Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen

De lxvj Psalm. Stem. Ps. 118.⁺

⁺JUicht Gode, zingt nu vreugdepsalmen,
Ter eere van zyn' grooten naam;
Al d'aarde klinke van de galmen
⁺Van heil en lof, voor hem bequaam.
Elk zeg tot Godt; uw groote werken
⁺Zyn vreesselyk: om uwe kracht
Zal 's vyandts schaar geveinst zich sterken
Voor u, en zwigten voor uw magt.
2 Al d'aarde buig' zich voor u neder,
⁺En zinge psalmen van uw' lof,
't Gebergte zend' de toonen weder
Van 't psalmgezang aan 't starrenhof.
⁺Komt aan, beschouwt des Heeren daaden,

+ Psalm 66.

+ 1 Een Lied, een Psalm: voor den Oppersang-meester. Juychet Gode, gy gantsche aerde.

+ 2 Psalmsinget de eere sijns naems: gevet eere, sijnen lof.

+ 3 Segget tot Godt, Hoe vreeslick zijt gy [in] uwe werken? Om de grootheyt uwer sterkte sullen sich uwe vyanden u geveynsdelick onderwerpen.

+ 4 De gantsche aerde aenbidde u, ende psalmsinge u, sy psalmsinge uwen name, Sela !

+ 5 Komet, ende siet Godts da-den; hy is vreeslickvan werckinge aen de menschen kinderen.

[p. 215]

Zyn werking is gansch vreesselyk
Aan 't menschdom. 't geen hy heeft beraaden
Volvoert hy in zyn Koningkryk.
3 Hy heeft de woeste zee verandert ⁺
In 't drooge; waarna zy den stroom
Zyn doorgetogen, met Godts standert,
Daarwe ons verblydden aan den zoom.
Hy heerscht met magt in eeuwigheden, ⁺
Zyn oogen houden wacht rontom;
D'afvallige zy afgesneeden
Verhooginge in het Heidendom.
4 Looft onzen Godt, ô alle volken, ⁺
Laat uwe stemmen van den roem
Zyns naams opklinken aan de wolken,
Dat elk den Godt van Jakob noem',
Die onze zielen stelt in 't leven, ⁺
En niet geheugt dat onze voet
Zal wankelen; en ons daar neven
Verzadigt met zyn zalig goedt.
5 Want gy, ô Godt, quaamt ons beproeven, ⁺

+ 6 Hy heeft de zee verandert in 't drooge; sy zijn te voete door-gegaen door de riviere; daer hebben wy ons in hem verblijdt.

+ 7 Hy heerscht eeuwighlick met sijne macht; sijne oogen houden wacht over de Heydenen: en laet de afvallige niet verhoogt worden, Sela !

+ 8 Lovet, gy volcken, onsen Godt, ende latet hooren de stemme sijns roems.

+ 9 Die onse zielen in 't leven stelt; ende niet toelaet dat onsen voet wankele.

+ 10 Want gy hebt ons be-proeft, O Godt; gy hebt ons geloutert, gelijk men het silver loutert.

[p. 216]

Gy louterde ons gelyk het gout,
En zilver; datmen, uit de groeven,
Noch in zyn aderen beschouwt.
⁺Gy hadt ons in het net gestooten;
En eenen vasten engen bandt
Om onze lendenen gesloten,
Ten blyk van uwe slaande handt.

Ruste.

⁺6 Gy hadt den mensch op onze hoofden
Doen ryden: dat wy in het vier
En water quamen; daarwe in sloofden,
Beheerscht van 's vyandts krygsbanier.
Maar gy hebt ons uit zyne strikken
Gevoert, en komt in overvloedt
Door veel ververschinge ons verquikken;
Dies dankenwe u met offerbloedt.
⁺7 'k Zal in uw huis en voorhof treeden,
Met offervee voor 't vier bereidt.
Geloften, die myn lippen deeden,
⁺En die myn mondt heeft toegezeit,

+ 11 Gy had ons in 't net gebracht; gy had eenen engen bant om onse lendenen geleyt.

+ 12 Gy had den mensche op ons hooft doen rijden; wy waren in 't vyer ende in 't water gekomen, maer gy hebt ons uytgevoert in eene overvloeijende ververschinge.

+ 13 Ik sal met brand-offeren in u Huys gaen: ick sal u mijne geloften betalen,

+ 14 Die mijne lippen hebben geuytet, ende mijn mondt heeft uytgesproken als my bange was.

[p. 217]

In bangheit, zal ik u betaalen.
Brandtoffer van 't gemeste vee,
Vol merg, zal ik ten outer haalen, ⁺
En branden op uwe offersteê.
8 'k Zal u met rookwerk van veel rammen,
Met runderen, en bokkenbloet
Vereeren in uwe offervlammen.
Komt all, hoort, gy die 't gemoedt ⁺
Geschikt hebt om den Heer te vreezen,
'k Zal u vertellen hoe myn ziel
Door Godt geredt is en geneezen,
Toen zy in angstig lyden viel.
9 Ik riep tot hem met mynen monde; ⁺
En hy werdt door myn tong verhoogt.
Hadde ik in 't harte op quaat en zonde, ⁺
En ongerechtigheit geoogt,
De Heer had my niet willen hooren.
Maar zeker, Godt heeft my gehoort:
En ook het heil, voor my beschoren, ⁺
Geschonken, naar zyn eeuwig woordt.

+ 15 Brand-offeren van merch-beesten sal ick u offeren, met roockwerck van rammen: ick sal runderen met bocken bereyden, Sela !

+ 16 Komt, hoort toe, O alle gy die God vreest, ende ick sal vertellen wat hy aen mijne ziele gedaen heeft.

+ 17 Ick riep tot hem met mijnen monde; ende hy wert verhoogt onder mijne tonge.

+ 18 Hadde ick na ongerechtigheyt met mijn herte gesien, de Heere en soude niet gehoort hebben.

+ 19 Maer seker Godt heeft gehoort; hy heeft gemerkt op de stemme mijns gebeds.

[p. 218]

10 Hy heeft gelet op myn gebeden,
En myne smeekinge opgemerkt.
⁺Gelooft zy Godt, die, naar zyn reden
En woordt, myn heil heeft uitgewerkt.
Die myn gebedt niet af komt wenden,
Noch zyne goedertierenheit
Van my: maar redtme uit alle elenden
Gelyk hy my heeft toegezeit.

+ 20 Gelooft zy Godt, die myn gebedt niet en heeft afgewendt, nochte sijne goedertierenheydt van my.