Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe lxxxvj Psalm. Stem Ps. 77.Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+HEere, neig tot my uw ooren,
Hoor my, want door uwen tooren
Ben ik in elende en leet,
| |
[pagina 305]
| |
En nootdruftig, als gy weet.
Wil, Heer, mijne ziel bewaaren, Ga naar margenoot+
En uw' gunstgenoot toch spaaren;
O myn Godt, verlos uw' knecht,
Die op u betrouwt in 't recht.
2 Zyt my dan, ô Heer, genadig, Ga naar margenoot+
Gy die goet zyt en weldadig,
Want ik roep den ganschen dag
Tot u, met een zwaar geklag.
Kom de ziele dan verblyden Ga naar margenoot+
Van uw' knecht in 't angstig lyden.
Want tot u, ô Heer, verheft
Zich myn ziel, dewyl 't haar treft.
3 Want gy, Heer, zyt goedertieren Ga naar margenoot+
Voor hen die uw wetten vieren;
Gy zyt goet voor al dat leeft,
Als die gaarne hun vergeeft,
Die zich naar uw goedheit wenden.
Heer, wil my uw bystant zenden; Ga naar margenoot+
'k Bidde dat uw oor toch let
| |
[pagina 306]
| |
Op myn smeeking en gebedt.
Ga naar margenoot+4 'k Roep u ten benaauden dage,
Als beneepen door de plaage
Die my drukt, en gy verhoort
Myne beeden, naar uw woordt.
Ga naar margenoot+Onder aller volken Goden
Is 'er niemant, die in nooden
U gelyk is, noch in werk,
Boven alle paal en perk.
Ruste.
Ga naar margenoot+5 Alle heidens, die gy, Heere,
Hebt geschapen, zullen eere
Toonen aan uw Majesteit,
En uw' naam, by hen verbreidt:
En zich willig nederbuigen
Voor uw aanschyn, als getuigen
Ga naar margenoot+Van uw grootheit, datge alleen
Godt zyt, groot in wonderheên.
Ga naar margenoot+6 Leer my, Heer, den weg bewandlen
Van uw waarheit, en zoo handlen,
| |
[pagina 307]
| |
Dat myn hart, van quaat gespeent,
Tot uw vreeze wordt vereent.
Heer, myn Godt, ik zal u loven, Ga naar margenoot+
En verheffen 't hart naar boven,
'k Zal uw' naame, met bescheit,
Eeren tot in eeuwigheit.
7 Want uw goedertierenheden Ga naar margenoot+
Zyn doorluchtig, naar myn beden,
Over my, gy quaamt myn ziel,
Toenze in doodts benaautheit viel,
Uit den diepsten grave rukken.
Heer, voor wien het al moet bukken, Ga naar margenoot+
Trotzen zyn nu opgestaan
Tegen my, die my verraân.
8 Zie de boozen in hun kringen,
En hun moordvergaderingen,
Tegen myne ziele in 't veldt,
't Oog is niet op u gestelt.
Maar, ô Heer, gy zyt lankmoedig, Ga naar margenoot+
En barmhartig, overvloedig,
| |
[pagina 308]
| |
In uw goedertierenheit,
En uw waarheit, ons verbreidt.
Ga naar margenoot+9 Wendt u, Heer, zyt my genadig,
Geef toch uwen knecht miltdadig
Sterkte en heil; verlos den zoon
Uwer dienstmaagdt uit den hoon.
Ga naar margenoot+Doe een teken my ten goede,
Dat myn haters, in hun woede,
't Zien, beschaamt, wanneer gy, Heer,
My zult helpen t'uwer eer.
|
|