't Gereformeert gezangboek over de voornaamste gevallen en waarheden van 't Christendom
(1712)–François Halma– Auteursrechtvrij
[pagina 272]
| |
Op de zangwyze van den CIII Psalm. P. 189.’t Geloof, alleen het middel om te raaken
Tot zaligheit, en ’t hoogste Goedt te smaaken,
Het eeuwig hert, op aarde niet gekent,
Werkt Godes Geest, dien hy zendt uit den hoogen,
Waardoor de ziel verlicht wordt en bewogen
Dat zy van d’aard zich naar den hemel wendt.
2 ’t Geloof dat ons eer zal leiden,
Komt ’s Heeren Geest in ons gemoedt bereiden,
Door ’t woordt dat ons den Heilant openbaart:
’t Woordt des geloofs, van Godt tot ons gezonden,
De sleutel van des Heeren heilverbonden,
Waarin hy heeft zyn raadtbesluit verklaart.
3 Dit woordt brak door in alle wereldtstreeken
In volle kracht, door ’t Evangelipreeken,
En wordt alsnoch in ’s Heeren Kerk gehoort.
Dit woordt leert ons den Zielbehouder kennen,
En ons aan Godts Orakelen gewennen,
Als ’t in den grondt van onze harten boort.
| |
[pagina 273]
| |
4 Ga naar voetnoot(a) Het Goddelyk woordt, zo heilig, zo waarachtig,
Is voor ’t gemoet ook levendig en krachtig,
Als ’t geen in ons het hemelsch leven wekt.
Gelyk een zwaardt dat snydt aan beide kanten,
Was ’t in gebruik by Iesus Kruisgezanten,
Gelyk het noch tot zielbekeering sterkt.
5 Dit Woordt, gesterkt door ’s Heeren Geest van boven,
Ontvonkt ons hart opdat wy het gelooven,
En vormt in ons Godts beeldt tot heiligheit:
Het overreedt den mensch door ’t licht inwendig,
Zoodat hy in de waarheit wordt bestendig,
En voort tot Godts gemeenschap opgeleidt.
6 Doch na dat Godt in ons ’t geloof komt werken,
Komt hy het door gewyde tekens sterken,
En zegelen aan zyn verbondt gehecht:
De tekens die de Heer zelf ingestelt heeft,
Naar ’t geen ons ’t woordt der zaligheit gemeldt heeft,
Waar by hy zyn genaad’ heeft toegezegt.
I Ruste.
7 De mensch laat zich door zinnebeelden leiden,
Zoo lang hy niet van ’t zichtbaar’ is gescheiden,
Zoo blykbaar zelf in ’t aardtsche Paradys:
Daar stonden twee van aart verscheide boomen,
Een voor wiens vrucht de mensch met recht mogt schroomen.
Doch d’ander droeg een levendige spys.
8 D’een leerde ’t goedt te kennen en het quaade;
Maar d’ander was een blyk van Godts genade
Aan Adam, als onsterflyk in dien staat.
Dit waren bei voor hem gewisse panden,
Wanneer zyn liefd’ op eene klip mogt stranden,
Of zoo hy nooit bevlekt wierd met het quaadt.
| |
[pagina 274]
| |
9 Zoo heeftmen ook al d’offerhanden t’achten
Als panden datmen ’t offer eens zou slagten
Dat voor den mensch verzoening doet by Godt:
Toen volgde noch, by meer verloop van tyden,
Dat Abraham, bejaart, zich liet besnyden,
Met al zyn zaadt, uit kracht van Godts gebodt.
10 Dit strekte klaar aan Israël ten teken,Ga naar voetnoot(b) Ge’t wy Godt by Moses hooren spreeken)
Dat Godt het had ontfangen in ’t verbondt.
Vervolgens is het Pascha ingekomen,
Nadat Godts wraak quam op Egipten stroomen,
En Iakobs zaadt op zynen uittogt stont.
11 Dus geeft ons Godt, wiens trou niet kan bezwyken,
De zekerheit van zyne liefdeblyken,
Opdat wy zyn beloften meer verstaan,
Dat hy voor ons verzoening heeft gevonden,
En dat zyn Zoon het recht, door ons geschonden,
Volkomen heeft naar zynen eisch voldaan.
12 Om Christus doodt ons dieper in te prenten,
Verbeeldt ons Godt dien in de Sakramenten,
De schildery van zyn gewaad’ en goedt.
Met vreugd’ zienw’ in die heilig’ onderpanden,
Veel klaarder dan eertyts in d’offerhanden,
De werking van des Heilants offerbloet.
13 Twee zyn ‘er in het Nieuw Verbondt gegeeven,
Als zegelen van Godts gena ten leven,
De heilge Doop, ten ingang in de Kerk
En t’Avondtmaal, om ons geloof te sterken,
Twee tekens daar wy zonneklaar uit merken
De vruchten van des Heeren priesterwerk
| |
[pagina 275]
| |
ZIELZUCHT.
14 O Werker van ‘t geloof in onze zielen,
Wil ‘t ook in ons, die voor u nederknielen,
Versterken, en vermeerdren, door uw kracht:
O Geest van Godt, ô Bron van ’t geest’t leven,
Geef dat wy door ‘t geloove Godt aankleeven,
En troost elks hart dat op uw bystant wacht.
15 Geest des Geloofs, laat uwe liefde straalen
Genadiglyk in onze zielen daalen,
Opdat uw glans het licht in ons ontsteek’,
‘t Licht dat in ons de duisternis verdryve:
Dat uw genaad’ ook eeuwig by ons blyve,
En zegeryk het quaadt in ons verbreek’.
16 Geef dat wy, Heer, de blyde maar’ ontfangen
Van Iesus komst, en daar aan blyven hangen,
Als ’t waare licht dat Godt ons openbaart
Dat wy de kracht van ‘t hemelsch woordt gevoelen,
Opdat wy steeds op uwe waarheit doelen,
Die gy ons in de Schriften hebt verklaart.
17 Opdatg’, ô Heer, uw Kerke wel zoud reeglen,
Zoo gaaft gy haar ook tekenen en zeeglen,
Verbeeldzelen van uw verborgentheen:
Gy staaft hier door uw Evangelileering,
Het middel van geloof, en van bekeering,
Waartoez’ aan Ioön, en Heidenen verscheen.
| |
[pagina 276]
| |
*****
18 Geef dat wy door ‘t bezegelt woordt bevinden
De kracht om ons aan Iesus te verbinden,
Godts kracht die hem heeft van den doodt verwekt.
Geef dat wy op zyn eeuwig offer rusten,
En hy in ons verwinn’ de booze lusten,
Waardoor ’t gemoedt zich tot het schepzel strekt.
19 O Heilge Geest! ô Geest van heil en leven!
Gy hebt ons die verzekering gegeeven,
(Zoo door het Woordt, als door Verzegeling)
Dat Iesus heeft ons aller schuldt gedraagen;
Geef dat wy steeds naar zyn gemeenschap jaagen,
Om hem te zien in ’s hemels hoogsten kring!
|