't Gereformeert gezangboek over de voornaamste gevallen en waarheden van 't Christendom
(1712)–François Halma– AuteursrechtvrijOp de zangwyze van den LXXXIX Psalm. Te Deun Laudamus. P. 18.O Godt, wy looven u, wy pryzen u, o Heer,
Wy heffen onze stem met lof op t' uwer eer',
Om uwen grooten naam te roemen met gezangen.
| |
[pagina 78]
| |
De gansche wereldt moet van uwen wille hangen,
U vreezen als haar' Godt, haar' Schepper, Heer en Vader,
Die ons in uwen Zoon ontsluit uw zegenader.
De Troonen, Krachten, en de Geesten in uw ryk,
Volmaakt in heiligheit, zoo rein, zoo goddelyk,
Zyn steeds beschouwers van die hoogverheve zaaken.
De Serafynen ende Cherubynen blaaken
Van uwe liefde, met de schaar der Hemelingen,
Die t' samen eeuwiglyk den lof des Heeren zingen.
3 Het driemaal Heilig klinkt in hunnen hoogen toon,
Daar zy eerbiediglyk neerknielen voor den troon
Van Godt den Opperheer, den Heer der heireschaaren:
U, zingenze, kan niet in 't wezen evenaaren.
Uw heerlykheit en kracht vervullen 's wereldts paalen,
Die uit den hemel, d'aard', en zee doorluchtig straalen.
4 't Spreekt alles van uw magt en uw getrouwigheit,
Van uwe goedheit, door het wereldtruim verspreidt,
Uw wysheit, die gy toont in al uw groote werken.
Dees komt d' Apostelschaar door haare leering sterken,
Met uwe Heiligen, Profeeten, Martelaaren,
Die uw Orakelen en wysheit ons verklaaren.
I. Ruste.
5 De Kerke, die op aard' in alle landen strydt,
Met die reeds is omhoog ter heerlykheit gewydt,
Bewyst, ô Vader, u haar diep' eerbiedigheden,
Met uwen Zoon, en Geest; hier in geloof beleden.
Zy ziet uw aanschyn in uw beeldt, wiens zuivre glanssen
| |
[pagina 79]
| |
Tot in all' eeuwigheit beschynen 's hemels transsen.
6 O Heilant, uwe naam word' overal geëert,
Naardieng', als Opperhooft, in 't eeuwig ryk regeert:
Door allen word' uw Geest, de Trooster, eer bewezen.
O Iesus, uit het graf met heerlykheit verrezen,
Gy zyt Godts eigen Zoon in d' eeuwigheit geboren,
Die ons hebt tot uw Bruidt en eigendom verkoren!
7 Gy zyt ons hemelsch Hoofdt en Zielebruidegom.
In u zyn wy alleen den Vader wellekom;
En, op dat wy Godts heil en liefde zouden smaaken
Zoodat wy zynen troon vrymoediglyk genaaken,
Hebt gy ons vleesch en bloet, het lichaam, aangenomen,
Waardoorg' uw' liefdevloet laat op het menschdom stroomen.
8 Gy, aller heeren Heer, en Koning van 't heelal,
Hebt u vernedert tot in Bethlems beestenstal,
En zelf den kruisdoot aan 't vervloekte hout geleden;
Doch daar den kop der slang en haare magt vertreeden,
Zoodatg' ons 't leven hebt door uwen doot verworven,
En wy het misbedryf door u zyn afgestorven.
II. Ruste.
9 Gy, Heer, hebt ons alleen den hemel opgedaan,
Daar schaaren Engelen om uwen rykstroon staan,
En gy ter rechte handt des Vaders heerscht als Koning:
Gy zyt verheerlykt in den kreits der hoogste woning,
En wordt eerbiediglyk geëert van Cherubynen,
En alle Geesten die voor uwen troon verschynen.
10 Gy zult ons eenmaal, Heer, verwekken door uw kracht,
Naardien u 't menschdom op den rechterstoel verwacht,
Daar gy, als Rechter, zult een yders nootlot spellen,
| |
[pagina 80]
| |
En over levenden en dooden 't vonnis vellen.
Wil uwe knechten dan, o Heer, genade toonen,
En hun met zaligheit en eeuwig' eer bekroonen.
11 Gy hebt uw erfdeel in barmhartigheit bezocht,
En door uw dierbaar bloet van schulden vrygekocht;
Geef daarom dat het, Heer, met overwinning praale,
En het zegekroon in 't eeuwig ryk behaale.
Bewaar uw volk, ô Godt, ontsluit het uwen zegen,
Als't volk van uwen naam door uwen Zoon verkregen.
III. Ruste.
12 Gelei uw kinderen, ô Heer, door uwen Geest,
Uw uitverkoren volk dat uwen name vreest;
En stort op hen uw gunst en liefde t'allen tyden.
Wy willen ons voortaan tot uw gemeenschap wyden;
Om uwe grootheit, die oneindig is, t' erkennen;
Naar u te streeven op geloofs- en liefdepennen.
13 Bewaar ons dezen dag voor ongerechtigheit,
En misdryf tegens uw gevreesde Majesteit.
Koom onze harten door uw liefdevier ontvonken,
En geef ons, door't geloof aan uwen dienst geklonken,
Vergeeving en gena by u, ô Godt, te vinden,
Op datw' ons eeuwiglyk getrouw aan u verbinden.
14 Help ons, almagtig Godt, alsw' in benauwtheit zyn,
Dat ons het zalig licht uws aangezichts beschyn':
Gy, Heer, kond ons alleen door uw vermogen helpen,
En door uw kracht het bloet van onze wonden stelpen,
Ons vergenoegen, en ten jongsten dag verhoogen,
In 't ongemeeten ruim der hoogste hemelboogen.
|
|