Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma–De xviij Psalm. Ga naar margenoot+![]()
MYn liefde zal zich hartlyk tot u strekken, Ga naar margenoot+
Heer, myne kracht, myn rotze om my te dekken,
Myn borgt, myn schild, de hoorn myns heils, myn Godt,
Myn hoog vertrek, myn troost, myn levens lot.
![]()
De volgende Vaarzen zingt men dezer wyze:
1 'k Aanriep den Heer, wiens goedheit is te pryzen, Ga naar margenoot+
En voelde straks hem my zyn hulp bewyzen, Ga naar margenoot+
Ik wierd verlost van vyands hand, zoo wreed.
's Doods banden, die hy voor my had
| |
[pagina 44]
| |
![]() gesmeedt,
Omvingen my; ik werd door Beeljanls beeken
Geheel verschrikt; de hel scheen los te breeken
Op my, en smeet haar banden om my heen;
Ga naar margenoot+De strik des doods knelde al mijn zwakke leên.
Ga naar margenoot+2 Als my was bange, aanriep ik Godt in 't lyden,
'k Riep tot den Heere, in 't felle en angstig stryden,
Als tot myn heil: hy hoorde myne stem
Ga naar margenoot+Uit zyn paleis, myn roepen quam voor hem.
Ga naar margenoot+Straks zag men al het aardryk davren, beeven,
De gronden van de bergen, opgeheven,
Beroerden zich, en daverden verwoet,
Omdat hy was ontsteeken in een' gloet.
Ga naar margenoot+3 Rook zag men uit zyn neuze opgaan en trekken,
't Vier uit zyn' mond verteerde steên en vlekken,
Het brande fel, en stak zelf koolen aan,
De hemel
| |
[pagina 45]
| |
![]() werd flux door hem opgedaan. Ga naar margenoot+
Hy daalde neêr, zyn voeten gansch verdonkert;
Zyn wapen was een Cherub, die hel flonkert
Van glans, hy vloog; ja hy vloog snellyk op Ga naar margenoot+
De vleugelen des winds, ten hoogsten top:
I Ruste.
![]() 4 Daar hy zyn' glans met duisternis bedekte, Ga naar margenoot+
Die hem omringde en tot een tente strekte; Ga naar margenoot+
Der wateren en wolken duisterheit
Verbergden zijn geduchte Majesteit.
Van 't schittrend licht, dat voor hem was, vervlooten
Zijn wolken, die den hagel nederschoten Ga naar margenoot+
Met vier gemengt.
Godt gaf zijn donderstem
In 's hemels boog; 't blaakte alles rontom hem. Ga naar margenoot+
5 Men zag hem ook zyn pylen nederzenden,
Verstroojen en verschrikken 's vyands benden, Ga naar margenoot+
Door 't blixem-
| |
[pagina 46]
| |
![]() vier dat hy op d'aarde schoot.
De kolken van den afgrond lagen bloot,
Men zag de diepe en grondelooze watren
Ga naar margenoot+En 's werelds grond ontdekt, by 't donderklatren,
Op uw bevel, en 't blazen van den windt
Uit uwe neus, die alle kracht verslindt.
Ga naar margenoot+6 Hy zond omlaag van zyne hooge woning,
Zyn sterke hand was my tot lyfsverschoning.
Hy nam my, en trokme uit den waterkolk,
Ga naar margenoot+En vrydde my van 's vyands magt en dolk;
Terwyl zyn kracht my uit de banden slaakte,
Zyn toornevier op myne haters blaakte;
Omdat hun sterkte en magt my overwoog,
Sloeg Godt op my een liefde- en gunstig oog.
Ga naar margenoot+7 Zy hadden my, in mijn benaude dagen,
Bejegent met veel hoons en zware plagen;
Maar 's Heeren arm
| |
[pagina 47]
| |
![]() was my een steun en stut,
En zyne hand trokme uit den Ga naar margenoot*modderput. Ga naar margenoot+
Hy voerde my toen in de ruimte, en rukte
My uit; en schoon zijn gramschap my Ga naar margenoot†verdrukte, Ga naar margenoot+
Had hy toch lust aan my: hy gaf my weêr,
Naar myn bedrijf en reinheit, gunste en eer.
I I. Ruste.
![]() 8 Want ik heb trou gehouden 's Heeren wegen,Ga naar margenoot+
'k Was verre van godtloosheit ooit te pleegen.
Want zyne wet, inzettingen en woordt Ga naar margenoot+
Deede ik niet wech; maar heb 'er naar gehoort.
Ik was oprecht by hem, en, door zyn liefde, Ga naar margenoot+
Wachtte ik my voor myn onrecht, dat my griefde:
Zoo heeft de Heer my, naar de reinigheit Ga naar margenoot+
Myns handels voor zyne oogen, loon bereidt.
9 Gy houdt u goed by die zyn goedertieren, Ga naar margenoot+
Oprecht by die oprecht uw
| |
[pagina 48]
| |
![]() wetten vieren
By die rein is houd gy u rein; maar toont
Ga naar margenoot+U dien, by wien zonde en verkeertheit woont,
Een' worstelaar te zyn om hem te plaagen.
Ga naar margenoot+'t Bedrukte volk word door uw gunste ontslagen:
Maar 't hoog gezicht vernedert gy.
Ga naar margenoot+Myn lamp
Ontsteekt gy, en verlicht myn' duistren damp.
10 Want met u loope ik door eene oorlogsbende,
Ga naar margenoot+Ik spring met Godt een' muur zelf over: 'k wende
My steeds tot hem; want zyn weg is volmaakt,
Ga naar margenoot+Zijn reden is doorloutert; hy bewaakt
Hun die met lust hem zoeken en betrouwen:
Want wie is Godt, wiens hand ons heil kan bouwen,
Dan 's hemels Heer?
Ga naar margenoot+Wie is een rotze of borgt,
Dan onze Godt, wiens goedheit ons bezorgt,
Ga naar margenoot+11 't Is Godt die my met kracht omgordt, en 't wapen
My aanschiet:
| |
[pagina 49]
| |
![]() hy, wiens hand my heeft geschapen,
Heeft mynen weg volkomen ruim gemaakt.
'k Ben door zijn hulpe op mynen top geraakt. Ga naar margenoot+
Myn voeten maakt hy vlug gelyk de hinden.
En leert mijn hand den stryd wel aan te binden; Ga naar margenoot+
Zoo dat myn arm een' stalen boog verbrak.
Ook gaaft gy my den schild, daar heil in stak.Ga naar margenoot+
I I I. Ruste.
![]() 12 Uw rechte hand heeft myne zwakke leden
Geschraagt; ik ben door uw zagtmoedigheden
Verhoogt. gy hebt myn' voetstap onder my Ga naar margenoot+
Heel ruim gemaakt, 'k stont vast aan alle zy,
Dat heen noch weêr myn enkels zich begaven.
'k Vervolgde stout myn' vyandt; onder 't draven Ga naar margenoot+
Trof ik hem aan, en wendde my niet eer,
Tot dat ik hem verdaan had door 't geweer.
| |
[pagina 50]
| |
![]()
Ga naar margenoot+13 'k Doorstak hem, dat hy viel aan myne voeten,
En hy my nooit in 't slaan weêr kon ontmoeten.
Want uwe sterkte omgordde my ten strijdt,
Ga naar margenoot+En smeet ter neêr, die, vol van woede en spyt,
't Hoofd tegens my opstaken. 's Heeren zegen
Ga naar margenoot+Gaf my den nek mijns vyands. door mijn degen
Vernielde ik hem met al myn haters fier:
Omdat Godts kracht was mijne krygsbanier.
Ga naar margenoot+14 Zy riepen, maar daar werd geen hulp gevonden,
Tot Godt, doch geen verlosser hun gezonden.
'k Vergruisde ze als het stof dat voor den wind
Ga naar margenoot+Verstuift. als 't slyk der straten, dat men vindt,
Ruimde ik ze wech. gy hebt my uitgeholpen
Ga naar margenoot+Van 's volks krakkeel, dat my wilde overstolpen:
Ga naar margenoot*Gy hebt my tot der Heidnen hoofd gestelt,
Ga naar margenoot†Der volken
| |
[pagina 51]
| |
![]() Heer, dien ik niet was gemeldt.
15 Zy boogen zich zoo haast zy van my hoorden,
Gehoorzaam: ook de vreemden, die myn woorden Ga naar margenoot+
Vernamen, zag men zich geveinsdelyk
Gedragen als erkenners van myn ryk.
De Heere leeft, myn rotsteen zy geprezen, Ga naar margenoot+
Verhoogt zy Godt, die steeds mijn heil wil wezen, Ga naar margenoot+
De Godt die my volkome wraake geeft,
En zoo veel volks my onderworpen heeft:
16 Die my verlost van 's vyands magt en banden; Ga naar margenoot+
Ja gy verhoogt myn' naam in alle landen,
Ver boven hen die tegens my nu staan. Ga naar margenoot+
Gy zult my van den man des bloeds ontslaan.
Dies zal ik, Heer, u by de heidnen looven, Ga naar margenoot+
Met psalmgezang uw' eernaam, die, van boven,
Zijns konings heil vergroot en heerlyk maakt,
En
| |
[pagina 52]
| |
|