomsten in te doen, die jaarlicks aan de ghemeenen man, op 't intrest tot per cento wert uyt gegeven, ende soo dra 't gewas van 't velt komt, voor alles moet betaalt werden. De Heeren leven als voren van haar eygen, ende 't rantsoen dat den Koningh haar toeleydt; de steden ontfangen te betalinge van haar eyge Erven, daar de huysen (soo binnen de Stadt, als buyten de platte Landen) opghebouwt zijn, ijder naar sijn groote, waar voor de Gouverneurs, Koninghs dienaars, ende de stadt onderhouden wert: de vrye luyden die geen soldaten zijn, moeten in 't jaar 1 maant in 't lants dienst, daar toe hy geordineert wort, op te passen, behalven alle kleynigheden die tot onderhoudt van 't Landt van nooden is, moeten sy de Ruyters en soldaten, alle jaren 3 stucken linden opbrengen, dat is de waarde van ontrent 2 ½ teyl, tot onderhout van de voorsz ruyters ende soldaten; van schattingen ofte Accysen op iets, en weten sy gantschelijck niet. Wat de swaarste crime ende straffe aan gaat, is desen: die sich tegen den Koning stelt, ofte hem uyt sijn Rijck soeckt te stooten, werden met haar heele geslacht uytgeroeyt, hare huyse werden tot de gront toe uytgebroken, en daar en vermagh niemandt weder een bequaem huyse op te setten, alle hare goederen worden geconfisqueert, ten proffijten van 't Lant, ofte aen andere geschoncken; eenige sententie die by den Koning gevelt, en by iemant werden tegen gesproken, deselve werden mede seer swaarlijck, en metter doot gestraft, gelijck by onse tijden is geschiet; des Konings Broeders Vrouw, die vermaert was wel te kunnen nayen, liet den Koning haar voor hem een rock maken, sy eenige haat op den Koning hebbende, nayde eenige toverije daar in, soo dat wanneer den Koningh den rock aen hadde, noyt en konde rusten; den Koning liet den rock los tarnen, en van 't selve daer in, waer over hy de voorseyde vrouwe liet in een kamer sluyten, sijnde de vloer onder van kopere platen, ende liet vuur daar onder stoken soo lange dat sy doot was: eenen van haer vrienden, sijnde een Stadthouder van groote afkomste, ende ten hove wel staende, schreef aen de Koning, dat men een vrouwe (te meer gelijck sy is) wel een ander straffe konde opgeleyt hebbe, ende dat men een vrouw meer als een man hoorde te verschoonen, waer over hy ten hove opgehaelt, en na dat hy 120 slagen, op eenen dagh voor de schenen had gekregen, wierd hem het hooft afgeslagen: en alle sijne goederen geconfisqueert, dese en navolgende crimen, worden aen 't geslacht niet gestraft: een vrouwe die haer man om 't leven brengt, wort aen een wegh daar veel volcks passeert, tot haar schouders in d'aerde gedolven, met een houte saech daer by gestelt, moeten alle die daar voor by passeren, haar een treck in 't hooft halen, tot dat sy doot is: een man die sijn vrouw om hals brengt, en 't selve weet te bewijsen daer rede toe te hebben, 't sy door overspel oft andersints, wort daer over niet aengesproken, ten sy 't een slavin is, moet dan selve de meester haer 3 dubbelt betalen: in of onder wat stads gebiet sulx geschiet, is deselve stad 10 jaar van een eyge Gouverneur versteken, worden van een stadts Gouverneur, of een slecht Edelman geregeert; deselve straffe sijn sy mede onderworpen, wanneer de gemeente over haer Gouverneur klaegt, en ten hove ongelijck krijgen: slaven die haer meester ombrengen, worden met groote tormenten gedoot, maer een heer mach sijn slaef om reden 't leven benemen; moorders worden op deselve manier (na dat sy verscheyde reysen onder de voeten geslagen zijn, als sy de moort gedaen hebbe) gestraft, en met den dootslager doen sy aldus, wassen den overleden met asijn, 't geheel stinckent en vuyl lijf over, 't welck sy den misdadiger door een trechter in de keel gieten, tot dat het lijf vol is, en slaen hem dan op den buyck tot dat hy barst: hoewel op dieven grooter straffen staen, soo werden deselve hier veel gepleeght, sy worden allenxkens onder de voeten geslagen tot datse doodt zijn: die met een getrouwde Vrouwe overspel bedrijft, ofte deselve vervoert, worden somtijts naackt, ofte met een dun broeckje aan, (het aangesicht met kalck gestreken, ende een trommeltje op de rugh gebonden, daar op slaande) ende op alle hoecken van de straat om geleyt sijnde, krijgen yder veertich of vijftig slagen, op haar bloote Lijf, doch worden de Vrouwen een broeckje aangelaten. | |
[pagina 5]
| |
Die sijn Inkomsten niet op en brenght van 't Landt, wordt twee ofte drie maal voor de Schenen gheslagen tot dat hy 't opbrenge, ofte dat hy van kant is. De ghemeene Straffe is op de naackte Billen, ofte op de Kuyten, en wordt by haar voor geen schande gerekent. Gemeene Gouverneurs, vermogen sonder licentie van haar Stadthouder, niemant ter doodt verwijsen: Ende de saken, 't Landt rakende, niemant sonder kennisse van den Koningh. Het slaan op de Scheenen, gheschiedt aldus, sittende op een Stoeltje, de Beenen by malkanderen gebonden, en wort een Handt boven de Voet, ende een onder de Knije twee streepjes ghehaaldt, daar sy tusschen beyden moeten slaan, zijnde Houtjes een arm langh, achter rondt, ende voor twee vingheren breedt, ende ruym een stroo dick, van Eycken ofte Esschen hout gemaackt, doch mogen teffens niet meer dan dertigh slagen geven, drie of vier uyren langh; daar na mogense dan met haar Justitie wel weder voortvaren, tot datse volbraght is. Die sy met den eersten doodt willen hebben, die worden met Stocken, drie ofte vier voeten langh, ende een arm dick, dicht onder de Knije geslagen. Onder de Voeten te slaan geschiedt aldus, Sy sitten op d'Aarde, ende worden beyde de groote Teenen by malkanderen ghebonden, ende met een Stock, die tusschen haar Dijen staat, opghehaaldt, slaan met ronde stocken drie ofte vier voeten langh, ende een arm dick, onder de Ballen van de Voeten, soo veel slagen als den Rechter ghelieft: Ende op dese maniere pijnigen sy meest alle Misdadigers. Op de Billen te slaan gaat aldus te werck, Sy strijcken haar Broecken af, en leggense vlack op d'Aarde neder, ofte op een Banckje ghebonden; de Vrouwen, schamens halven, latense een Broeckje aanhouden, doch om wel te straffen, maeckense 't eerst nat, worden dan met Stocken geslagen van vijf of vier voeten langh, boven rond, onder een hand breedt, en een pinck dick: Hondert sulcke Slagen worden tegen de Dood ghereeckent, echter stervender veel die niet meer dan vijftigh slagen krijghen. Slaen oock met Teentjes een duym dick. Die voor de Kuyten slaghen krijghen, staan op een Banckje, en worden deselve met diergelijcke Teentjes geslagen: Ende de Vrouwen en Leerkinders worden meest alsoo gestraft. Daar zijn noch veel meer andere Straffen, maar hier te langh om te verhalen. Wat haren Godtsdienst, Tempels, Papen, ofte Secten belanght, Den gemeenen Man doen wel voor haar Afgoden eenighe Superstitie, maar achten hare Overigheydt meerder dan d' Afgoden. De groote ofte Edele Lieden weten daar gantsch niet van om de Afgoden eenighe eer te bewijsen, en achten haar selven meerder dan deselve te wesen. Soo wanneer iemandt, 't zy groot ofte kleyn, komt te overlijden, wordt by de Papen voor de Beelden eenige Offerhande ghedaan, alwaar dan hare Vrienden ofte Bekenden by komen: Het ghebeurt somtijdts wel by aflijvigheydt van een Heer ofte een geleerde Paep, dat haren Vriendt ende Bekende wel dertigh ofte veertig Mijlen weegs komen reysen, om by de Offerhande te zijn. Alle Feestdaghen komen sommighe ghemeene Burghers ofte Boeren voor de Afgoden hare Reverentie doen, steecken een rieckent Houtjen in een Potje met Vyer dat by 't Beeldt staet, ende hare Reverentie gedaan hebbende, gaanse wederom wegh. Van preecken ofte leeringe, is by haar onbekent. Sy hebben veel Tempels en Kloosters in 't Gheberghte legghen: Daar zijn Kloosters daar vijf ofte ses hondert Papen in woonen, doch elck heeft sijn Huysje bijsonder, ende de Oudtste heeft het Commandement. Indien iemandt eenighe kleyne Faute begaat, magh deselve met twintigh ofte dertigh slagen op de Billen gestraft worden, maar soo de Misdaat groot is, worden sy aan den Gouverneur overgelevert. Papen zijnder in overvloet, alsoo ijder wie wil een Paep kan worden, en wederom kan uytscheyden als het hem gelieft. De Papen worden by haar weynigh geacht, en worden niet meer als 's Landts Slaven gerekent, door de groote Trijbuyt die sy opbrengen, en 't werck dat | |
[pagina 6]
| |
sy voor 't Landt moeten doen. De Opperpapen zijn veel in achtinghe, ende dat om haar geleerdheydt: Sy werden onder de geleerdste van 't Landt gereeckent: Ende dese werden des Koninghs Papen ghenoemdt: Voeren een Landts Zegel, ende doen Justitie als andere Gouverneurs. Wanneer sy de Kloosters visiteren, dan rijdense te paart, en worden groote eere bewesen. Geen Papen mogen eeten daar leven af komen kan, ofte ontfangen heeft. Haar Hayr ende Baardt wordt kaal afgeschooren, mogen by geen Vrouwen converseren; de gene die dese Wet onteerdt, worden met seventigh ofte tachentigh slagen voor de Billen gestraft, ende uyt het Klooster gebannen. Soo drae haar Hayr wordt geschooren, worden sy op den eenen Arm gemerckt, soo dat men altijdt sien kan dat het een Paap is gheweest. De gemeene Papen moeten haar Kost met arbeyden, Koophandel, ofte bedelen winnen: Houden altijdt Jongens, en doen neerstigheydt om deselve wel te leeren leesen ende schrijven: soo drae deselve gheschoren zijn, houden sy die voor hare Dienaars, en datse winnen is voor haar Meester, tot dat hyse vry geeft: By 't overlijden van den Paap zijn deselve sijn Erfgenamen, ende moeten Rouw over hem draghen gelijck de Kinderen over hare Ouders, 't welck de Vryghegevene mede moeten doen, tot danckbaerheydt dat hy als een Vader haar opghebraght ende onderwesen heeft. Sy ghelooven alle een Geloove, ende doen alle eenderley Afgodendienst. Een Paap alleen offert ende bidt voor de andere Papen tweemaal 's daaghs, behalven de Feestdagen, dan offeren en biddense in 't gheneraal, met kloppen op Beckens, Trommels ende op meer andere dinghen. Daar zijn noch andere Persoonen eenighsins de Papen gelijck; dese mogen trouwen ende langh Hayr dragen, doch zijn van gelijck gevoelen, niet anders eetende dan de Papen. De Kloosters worden van de groote ende ghemeenen Man gebouwt; ijder geeft tot de Bouwingh na sijn vermogen. De Papen doen den arbeydt voor de Kost ende Klederen, die haar van den Paap (die by den Gouverneur van de Stadt woondt, daar onder haar Klooster sorteert) wordt gegeven. Sy onderwijsen noyt iemandt in haar Gheloof: Weten wel, dat die goedt doet, hier namaals goedt sal gheschieden, ende die quaadt doet, gestraft sal worden. Segghen mede, dat in de oude tijden de Spraack over al eens was, ende door 't bouwen van een Toorn (daar mede sy in den Hemel wilden klimmen) deselve verandert is. Den Adel, om haar vermaack te nemen met Hoeren en ander Geselschap, gaan dickwils in de Kloosters om dat deselve seer playsierigh legghen, ende voor de beste Huysen van 't Landt werden gerekent, soo dat deselve meer voor Bordeelen als Tempelen gereeckent moghten werden, door dien de Papen seer tot de vochtigheydt ghenegen zijn, wel verstaande van de gemeene Kloosters. By onsen tijdt plachten in des Koninghs Hooftstad twee Bagijnekloosters te wesen, een van den Adel, ende een van de gemeene Vrouwen; Sy waren mede het Hayr kael afgheschooren, moghten oock niet anders eeten dan de Papen, ende deden al mede Offerhanden: Sy wierden van den Koningh ende van de Grooten onderhouden, maer zijn van den Koningh voor vier of vijf Jaren afgeschaft, ende verlof gegeven om te trouwen. Wat hare Huysen ofte Huysraadt aangaat, Onder de Grooten zijn veel fatsoenelijcke Huysen, maar onder den gemeenen Man slechte Wooningen, door dien sy na haren sin niet timmeren en moghen: Oock en vermagh niemandt sonder consent sijn Huys met Pannen decken, soo datse meest met Korckriedt ofte met Stroo ghedeckt worden: Sy staan al te samen met een Muur ofte Pagger afghescheyden: In alle Huysen worden de Kamers ende de Vloer met breede dunne Steentjes (daar toe gemaackt) beleyt, die sy dan voort met Kley en met geolijt Papier smeeren, daar altijdt Vyer onder stoockende, soo datse geduyrigh warm zijn door de Kachgels: De Kamers, gelijck de Huysen, en zijn niet hoogh, hebben maar eene Verdiepingh, doch boven met een Solderingh, | |
[pagina 7]
| |
daer sy eenige Kleynigheden berghen. De Edelen hebben voor hare Huysen altijdt een bijsonder Huys daar sy haar Vrienden in onthalen ende logeeren, en 't gene sy te verrichten hebben, daar gemeenlijck eenen Tuyn ofte Vijver voor is, verciert met veel Bloemen, schoone Boomen, en andere Rarigheden van Klippen: De Vrouwen woonen in haar Achterhuysen, alsoose van niemandt moghen ghesien worden. De Koopluyden hebben gemeenlijck ter zijden van haar Kamers een Kadel om haar dingen te doen, ende om malkanderen te onthalen. Hare Vrouwen vermogen vry by een ijder praten, ende op Gastmalen komen, doch sitten altijdt bijsonder ende teghen haar over. Veel Huysraadt wordt by haar niet gevonden, dan 't ghene sy dalijcks ghebruycken. Sy onthalen malkanderen met Arack en Taback. Daar zijn veel Tap- en Vermaackhuysen daarse met Hoeren gaan danssen, singhen ende op Instrumenten speelen, om haren tijdt alsoo deur te brengen, doch gaan des Somers meest onder de groene Boomen. Den reysenden Man gaat maar binnen een Muyr van een Huys sitten daar 't hem gelieft, soo daar geen Edelman van aansien woondt, krijght soo veel Rijs als hy eeten wil, die den Hospes terstondt laat koocken, ende met Toespijs op moet schaffen; maar in veel Dorpen houdense beurte by de Huysen; doch de Edellieden die van wegen 't Landt reysen, worden by 't Opperhooft van 't Dorp de Kost ende een Slaapplaats bestelt. Aengaende haer Trouwen, sy en vrijen niet, worden by haer Ouders en Vrienden, als sy acht of twaelf Jaren out zijn aen malkanderen ghegeven, de Meysjes komen meest de Ouders van den Jongman t'huys, 't en zy haer Ouders geen Soonen hebben, blijven daer soo lang woonen, tot dat sy de kost konnen winnen, ende haer selve behelpen; wanneer sy by malkanderen t'huys hooren, moet den Bruydegom eerst de Stadt ront rijden, ende voor de Bruyt haer deur komen, wort dan van de Vrienden wel ingehaelt. Een Man magh sijn Vrouw (al had hij verscheyde Kinderen daer by) wegh jagen, ende een ander nemen, maer de Vrouw geen ander, 't en zy by de Rechter daer van is gescheyden, den Man magh soo veel Bywijven nemen als 't hem gelieft, doch woonen meest in bysondere Huysen; den Adel ofte groote Heeren hebben ghemeenelijck twee of drie Wijven by haer in huys: daer is altijd een als Governante in 't Huyshouden, maer gaet by de geene die 't hem belieft; dese Natie houden haer Vrouwen niet meer als Slavinnen, ende om een kleyne oorsaecke verstooten sy de selve: de Vrouw soo de Man de Kinderen niet wil houden, soo moet sy de selve al te mael medenemen, waer door dat dit Landt soo vol Menschen is. De Edele vrije Lieden voeden haer Kinderen wel op, of bestellen deselve onder opsicht van een Meester, om in't lesen ende schrijven wel onderwesen te worden, daer toe dese Natie wel ghenegen is, ende dat met sachtigheyt ende goede manieren, haer voor houdende de gheleertheydt van de voorgaende Mannen, ende den gene die daer door tot grooten Staet zijn gekomen, sitten meest dagh en nacht en lesen. 't Is te verwonderen dat sulcke jonghe Maets haer schriften soo konnen uytleggen, daer in haer meeste gheleertheyt bestaet. In alle Steden is een huys, daer alle Jaer voor de Overheyt ende de gene die om quade Regeringe om hals of van kant geraeckt zijn, geoffert werdt; in dit Huys oeffent den Adel haer in lesen, ende wort van haer bewaert. Daer wordt alle Jaer een byeenkomst van twee of drie Steden in ijder Provintie gehouden, ende wordt by Stadhouders Gecommitteerde gesonden, soo wel in de Militie, als in de Regeringe, om haer te examineeren: ende die in sijn Studie voltrocken werdt, wordt het selve den Stadhouder bekent gemaeckt, ende nader geexamineert, soo hy dan deselve bequaem vint om eenige Regeringe waer te nemen, schrijft hy het aen 't Hof, daer jaerlijcks een byeenkomst gehouden wert, om nader geexamineert te werden, alwaer alle de Grooten van't Landt verschijnen; die bequaem zijn worden voor den Koning gepro- | |
[pagina 8]
| |
moveert, ende krijgen haer Promotie, om in eenighe Officie ('t zy Politijck of Melitair) gebruyckt te worden; hier komen dan mede veel Governeurs, ende andere hooge Officieren, om dat de Politie ende Melitie een bysondere Promotie is, om alsoo in beyde gepromoveert te werden: Dit promoveeren brengt meenigh Edelman tot een ouden Bedelaar, door dien sy haer middelen (die somtijds weynig zijn) daer mede vernielen, en dat door de groote onkosten, schenckagie, ende gastmalen, die sy moeten doen, ende komen noch dickwils haer leven te eynighen sonder oyt in bedieninghe te raecken. De Ouders houden in't gemeen veel van hare Kinderen, ghelijck mede de Kinderen van hare Ouders, om dat wanneer de Ouders eenige misdaet hebben begaen, en het selve ontloopen, moeten de Kinderen daer voor instaen, ghelijck mede de Ouders voor hare Kinderen doen: De Slaven nemen weynig regart op hare Kinderen, door dien de selve (soo dra sy eenig arbeyt konnen doen) de Meester naer haer nemen: Alle Kinderen moeten over haer Vaders doodt, drie jaer rouw dragen, ende over de Moeder twee Jaer, moeten ghelijck de Papen eeten, geen bedieninghe waernemen, by geen Vrouwen converseren, ende soo haer Kinderen indien tijd komen geboren te worden, deselve worden voor Hoere Kinderen geacht; mogen niet kijven of vechten, dragen als dan langhe Rocken van grof Hennip Linde ghemaeckt, onder sonder soom en sonder netjes op, dragende om't Lijf een Gordel van Hennip, gemaeckt als een Kabeltouw, wel een mans Arm dick, ende een om 't Hooft wat dunder, met groene bamboese Hoetjens, elck op 't leelijckste toeghemaeckt, soo dat'et eer Moolicken als Menschen gelijcken; wassen noch reynigen haer selve in dien tijd niet. Als daer yemant komt te sterven, soo loopen de Vrienden langs de Straten als dulle Menschen, huylen ende plucken, dragen altijdt sorge dat haer Vrienden wel begraven worden aen de Bergen, by de Waerseggers haer aenghewesen, daer geen Water by en komt, met dubbelde Kisten drie of vier vingeren dick, ende van binnen met nieuwe kleederen en andere goederen (elck na sijn vermogen) gestopt; sy begraven haer Dooden in 't Najaer, 't en zy datse in de Somer gestorven zijn, werden soo lang op Staecken (die boven met Stroo gedeckt) geset, als dan de Rijst van't Velt af is, halen sy de Dooden eerst wederom t'huys, en leggen haer dan in de kisten, met sijn kleederen en goet als boven geseyt is. Dragen hem 's morgens met den dag wech, na dat sy wel gedronken en den heele nacht ghesprongen en ghedanst hebben, de Vrienden gheduerigh huylende, 't welck een schoone melodie moet zijn, daer de Dragers al singende, en de Vrienden al huylende 't Lijck volgen; den derden dag na de begravenisse, gaen alle de Vrienden en bekende wederom voor't Graf offeren, en hebben dan wederom een vroolijcken dagh: de Graven zijn gemeenelijck vijf of ses Roeden opgehoogt, en seer fraey en net gemaekt: Alle vijftiende van den achtste Maent van haer Jaer, (alsoo sy na de Maent rekenen, en dertien Maenden in drie Jaer hebben,) wort 't Gras van de Graven gesneden, ende nieuwe Rijst daer voor geoffert. Sy hebben Waerseggers ofte Toveressen, doch konnen niemant leet doen, die haer seggen of de Dooden gerust of ongerust gestorven zijn, ende of sy op een goede plaets begraven zijn of niet, waar na sy haer reguleeren; het gebeurt wel dat syse twee of driemaal begraven, naar dat sy haar Ouders wel begraven, ende alles 't gene daar toestaat gedaan hebben: Soo daar wat overschiet, blijft den outsten Soon in't Huys, en wat daar toe behoort, sitten; de Landen en andere Goederen worden onder de Soonen by malkanderen verdeelt: ick hebbe noyt niet ghehoort dat de Dochters daar eenige part in hebben, alsoo de Vrouwen niet dan haar Kleederen en 't geen dat tot haer Lijf behoorde ten Houwelijck brengen: soo wanneer haar Ouders tachtigh Jaren out gheworden zijn, moeten aen de Soonen afstandt van hare Goederen doen, en worden van haar onderhouden, achten haar selven onbequaam om 't Goet te | |
[pagina 9]
| |
regeren, doch houden haer altijdt t huys, of laten op haer Erf een bysonder Huys maacken, om in te woonen, en gaat den outsten als vooren in 't volle besit, betoonende haar evenwel alle eere en respect, gelijck een Kint toestaet te doen. Wat de Trouw of Ontrouwheyt, als mede Couragie deser Natie belangt: Sy zijn seer ghenegen tot dieverije, liegen en bedrieghen, men moet deselve niet vertrouwen, achten het selve voor een Romeynstuck als sy yemant te kort hebben ghedaen, en wordt by haer geen schande gereeckent; daerom hebben sy het voor een gebruyck, als yemant in een Koopmanschap bedroghen is, magh daar weder uyt scheyden, te weten, van Paarden en Koebeesten, al was't over drie of vier Maanden geleden; van Landen ende vaste Goederen, al was't niet langer als dat het transport geschiet is: Zijn goedaerdigh, de arme Luyden en Vremde toeghedaen, voornamentlijck de Papen, hebben een Vrouwe hart, alsoo ons van geloofwaerdige Luyden vertelt is, dat over ettelijcke Jaren als wanneer door de Japonders haren Koningh wierdt vermoort, Steden ende Dorpen verbrant, ende gedistrueert, gelijck mede den Hollander Jan Jansz verhaelde, dat nu ontrent dertigh Jaren geleden, den Tarter over 't Ys quam, ende 't gantsche Lant in nam, dat'er meer in de Bossen gevonden wierden die haer selven opgehangen hebben, dan van haer Vyandt doodt gheslagen wierden: alsoo 't selve by haer voor geen schande ghereeckent wiert, en beklaghen sulcke Luyden, seggen sulcks uyt noodt gedaen te hebben: 't is mede wel geschiet dat'er eenige Hollandtsche, Engelsche ende Portugeesche (die na Japon wilden gaen) op de Kust van Coree vervallen zijn, die sij met haer Oorloghs Jonck trachten te nemen, nochtans onverrichter saecke zijn t'huys gekomen; mogen geen Bloet sien, soo drae als daer eenige onder de voet vallen stellen 't op een loopen; sy sijn seer afkeerig van sieckte, en voornamentlijck die smettelijck zijn, sy worden uyt haer Huysen buyten de Stadt, of Dorpen daar sy in woonen in't Velt gebracht, in een kleyn Huysje van Stroo gemaeckt, alwaer niemant by haer komt of met haer spreeckt, dan de gene die op haer passen, die daer voorby gaet sullen de selve aenschouwen, ende die geen Vrienden en hebben om haer hantreycking te doen, sullen die liever laten vergaen, dan na haer komen kijcken; de Huysen daer eenige sieckte in is, worden terstont met vuere Tacken afgescheyden, en 't Dack van 't selve Huys daer van vol geleyt, tot een teecken voor de onbekende. Wat voor Handelingh daer gedreven wordt, soo van vreemde Natien als onder malkanderen, soo komt daer niemandt om te handelen als de Japonders, die in de Stadt Pousaen, aen de Z. O. kant een Logie hebben, die den Heer van het Eyland Siussina by de Japonders, ende die van Coree, Taymatta genoemdt, toekomt, ende met haer handelt: Zy brengen daer op Peper, Ziapanhout, Buffels, Hoorens, Harten, en Roppevellen, ende meer andere Waren, die van de Sineesen, ende by ons in de stadt Japon gebraght worden, waer tegen hy andere Waren ruylt die daer vallen, en in Japon getrocken worden: sy hebben eenighe handel op Packijn, en de Noorderquartieren in China, maer moeten 't al met Paerden over Landt doen, 't welck een groote onkosten brengt, en derhalven niet dan van groote Koopluyden werdt gedaen: Die van des Koninghs stadt, op Packijn reysen en wederom komen, moeten op't spoedighste drie Maenden onderwegen zijn. De handelinghen onder malknderen zijn meest met stucken Linden, elck nae sijn waerdije; de groote Heeren en Koopluyden, handelen wel met Zilver, maer de Boeren en andere slechte Luyden, met Granen en Rijst. Dit Landt, voor dat den Tarter hem daer Meester van maackte, was vol weelde en dertelheydt, deden niet dan eeten en drincken, ende andere vermaeckelijckheden aenrechten; maar wordt nu van de Japonders ende den Tarter soo besnoeyt, datse met quade Jaren ghenoegh te doen hebben den wagen recht te houden, door den zwaren Trybuyt | |
[pagina 10]
| |
die sy moeten opbrengen, voornamentlijck aan den Tarter, die ghemeenlijck driemaal des Jaars komt om deselve te halen. Voorts weten sy van gheen andere Natien, ende seggen datter maar twaalf Eylanden ofte Koninghrijcken zijn in de Wereldt, waar van in China de Keyser is, ende de andere mosten in oude tijden aen hem de Trybuyt opbrengen; doch dat nu ijder sijn eygen Meester is, door dien den Tarter China besit, ende de andere Eylanden niet onder hem en kan brenghen. Sy noemen den Tarter Tieckse ofte Oreykay; ons Landt noemen sy Nampankoeck, dat is ghelijck de Portugijsen by de Japonders ghenoemdt worden, daarom sy van ons oock niet en weten, ende de Naam van de Japonders hebben: Desen Naam is meest onder haar bekendt van weghens den Taback, alsoo sy daar over vijftigh of sestigh Jaren noch niet van en wisten: Het drinken ende planten van den Taback is haar van de Japonners geleert; doch het staat daar mede aengeteeckent dat het van Nampankoeck van daen ghekomen is, ende daarom by haar noch meest Nampankoeck ghenoemdt wordt, ende wordt daar nu soo sterckk Ta-ghedroncken, dat het de Kinderen van vier ofte vijf Jaeren ghebruycken, ende soo wel onder de Vrouwen, als by de Mannen ghebruyckt wordt: Sy segghen oock, dat doe den Taback daar eerst quam, voor ijder Pijpvol een Maat Silvers gaven. Nampankoeck ofte Portugal is by haar voor een van de beste Landen vermaardt. Haar oude Schriften vermelden datter niet meer dan vier en tachtentigh duysendt Landen onder den Hemel zijn, doch wordt by haar maar voor een Fabel gheacht, en segghen datter de Eylanden Cippe ende Rudse dan onder ghereeckent moeten zijn, ende dat de Son in een Etmael soo veel Landen niet en kan beschijnen. Wanneer wy haer eenighe Landen aenwesen ofte noemden, dan stakense de spot met ons, en seyden dat het Namen van Dorpen ofte Steden waren, door dien hare Kaerten niet verder van tot Sina streckten. Dit Landt kan sich selven voeden van alles dat tot 's Menschen noodtdruft van nooden is: Heeft overvloet van Graen, Katoen ende Lijnwaet: Daer zijn mede veel Sydewormen, doch weten de Sijde niet wel te bereyden, als mede Silver, Yser, ende Loot; oock Harten en Tijgers Vellen. Sy kunnen haer selven met de Medicijnen die daer vallen, wassen behelpen, maer wordt onder den gemeenen Man weynigh gebruyckt, door dien de Doctoors by de Grooten in dienst zijn, ende den gemeenen Man tegens de Onkosten niet wel en mogen. 't Is van natuyren een seer gesondt Landt: De ghemeene Luyden ghebruycken de Blinde ende de Waerseggers voor haar Doctoren, wiens raadt sy doen, en volgen haer als met Offeren op 't Gebergte aen de Rivieren, Klippen ofte Rudsen, ofte in eenighe Afgodische Huysen, daer sy de Duyvel om raedt vragen: doch dit wordt nu soo niet meer ghebruyckt, alsoo den Koningh in 't Jaer 1662, deselve altemael heeft laten afbreken ende vernielen. De Mate ende het Gewichte is door 't geheele Landt eveneens, door soo veel 't Land ende de Koopluyden aengaet, maer wordt onder den gemeenen Man ende Schaggeraers veel valsheydt bedreven, den Uytgever maeckt het ghemeenlijck te licht ende te kleyn, ende den Ontfanger te zwaer ende te groot: ende hoewel daer op by veel Gouverneurs goede opsicht wordt genomen, kunnen het selve evenwel niet voorkomen, door dien elck een sijn eygen Mate ende Gewichte heeft. 't Gemunt Geldt is by haer onbekent, dan de Kasjes die alleen op de Grensen van China ganghbaer zijn; 't Silver gheven sy by 't gewichte uyt, zijn groote ende kleyne stucken, ofte gelijck Schuytsilver in Japon. Het Vee ende Gevogelte datter is, zijn Paerden, Koebeesten ende Stieren, en alsoo sy weynigh van slachten houden, zijnder groote meenighte. De Landtbouwers ghebruycken de Koebeesten, ende de reysende Luyden de Paerden om haer Goederen te vervoeren. Tijgers zijnder mede veel, waer van de Vellen naer Japon ende China vervoerdt worden: Beeren, Harten, wilde en tamme Verckens, Honden, Katten, en | |
[pagina 11]
| |
meer ander Ghedierte. Oock meenighte van Slangen ende ander fenijnigh Gedierte. Zwanen, Gansen, Endvogels, Reygers, Oyevaers, Arenden, Valcken, Duyven, Snippen, Aexsters, Krayen, Kuyckendieven, Leeuwercken, Vincken, Lijsters, Kievitten, Faysanten, ende Hoenders, alle in grooten overvloedt; en meer ander Gevogelte, die in 't Vaderlandt bekent en onbekent zijn. Voor soo veel haer spraeck, schrijven, leesen, ende reeckenen aengaet, is seer moeyelijck om te leeren, door dien sy een dingh op verscheyde manieren spreken, seer promt ende langhsaem, voornamelijck onder de Groote en Gheleerde. Zy schrijven op driederley manier; 't eerste of principaelste is gelijck de Chinesen ende Japonders; op dese wijse worden alle haer Boecken gedruckt, ende schriften die het Landt ende de hooge Overigheydt raken, geschreven: Het is mede seer radt, gelijck het loopende schrift in 't Vaderlandt, en wordt veel by de Groote en Gouverneurs ghebruyckt, om Apostillen op Requesten, ende Vonnissen te stellen, boodtschappen aen den anderen, dewijl 't den gemeenen Man niet gheleesen kan worden. Het derde ofte slechtste schrift wordt van de Vrouwen ende slechte Luyden geschreven, is seer licht om te leeren, doch konnen daer door alle dingen ende noyt gehoorde Namen seer lichtelijck, ende beter als met het voorgaende schrift schrijven. Dit geschiedt alles met Penceelen, seer vaerdigh ende radt. Sy hebben veel geschreven ende ghedruckte Boecken van oude tijden, waer op sulcken regard genomen wordt, dat des Koninghs Broeder daer selfs opsicht op heeft. De Copijen en Druckplaten worden in veel Steden bewaerdt, om by ongeluck van brant of andersins, niet gheheel daer van ontsteecken te zijn. Hare Almanacken, ofte diergelijcke Boecken, worden in China ghemaeckt, alsoo sy de kennis niet en hebben om sulcks te doen. Sy drucken met houte Platen, en elcke zy van 't Papier is een bysonder bladt. Het Reeckenen geschiedt met lange houtjes, op de wijse gelijck in het Vaderlandt met Reeckenpenningen gedaen word; weten dan geen Coopmans Boekhouden, teyckenen maer op als sy iets koopen, ende hoe veel sy daer van maecken, reeckenen teghen malkanderen af, ende sien dan hoe veel daer overschiet ofte te kort komt. Wanneer den Koningh uytgaet, word van al den Adel (die op haer Borst en achter op de Rugge een Wapen, of ander gheborduert Figuer hebben, op een zwarte sijde Rock met een breede Riem daer om, ende met de Soldaten die daer in dienst zijn (ijder op 't kostelijckst toeghemaeckt) gecomvoijeert, vooruyt trecken de Ruyters en Soldaten met veel Vlaggen, en gespel op alderhande Instrumenten, achter deselve komt de Garde of Lijfschuttingh van den Koning, bestaende uyt de principaelste Burgers van de Stad, alwaer den Koningh tusschen gedragen word, en dat met sulcken stilte, dat men niet dan gedruys van Menschen en Paerden even hooren kan; voor den Koningh rijt een Secretaris of een ander Heer, met een besloten Kasje: voor den geenen die eenig versoeck aen den Koning hebben, 't zij dan dan wegen de Overheyd, of dat yemand onrecht gedaen is, daer over geen uytspraeck van haer Rechter konnen krijgen, of dat haer Ouders en Vrienden ten onrecht ghestraft zijn, welcke Requesten by de Lieden aen Bamboesen gebonden worden, en by haer achter een Muer of Pagger worden op gesteecken, en by de oppassende Personen daer afgehaelt, en den voorn. Heer of Secretaris overgelevert, by hem in dat besloote Kasje gesteecken, en den Koning t'sijner t'huyskomst overgelevert, ende daer op gedisponeert wordt als dan word voor 't leste Appel of uyt- | |
[pagina 12]
| |
spraeck gehouden, en sonder tegenseggen van yemandt ter executie gestelt, alle Straten worden afgesloten, niemant vermagh eenigh Deur of Venster open te doen: Soo wanneer den Koningh voorby den Adel of Soldaten passeert, moeten met den Rugge na hem toestaen, sonder om te kijcken of eenighsins te hoesten, waerom alle de Soldaten meest met een Houtje in den Mondt loopen, gelijck 't Ghebidt van Paerden. Wanneer den Ambassadeur van den Tarter komt, moet den Koningh selve in Persoon met alle de groote Heeren, buyten de Stad hem in halen, hem reverentie doen, en hem convoyeren tot sijn logement. Voort in 't inhalen en 't uytrijden, soo veel eer aengedaen, als den Koning aengedaen wort: heeft alle Gespeel, Springers en Beuytelaers voor hem vooruyt loopen, doende daer een ijder sijn kunst al gaende. Daer worden mede veel Antiquiteyten, die by haer ghemaeckt of versonden worden, voor uyt gedragen, geduerende sijn wesen aldaer: In des Konings Stadt, is van sijn Logement tot aen des Koningh Hof, de Straten met Soldaten beset, ijder tien of twaelf vadem van malkanderen af: daer zijn twee of drie Man die niet en doen dan Briefjes, die uyt 't Logement des Tarters komen, om malkanderen toe te reycken, op dat den Koning weten magh, hoe 't met den Tarter van stont tot stont gelegen is: in somma, wenden alle middelen aen om hem wel te onthalen, en eere te bewijsen, tot respect van sijn Heer, op dat by den Ghesant, over haer geen klachten gedaen wort. Zijnde dit in 't kort het begrijp der geheele Beschrijvinge deser Landtstreeck.
FINIS.
|
|