't Gereformeert gezangboek over de voornaamste gevallen en waarheden van 't Christendom
(1712)–François Halma– AuteursrechtvrijOp de zangwyze van den XC. Psalm. P.21.Onze Godt, in eeuwigheit geprezen,
| |
[pagina 20]
| |
Door u alleen kreeg 't wereldtruim zyn wezen,
Wanneer de tyt begon zyn' loop t' aanvaarden:
O Opperheer des hemels en der aarden,
Wy wyden, met de diepst' eerbiedigheit,
Die niewe jaar aan uwe Majesteit.
2 De zonnetoorts, tot hooft van't licht gehuldigt,
Is u alleen haar hitt' en glans verschuldigt,
Waardoormen klaar de jaargetyden rekent,
Gelykze die in haaren loop aftekent;
En d'aarde door haar straalen vruchtbaar maakt,
Als zy omhoog aan s'hemels transsen blaakt.
3 De hemel, d'aard', en die in beide woonen,
Vereeren u met hoogverheven toonen,
Waardoor zy uw oneindigheit verkonden.
Uw eere klinkt uit duizent, duizent monden.
Ons levensperk hangt af van u alleen,
En jaaren, die wy hier omlaag besteên.
4 De dagen zelfs bepaaltg' en d' oogenblikken
Van ons bestaan: die niemant kan verwrikken.
Want als gy spreekt: gy moet tot stof weêr keeren,
O Adams zaadt; kan geen vermogen weeren
Dat ons de doodt besprint met haaren schicht,
En zy ons flux berooft van 't levens licht.
I. Ruste.
5 Wy zuchten en zyn in de ziel verslagen,
Omdat wy, van 't begin zelfs onzer dagen,
Zyn uitgspat in veele misbedryven;
In steede van getrouw aan u te blyven:
| |
[pagina 21]
| |
Hierom zoudg'ons, ô Godt, rechtvaardig slaan,
En onze hoop doen met den tyt vergaan.
6 Vergeef ons, Heer, onz' ongerechtigheden,
En koom ons met het heilgewaadt bekleeden.
Schenk ons de vrucht van Iesus kruis en lyden,
Die ons alleen kan van den doodt bevryden;
Naardien zyn bloet de schuldt heeft uitgevaagt,
Waardoor ons heil by u is opgedaagt.
7 Wy koomen u op dezen dag belooven,
Dat wy uw licht nooit in ons zullen dooven,
Opdat het mag in onze harten blaaken;
En wy, naar't woordt van Iesus, mogen waaken.
Geef dat wy zyn gewillig en bereidt,
Alsg' uit den tyt ons roept in d'eeuwigheit.
8 Maar, och! wat zyn de menschelyke krachten,
Dan zwakheit zelfs? dies wy uw hulp verwachten,
En uwe kracht, om 't goed' in ons te werken.
Koom dan, ô Heer, met uwen Geest ons sterken:
Ontvonk in ons den Goddelyken gloet,
Daar 't liefdevier tot u door word gevoedt.
II. Ruste.
9 Dat ons uw Geest geleid' all onze dagen,
Op dat wy u, in uwen Zoon, behaagen,
En t' allen tydt in uwe vreeze leeven.
Geeft dat wy steeds naar uwe gemeinschap streeven,
Godt onzes heils, als onze pligt ons leert;
Zoo worden wy van 't quaadt nooit overheert.
10 Leer ons te recht de nietigheit der wereldt,
En datze, schoon met schatten ryk beperelt,
Te niet zal gaan met al haar flonkerglanssen.
Voer onze ziel naar 's hemels ruimen transsen,
Zelf in den tyt, tot u in d'eeuwigheit,
Daar 't waare goedt uw' kindren is bereidt.
11 Doe ons, ô Heer, verstaan en klaar bevatten,
Hoe dra ons lyf kan uit zyn banden spatten,
En dat ons broos en nietig aardsche leven,
| |
[pagina 22]
| |
Gelyk een stroom wordt snellyk voortgedreven;
Ia dat het is een schaduw, damp, en droom,
Verwelkbaar als het loof van eenen boom.
III. Ruste.
12 Maak, Heer, dit jaar gelukkig voor uw kindren,
Dat niets daar in mag hun genoegen mindren,
En wil het met uw zegeningen kroonen.
Geef datw' altoos in stillen vrede woonen.
Verbly uw kerk, uw uitverkore bruidt,
Opdat wy eens haar lyden zien gestuit.
13 Bewaar ons, Heer, voor droevig' ongevallen.
Doch zoo wy zyn aan 't end der tytgetallen,
En dat gy hier komt onze loop volenden;
Geeft dat wy ons in 't sterfuur naar u wenden,
In vast geloof, en liefde; welgemoedt,
Als staarend' op het onvergangbaar goedt.
14 Geeft dat wy u van harte, Heer, beminnen.
Beteugel steeds de driften onzer zinnen,
Om matig en rechtvaardiglyk te leeven:
Op dat wy nooit voor Iesus vierschaar beeven,
Maar hem met vreugd verwachten op den troon,
Wanneer hy elk zal geeven zynen loon.
|
|