Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– Auteursrechtvrij
[pagina 511]
| |
De Cxliv Psalm. Stem. 18. Ga naar margenoot+
GEzegent zy de Heer, myn rotze in 't lyden, Ga naar margenoot+
Die myne handt geeft onderwys in 't stryden,
Myn vingeren de kunst des oorlogs leert,
Wiens goedheit my voor 's vyandts magt verweert.
Hy is myn burg, myn hoog vertrek en sterkte, Ga naar margenoot+
Die my bevrydt, en steedts myn heil bewerkte;
Myn schildt, op wien ik my betrouw in noodt;
Zoodat my 't volk gehoorzaamt, kleen en groot.
2 O Heer, wat is de mensch en zyne waarde, Ga naar margenoot+
Dat gy hem kent ? vergangbaar stof en aarde.
Des menschen kindt, dat gy het zoo veel acht,
En het beschut met uwe hemelwacht ?
De mensch is slechts als nietige ydelheden, Ga naar margenoot+
Die, dagelyksch door ramp op ramp bestreden,
Voorbygaat, als
| |
[pagina 512]
| |
een schaduwe die wykt,
En voor het licht der heldre zon bezwykt.
Ga naar margenoot+3 O Heer, neig toch den hemel en daal neder,
En tref 't gebergt met storm en blixemweder,
Ga naar margenoot+Zoodat het rookt: verstrooi der volken kracht,
Door schicht op schicht verstuive 's vyandts magt,
Diege op haar schiet, om haar tot gruis te maalen.
Ga naar margenoot+Steek uwe handt uit uwe hemelzaaien:
Ontzet my, en ruktme uit den waterkolk,
En uit de handt van 't vreemt en magtig volk:
Ga naar margenoot+4 Het listig volk, vol leugens t'allen stonden,
Wiens rechte handt vol valsheit wordt gevonden.
Ga naar margenoot+Ik zal, ô Godt, nu zingen met de luit
Een nieuw gezang, dat uwen lof besluit.
Ik zal u op het speeltuig van tien snaaren
Steeds looven, daarge uw magt komt openbaaren.
Ga naar margenoot+Gy die het heil en over-
| |
[pagina 513]
| |
winning geeft
Den koningen, zoodat de vyandt beeft.
Ruste.
5 Die David komt van 's vyandts zwaardt ontzetten. Ga naar margenoot+
O Heer, wil toch der vreemden magt verpletten,
Der zulken die steedts liegen met den mondt,
Wier rechte handt niet smeedt dan vondt op vondt.
Opdat ons kroost, de zoonen, zyn als boomen, Ga naar margenoot+
Die ryzig in hun jeugt tot hoogte koomen:
De dochters ook als zuilen, naar den eisch
Gehouwen, van een koninklyk paleis.
6 Laat verder onze winkels overvloeien Ga naar margenoot+
Van voorraadt, en des koopmans handel bloeien:
't Vee teele voort met duizenden op 't veldt,
Zoodat men zelf het groot getal niet telt,
Als 't tienmaal komt by duizenden
| |
[pagina 514]
| |
vermeêren.
Ga naar margenoot+Dat d'ossen, die het gras der weiden scheeren,
Wel in het vleesch, gezont zyn, en in kracht:
Het grove vee zy vruchtbaar in zyn dragt.
7 Geef dat wy nooit van 's vyandts inbreuk hooren,
Om onzen vreê en stille rust te stooren.
Men hoore geen gekrysch op onze straat,
Noch moordgeroep, de vrucht van fellen haat.
Ga naar margenoot+Welzalig is het volk altoos te roemen;
Ja, tweewerf mag men hem gelukkig noemen,
Dien zulks zoo gaat, wiens Godt Jehovah is,
De Heer, altoos in zyne hulp gewis.
Ga naar margenoot+De Cxlv Psalm.
Ga naar margenoot+O Godt, myn Godt, en Koning hoog geacht,
Onsterflyk wordt uw eer door my gedacht;
'k Verhooge en pryze u tot in eeuwigheit,
Want uw genâ hebtge over ons verspreidt.
| |
[pagina 515]
| |
'k Zal u altoos en t'allen dage looven Ga naar margenoot+
Voor uwe gunst, op ons gedaalt van boven.
De Heer is groot en grootelyks te pryzen; Ga naar margenoot+
Al 't schepzel moet hem eere en dienst bewyzen.
2 Zyn grootheit is gansch ondoorgrondelyk.
't Geslacht geeft aan 't geslachte blyk op blyk Ga naar margenoot+
Van uwen roem, en uwer werken lof:
Uw mogentheit klinkt aan het starrenhof.
'k Zal van uw eer en Majesteit nu spreeken, Ga naar margenoot+
En wonderen, ons luisterryk gebleken:
Zy zullen al uw kracht en daaden spellen, Ga naar margenoot+
Terwyl ik steedts uw grootheit zal vertellen.
3 Zy zullen ook uw goedheit, hun in noodt Ga naar margenoot+
Bewezen, schel uitstorten, kleen en groot,
Uw hooge recht uitgalmen tot uw eer:
Genadig en barmhartig is de Heer, Ga naar margenoot+
Lankmoe-
| |
[pagina 516]
| |
dig, groot van goedertierenheden.
De Heer is goet aan allen, naar zyn reden;
Ga naar margenoot+Barmhartig, tot behoudt van al zyn werken:
Zyn goedheit is door niemant te beperken.
Ruste.
Ga naar margenoot+4 Dies zullen al uw werken over 't goedt
U looven, datge uw gunstgenooten doet,
Wier keel dan ook zal klinken van uw' lof.
Ga naar margenoot+De heerlykheit uws ryks zal zyn de stof
Van hun gejuich. zy zullen ook gewaagen
Ga naar margenoot+Van uwe magt, en die 't geslacht voordraagen
Van 't menschdom, ja ook d'eere van uw ryke
En heerlykheit, als zonder zyns gelyke.
Ga naar margenoot+5 Uw koningkryk bestaat eeuwe in eeuwe uit;
Uw heerschappy, die tyt noch kreits besluit,
Zal blyven van geslachte tot geslacht.
Ga naar margenoot+De Heer
| |
[pagina 517]
| |
schraagt hen, die vallen, door zyn kracht:
En recht hen op die neder zyn gebogen.
Ga naar margenoot+Op uwe handt zien aller menschen oogen,
Dan geeft gy hun ook spyze t'allen tyden;
Waardoor zy zich in uwe gunst verblyden.
Ga naar margenoot+6 Uw milde handt ontsluit gy voor 't gemeen,
En voedt hen die u vreezen, groot en kleen.
Ga naar margenoot+Rechtvaardig is de Heer in 't geen hy doet,
Zyn wegen zyn steedts heilig, recht en goedt:
Hy is in al zyn werken goedertieren,
Naby hen die zyn woordt en wetten vieren,
En die hem staâg aanroepen in der waarheit, Ga naar margenoot+
Die hy bestraalt met zynen glans en klaarheit.
7 Hy doet al 't welbehagen van de geen Ga naar margenoot+
Die in zyn vreeze op zyne wegen treên;
Hy hoort hun klagte en redtze uit alle quaadt, Ga naar margenoot+
Dewyl zyn
| |
[pagina 518]
| |
oog de vroomen gade slaat.
Maar 't goddeloos geslacht zal hy verwyzen.
Ga naar margenoot+Myn mondt zal steedts des Heeren goedheit pryzen,
En alle vleesch zyn' heilgen naame looven
In eeuwigheit, voor 't heil gedaalt van boven.
|
|