Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe Cxv Psalm.Ga naar margenoot+
GEef ons niet, maar geef uwen naame d'eer, } Ga naar margenoot+
Om uwe goedertierenheit, ô Heer,
En waarheit, hoog gerezen.
Waarom zou 't snoode afgodisch heidens rot Ga naar margenoot+
Trots zeggen: waar is Isrels Heer en Godt,
Dat wy hem zouden vreezen ?
2 Godt, onze Godt, woont in des hemels boog, Ga naar margenoot+
Al wat hy wil verricht hy van omhoog,
En heerscht in alle landen.
D'afgoden van de heidenen zyn gout, Ga naar margenoot+
En zilver, daar hun hart zich op betrouwt,
Het werk van 's menschen handen.
3 Zy hebben wel een' mondt, maar spreeken niet; Ga naar margenoot+
En oogen, maar die zien niet 't geen geschiedt;
Als slechts door kunst gehouwen.
Hun ooren zyn
| |
[pagina 416]
| |
gesloten voor 't geluidt;
Ga naar margenoot+Hun neuze richt noch bloem noch geurig kruidt,
Hoe bloeiende in 't beschouwen.
Ga naar margenoot+4 Zy hebben ook wel handen aan het lyf,
Maar tasten niet: hun voeten, doot en styf,
Gaan niet van hunne steede.
Zy geeven uit hun keele taal noch blyk.
Ga naar margenoot+Dies worden hunne makers hun gelyk,
En al hun dienaars mede.
Ruste.
Ga naar margenoot+5 Maar, Israël, betrou gy op den Heer.
Hy is zyn hulp en schildt, dat hem niets deer',
Ten allen tyt bevonden.
Ga naar margenoot+Aärons huis, betrou gy ook op Godt,
Hy is zyn hulpe, en schilt, en levenslot,
Getrou in zyn verbonden.
Ga naar margenoot+6 Gylieden die den Heere vreest, betrouwt
Ook op den Heer, hy waakt voor uw behoudt,
En is uw schildt
| |
[pagina 417]
| |
en hulpe.
De Heer heeft in zyn gunst aan ons gedacht, Ga naar margenoot+
Zyn zegen worde op Isrels huis gebragt,
Dat het geen quaadt bestulpe.
7 Zyn zegening koome op Aärons huis.
Zyn zegen vloeie als uit een bron of buis, Ga naar margenoot+
Dat hy nooit moge mindren,
Op alle die hem vreezen, groot en kleen.
De Heer storte ook zyn' zegen uit beneën, Ga naar margenoot+
Op u en uwe kindren.
8 Gylieden zyt den Heer, die 't alles schiep, Ga naar margenoot+
Die 's hemels boog en d'aarde in wezen riep,
Gezegent t'allen tyden.
De hemel is des Heeren in 't geheel:Ga naar margenoot+
Maar d'aarde gaf hy 't menschdom tot zyn deel,
Om 't voor hem in te wyden.
9 De dooden, die, van alle menschen af, Ga naar margenoot+
Gedaalt zyn in de stilte, en in het
| |
[pagina 418]
| |
graf,
Zyn ver van Godt te pryzen.
Ga naar margenoot+Maar wy, zyn volk, wy zullen nu voortaan,
En eeuwiglyk voor 's Heeren aanschyn staan,
En steedts hem eer bewyzen.
Ga naar margenoot+De Cxvj Psalm. Stem Ps. 74.
Ga naar margenoot+IK hebbe lief, want Godt hoort myne stem,
De Heer let op myn smeekingen en weenen;
Ga naar margenoot+Hy wil my steedts een gunstig oore leenen:
Dies is myn beede in allen noodt tot hem.
Ga naar margenoot+2 Ik was omringt met banden van de doodt,
De helangst had myn ziele diep getroffen;
Benaautheit deed my schier ter aarde ploffen:
Myn droefenis werdt dagelyksch vergroot.
Ga naar margenoot+3 Maar 'k riep Godts naam in myne nooden aan:
Ik zeide: och Heer, kom myne ziel bevryden !
Ga naar margenoot+De Heer is goedt, genadig t'allen tyden, Recht-
| |
[pagina 419]
| |
vaardig; met ontferming aangedaan.
4 De Heer bewaart d'eenvoudigen met kracht. Ga naar margenoot+
'k Was uitgeteert, doch hy heeft my geneezen.
Keer tot uw rust, myn ziel, wil stille weezen, Ga naar margenoot+
Want Godt heeft in zyn gunst aan u gedacht.
5 Want gy, ô Heer, hebt myne ziel geredt Ga naar margenoot+
Van doodtsgewelt; myn oogenleên van traanen.
Gy quaamt den weg voor myne voeten baanen.
'k Zal dan voor u steedts wandlen naar uw wet.
Ruste.
6 'k Zal wandelen voor 's Heeren aangezicht. Ga naar margenoot+
Ik heb gelooft, dies sprak ik in betrouwen. Ga naar margenoot+
Ik werdt verdrukt; toen zeide ik in 't beschouwen
Des volks, verhaast; elk niet van leugens dicht. Ga naar margenoot+
7 Wat zal ik toch vergelden aan den Heer,
Voor zyne gunst, zyn liefde en hemelschatten ? Ga naar margenoot+
Den beker der verlossing
| |
[pagina 420]
| |
zal ik vatten,
Ga naar margenoot+En 's Heeren naam aanroepen tot zyn eer.
8 'k Zal myn gelofte, ooit aan den Heer gedaan,
Getrouwelyk by al zyn volk betaalen.
Ga naar margenoot+Godts gunstgenoot mag schoon ten grave daalen,
Doch zyne doodt ziet hy als kostlyk aan.
Ga naar margenoot+9 Och, Heer, ik ben voorzeker uwe knecht,
Ga naar margenoot+Ik ben uw' knecht, een zoon van u verkoren,
Uit uwe maagdt tot uwen dienst gebaren:
Myn banden hebtge ontlost, hoe vast gelegt.
Ga naar margenoot+10 'k Zal u, ô Godt, dankoffren met myn hart,
En uwen naam aanroepen, ja aanbidden,
Ik zal ook myn geloften in het midden
Ga naar margenoot+Van 's Heeren volk betaalen, vry van smart.
11 'k Zal by Godts volk verbreiden 's Heeren lof,
Ga naar margenoot+Zyn deugden in zyn ruime tempelhoven:
In 't midden van
| |
[pagina 421]
| |
Jeruzalem hem looven,
Dewyl hy my in gunst geeft zingensstof.
|
|