Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe xxj Psalm. Ga naar margenoot+
O Heer, de Koning is verblydt, Ga naar margenoot+
Dat uwe hand en sterkte
Voor hem het heil uitwerkte; Ga naar margenoot+
Hoe zeer is hy in dezen tijdt
Verheugt, nu gy zyn hart
Ontheft van alle smart.
2 Gy gaaft hem zynes harten wensch: Ga naar margenoot+
| |
[pagina 58]
| |
En d'uitspraak zyner lippen
Liet gy hem niet ontglippen.
Geen quaad treft hem van eenig mensch,
Dewyl gy zynen staat
Bevestigt, naar uw' raadt.
Ga naar margenoot+3 Want gy komt hem gedurig voor
Met zegening van 't goede,
Uw hand is zyne hoede;
't Blykt dat gy hem uw gunst beschoor,
Want gy zet hem op 't hoofdt
De kroon, aan hem belooft:
4 Een goude kroon die gloeit en straalt.
Ga naar margenoot+Hy eischte van u 't leven,
Gy hebt het hem gegeeven;
Terwyl hy op den ryksstoel praalt,
Hebt gy in eeuwigheit
Zyn dagen uitgebreidt.
Ga naar margenoot+5 Groot is zyn eere door uw heil;
Zyn Majesteit en glanssen
Zyn tot aan 's hemels transsen
Verhoogt; zyn heerlykheit is steil
Geklommen in den top,
En houd ook nimmer op.
| |
[pagina 59]
| |
6 Want gy zet hem tot zegening Ga naar margenoot+
Alle eeuwen door en tyden;
Gy koomt zyn hart verblyden,
Als gy uit d'opperhemelkring
Hem met uw oog bestraalt;
Een zon die nimmer daalt.
7 Want 's Konings hart erkent den Heer; Ga naar margenoot+
Godt is zyn zielsbetrouwen,
Die steeds zijn ryk zal bouwen;
Door 's Hoogstens goedheit word zyne eer
Gestaaft, zoodat hy niet
Zal wanklen in 't verdriet.
Ruste.
8 Alle uwe haters zal uw hand Ga naar margenoot+
Wel vinden; in de landen
Vergaan ze in smaat en schanden,
Gy legt ze in 't woeden aan den band:
Uw rechte hand verwint
Al dien ze als vyand vindt.
9 Gy zult ze zetten als een vier, Ga naar margenoot+
Als eenen viergen oven,
Te lesschen noch te dooven:
Uw toornig aanschyn zal
| |
[pagina 60]
| |
ze fier
Verslinden, en de kracht
Des viers verteert hun magt.
Ga naar margenoot+10 Gy zult hun vruchten van der aard'
Verdoen, en gansch verdelgen,
't Graf zal hunne eer verzwelgen;
Hun kinderen, veracht, onwaard,
Ruktge uit den levensstaat
Der menschen, met hun zaadt.
Ga naar margenoot+11 Want, Heer, zy hebben stout bestaan
Quaad tegens u smeeden;
Een daad vol schendlykheden
Bedacht, maar zy zal haast vergaan.
Hun aanslag en gewelt
Wordt door uw hand gevelt.
Ga naar margenoot+12 Dewyl gy hen ten doelwit zet
Van uwen booge en peezen,
Daar zy den schoot van vreezen:
Uw wraakzwaard is op hen gewet;
Gy hebt den pyl gericht
Recht op hun aangezicht.
Ga naar margenoot+13 Verhoog u, Heer, in uwe magt,
| |
[pagina 61]
| |
En goddelyke sterkte,
Die 's Konings heil uitwerkte:
Dan wordt u van ons toegebragt,
Met psalmen en gezang,
Eere al ons leven lang.
|
|