Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe xlvij Psalm. Ga naar margenoot+
VOlken, groot van tal, Ga naar margenoot+
Juigt met bly geschal,
Klapt ook in de handt
Door het gansche landt, Ga naar margenoot+
Want de hoogste Heer
Is bekleedt met eer,
Hy is vreesselyk,
En een Vorst wiens ryk Ga naar margenoot+
Over d'aarde gaat,
En alom
| |
[pagina 158]
| |
bestaat;
Ja, een Koning, dien
Alles moet ontzien.
Ga naar margenoot+2 D'Opperheerscher stelt
Onder ons gewelt
Volken, fier in moedt,
Dien wy zelfs den voet
Zetten op den nek.
Ga naar margenoot+Godt, naar zyn besprek,
Kiest onze erfenis
Voor ons; als gewis
Jakobs heerlykheit,
Hem eerst toegezeit,
Van hem, als zyn kindt,
Tederlyk bemint.
Ga naar margenoot+3 Godt vaart op omhoog
Naar des hemels boog,
Met gejuich en vreugdt,
Alles is verheugt
Door 't bazuingeschal,
Klinkende over al.
Ga naar margenoot+Psalmzingt onzen Godt,
Psalmzingt, naar 't gebodt,
Onzen Hemelheer;
Psalmzingt t'zyner eer;
Looft den Koning, dien
Elk moet hulde biën.
Ga naar margenoot+4 Want Godts koningkryk
Sluit in zich gelyk
D'aarde en oceaan,
| |
[pagina 159]
| |
Die 'er onder staan.
Zingt, met onderwys,
Zynen naam ten prys;
Want de Heer regeert, Ga naar margenoot+
En wordt hoog geërt
Overal rontom
By het heidendom;
Daar zyn heerschappy
Blinkt aan alle zy.
5 Godt zit op den troon,
Overheerlyk schoon,
Van zyn heiligheit,
Vol van Majesteit.
't Edele geslacht Ga naar margenoot+
Is byeen gebragt
By het volk van Godt,
's Heeren erve en lot,
't Zaadt van Abraham.
Want der vorstenstam
D'aardtryksschilden,
heeft Godt, die eeuwig leeft.
|
|