Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe vij Psalm.Ga naar margenoot+
IK stelle op u, Heer, mijn betrouwen, Ga naar margenoot+
Mijn Godt, 'k zal op uw bystant bouwen,
Verlos my uit 's vervolgers hand,
En redt my door uw onderstant.
Opdat hy mijne ziel niet roove Ga naar margenoot+
Gelijk een leeuw, my 't leven doove,
En my verscheure, omdat me ontbreekt
Een' helper, die myn smaadheit wreekt. Ga naar margenoot+
2 O Heer, mijn Godt, heb ik bedre-
| |
[pagina 16]
| |
ven,
Dat my word valschlijk toegeschreven;
Ga naar margenoot+Indien ik onrecht heb begaan,
Of immer zocht de hand te slaan
Aan schennis: heb ik quaad vergolden
Die met my vreê had; of gescholden
Ga naar margenoot+Op iemant? (Ja 'k heb dien geredt
Die 't op mijn leven had gezet.)
3 Zoo jaag de vyand mijne ziele,
En achterhaalze, ja verniele
Ga naar margenoot+Mijn leven, en tree 't plat ter neer;
In 't stof woone al mijn glans en eer.
Sta op, Heer, laat uw gramschap blaaken
Op mijn benauwers, wil ontwaaken
Ga naar margenoot+Tot my: want hy hebt zelfs 't gericht'
Bevolen, voor uw aangezicht.
4 Zoo zal de t'samenkomst der volken,
U, Heer, omsingelen, als wolken:
Ga naar margenoot+Maar keer dan weder boven hen
In 't hooge; opdat elk u erkenn'.
De Heer zal 's werelds volken richten
En recht doen,
| |
[pagina 17]
| |
om zyn heil te stichten. Ga naar margenoot+
Richt my naar myn gerechtigheit
O Heer, en myn oprecht beleit.
Ruste.
5 Laat toch de boosheit der godtloozen Ga naar margenoot+
Een einde neemen: sla de boozen,
Maar vestig het rechtvaardig volk,
En veilig het voor 's vyands dolk,
Rechtvaardig Godt, die hart en nieren,
Beproeft, wiens hoogheit is te vieren.
Myn schilt is by Godt, die behoudt Ga naar margenoot+
Hem, die van harten hem betrouwt.
6 Godt is een groot rechtvaardig richter, Ga naar margenoot+
Een Godt, wiens wraak den leugendichter
En wreedaart alle dagen plaagt:
Zoo hy zich onbekeerlyk draagt, Ga naar margenoot+
Zal hy zyn gramschapssabel wetten,
En zynen booge styf aanzetten,
Dien hy heeft in zyn' toorn bereidt
Den schenders zyner Majesteit.
| |
[pagina 18]
| |
Ga naar margenoot+7 Hy heeft een doodlijk oorlogswapen
Voor hem en zijn geslacht geschapen;
Zijn pijlen stelt hy steeds te werk,
Op den vervolger van zyn kerk.
Ga naar margenoot+Ziet, hy heeft arbeyd op de leden,
Van moeite en ongerechtigheden
Gaat hy grof zwanger, en zal niet
Dan leugens baaren en verdriet.
Ga naar margenoot+8 Hy heeft een' diepen kuil gedolven
En uitgespit, maar in de golven
Van zijne groeve en waterpoel
Is hy gestort met groot gewoel.
Ga naar margenoot+Zijn moeite zal ook wederkeeren
Op zijnen kop, en hem verteeren.
't Gewelt daalt op zijn' schedel meer,
En overdekt hem met oneer.
Ga naar margenoot+9 Ik zal den Heere vrolijk looven
Naar zijn gerechtigheit, die boven
De hemelkringen is verspreidt,
En tot aan 's werelds end verbreidt.
'k Zal zynen name Psalmen zingen,
Die door de lucht en
| |
[pagina 19]
| |
wolken dringen,
Opdat des Hoogstens eere en lof,
Klinke in het eeuwig hemelhof.
|
|