Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe viij Psalm.Ga naar margenoot+
HEer, onze Heer, hoe gloryrijk en heerlijk
Is uwe naam op d'aarde ! hoe begeerlijk Ga naar margenoot+
Zijt gy, die 't licht van uwe Majesteit
In 't hoogste ruim des hemels hebt verspreidt !
2 Zelfs uit den mond der teere zuigelingen Ga naar margenoot+
En kinderen, hebt gy u groote dingen
En sterken lof gegrondt om uw party;
Tot dat 'er geen wraakgierge vyand zy.
3. Als ik beschouw uw hooge hemelboogen, Ga naar margenoot+
Rontom den kloot der aarde en zee getogen;
Die 't werk zijn van uw vingeren en handt,
De maan, 't gestarnte in hunnen loop en stant:
4 Wat is de mensch, dat gy, vol liefde vonken, Ga naar margenoot+
Aan hem gedenkt ? de mensch
| |
[pagina 20]
| |
die legt gezonken
In rampen ? dat gy 's menschen zoon bezoekt,
Hier, naar uw recht, gesmaadt, gedoodt, gevloekt ?
Ruste.
Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot*5 Gy maakte hem wat min dan d'Engle-scharen,
(Die eeuwig hare onsterflijkheit bewaaren.)
Hy leedt den dood:
Doch gy gaaft hem een kroon
Van heerlykheit en eere tot zyn' loon.
Ga naar margenoot+6 Nu zien wy hem den gouden rijks-staf zwaajen
Op d'aarde, uw werk: al 't wereldrond moet draajen
Op zynen wenk; 't buigt alles voor hem neer.
Dit gansche ruim dient hem als zynen Heer.
Ga naar margenoot+7 Het wollig vee, en d'ossen, die de weiden
Afscheeren; al 't gedierte van der heiden,
Van 't vruchtbaar veld, en dorre woesteny,
Staan onder zyn gebied en heerschappy.
Ga naar margenoot+8 De vogels, die de ruime lucht door-
| |
[pagina 21]
| |
zweeven,
De visschen, die in zee en stroomen leeven,
En met hun vin en vlerken 't bruischend nat
Doorklieven, en doorwandlen 't zoute padt.
9 Heer, onze Heer, hoe flikkeren de glanssen Ga naar margenoot+
Van uwen naam uit 's hemels hooge transsen
De wereld door !
Uw heil en heerlijkheit
Word tot aan 't end der aarde alom verbreidt !
|
|