't Gereformeert gezangboek over de voornaamste gevallen en waarheden van 't Christendom
(1712)–François Halma– AuteursrechtvrijOp de zangwyze van den LI.Psalm.P.32.Dat nu de lof des Heeren zy gemeldt,
Des Heilants en Behouders aller volken,
| |
[pagina 38]
| |
Van Godt verhoogt ver boven Maan en wolken,
Nadat hy zich ten offer heeft gestelt.
Nadat hy onze schulden droeg op 't hout,
't Vervloekte kruis, om ons van straf te vryden.
Dus strekt zyn doodt en smaadt tot ons behoudt,
En zaligheit voor d' oud' en niewe tyden.
2 Hy sterft opdat Godts wraakvier word' gebluscht,
Godts recht voldaan, door 't misbedryf geschonden,
En dat wy, van de schuldt en straf ontbonden,
Voor onze ziel verkrygen heil en rust:
Opdat wy ook, afkeerig van het quaadt,
Aan zyn bestier ons zouden overgeeven,
Waar door 't gemoedt de zond' en wereldt haat,
Om hemelwaarts door vast gelooft te streeven.
3 Zyn schande brengt ons toe onsterflyk' eer.
Hy is aan 't kruis op 't smaadelykst gestorven,
Waar door hy ons het leven heeft verworven,
En braaf gestaaft zyn Evangelyleer.
Hy heeft ons heil en vrede toegebragt,
Een zaligheit die tyt noch eeuwen slyten.
Dus is hy als een offerlam geslagt;
Waar door de Wet ons niet meer kan verwyten.
I. Ruste.
4 Wie had dit ooit begrepen door 't verstandt?
Wie ooit gelooft, dat Godes Zoon zou sneeven?
| |
[pagina 39]
| |
Der heeren Heer, de Godt van doodt en leeven,
Voor 't menschdom in de hoogste smart en schandt?
Wie dacht ooit dat de zondaar, naar Godts recht
Verstooten, zou tot zyn gemeenschap raaken?
Dat 's Heeren bloet, het bloet van 's Heeren knecht,
De wereldt uit des doodts gewelt zou slaaken?
5 Des hemels Heer, de Heer der heerlykheit,
Gevoelt voor ons des Hemels gramschapsvonken.
De bittre kelk wordt voor hem ingeschonken,
Daar hy aan 't kruis des zondaars zaak bepleit.
Hy lydt voor hem als Borg en Middelaar,
Hy lydt uit liefd' en om de breuk te heelen,
Lang tusschen Godt en menschen openbaar,
En 's Hemels gunst op niew hun mee te deelen.
6 Dies vreezen wy de wereldt nu niet meer,
Noch 't helsch gewelt, hoezeer het ook mag woeden:
De Heer zal ons voor al hun leet behoeden,
Nadat hy hun verwonnen heeft met eer.
De Heer, op wien wy rusten met ons hart,
Op wienw' alleen al ons betrouwen stellen,
Is onze hulp, wanneer wy zyn benart,
En zal voor ons al 's vyandts magten vellen.
II. Ruste.
7 Wie doemt ons nu Godt zelf ons vryspraak geeft?
De Heilant is gestorven en verrezen,
En word omhoog als Middelaar geprezen,
Naardien hy daar als onze Voorspraak leeft.
Hy bidt voor ons, 't gevolg van zynen doodt;
Hy eischt, naar 't recht, dat wy Godts ryk genieten,
Het eeuwig ryk, de rust in Abrams schoot,
En laat op ons zyn liefdestroomen vlieten.
8 Wat kan ons dan berooven van 't geluk,
Voor ons bereidt door Iesus, onzen broeder?
Wat deert ons toch, nu hy is onze Hoeder?
| |
[pagina 40]
| |
Gevaar, of zwaardt, of hoon, of 't slaafsche juk?
't Verdriet dat ons nu treft, of noch genaakt?
Het Englenheir, de Magten, of elende?
Het leven, of als 's doodts geweer ons raakt?
Of datmen ons in ballingschap verzende?
9 Myn Heer, myn Godt, 'k verzaake mynen wil,
'k Verloochene voor u al myne lusten;
En wil alleen in uw gemeenschap rusten,
Opdat ik nooit van uwen wil verschill'.
Ik wensch alleen voor u te leeven, Heer,
In 't vast geloof van Iesus, my Behouder:
Opdat hy my in 't liefdevier verteer',
Als Heerscher, die 't gebiedt heeft op zyn' schouder.
|
|