| |
| |
| |
Robert Halleux Het antieke erfgoed en de voortleving ervan in de Vroege Middeleeuwen
In 57 v.C. veroverde Julius Caesar (100 v.C.-44 v.C.) onze streken en introduceerde er de Romeinse beschaving. De eerste sporen van Arabische wetenschap vinden we in de handschriften terug omstreeks het jaar 1000. De intellectuele geschiedenis van onze streken laat zich gedurende meer dan één millenium lezen als het verhaal van een erfenis. Het geheel aan kennis dat de wereld der Grieken en Latijnen aan Europa heeft nagelaten, is in de loop der tijden herhaaldelijk verloren gegaan, teruggevonden, verminkt en herschreven.
Tijdens deze periode was er niet echt sprake van ‘wetenschap’, noch van ‘België’. Wat de wetenschappen aangaat, werden alleen de exacte wetenschappen, met als disciplines aritmetica, geometria, astronomia en musica - sinds de 5de eeuw gebundeld in het quadrivium of de ‘vier wegen’ - samen met het trivium, bestaande uit de disciplines grammatica, retorica en dialectica, op school onderwezen. Al de rest behoorde
Onderwijzer, afgebeeld op een Romeins bas-reliëf uit Aarlen. Aarlen, Musée Luxembourgeois. © M.L. ▪
tot de natuurlijke historie (van geografie tot scheikunde) en de geneeskunde.
Anderzijds was het gebied dat tegenwoordig bekend staat onder de naam België, in de Romeinse periode in drie provincies opgedeeld: Belgica Prima (hoofdstad Trier), Belgica Secunda (hoofdstad Reims) en Germania Secunda (hoofdstad Keulen). Belgica Secunda omvatte op haar beurt drie ‘civitates’: die van de Menapiërs (hoofdplaats Kassel, vanaf de 4de eeuw Doornik), die van de Nerviërs (hoofdplaats Bavai, vervolgens Kamerijk) en die van de Tungri (hoofdplaats Tongeren, in de 6de eeuw vervangen door Maastricht). Na de Frankische veroveringen werd het grootste deel van de huidige staat België bij het koninkrijk Austrasië ingelijfd en ontstond de scheiding tussen Romaanse en Germaanse gebieden, wat uiteindelijk zou leiden tot de taalgrens. Onder de Karolingers vormden onze gewesten een onderdeel van Neder-Lotharingen. Nadien ontwikkelden ze zich tot territoriale vorstendommen.
| |
▪ Wetenschap en cultuur in de Romeinse periode
Met de Romeinse veroveringen werden zowel het Latijn, als het geheel aan kennis dat voordien reeds over het ganse Imperium - van Egypte tot Engeland - was verspreid, in onze gewesten ingevoerd. Naar wat hieraan voorafging, kan men enkel gissen. Archeoastronomen hebben getracht astronomische kennis af te leiden uit in rijen geplaatste megalieten. Aan de hand van de recepten van de uit Bordeaux afkomstige arts Marcellus (eind 4de-begin 5de eeuw) hebben linguïsten geprobeerd te achterhalen hoe ver de geneeskunde in Gallië was gevorderd.
Naast de drie culturele hoofdsteden Trier (keizerlijke residentie in de 4de eeuw), Keulen en Reims, namen ook de hoofdplaatsen van de ‘civitates’ - Tongeren, Maastricht, Doornik en Bavai - een belangrijke plaats
| |
| |
De ‘Plinius-bron’ nabij Tongeren. Houtgravure door Kellenbach en Ost naar E. Puttaert. In E. Van Bemmel, La Belgique illustrée. Ses monuments, ses paysages, ses oeuvres d'art. Brussel. © B.U.L. ▪
in. In de loop van de 4de eeuw werden de ‘civitates’ van de Tungri en de Nerviërs zetels van een bisdom.
Al deze steden werden onderling - en ook met de rest van het Imperium - verbonden door heerbanen: Bavai-Tongeren-Keulen, Tongeren-Aarlen, Trier-Aarlen, Tongeren-Kassel en Trier-Maastricht doorheen de Hoge Venen. De heerbaan langsheen de Maas liep verder over het plateau van Langres, doorheen de valleien van de Saône en de Rhône en over de hoogste alpentoppen. Ze leidde tot in Noord-Italië.
Het Romeinse onderwijssysteem bestond enerzijds uit een lagere school, onder leiding van een ‘paedagogus’, anderzijds uit een middelbare school, onder leiding van een ‘grammaticus’. Iedere stad telde ten minste één school. De scholen van Trier genoten grote faam. Op een bas-reliëf, teruggevonden te Aarlen, staat een onderwijzer afgebeeld die, gehuld in een Gallische mantel met capuchon en gewapend met een plak, toezicht houdt op de klas terwijl een leerling op het bord schrijft. Een ander bas-reliëf, ontdekt te Neumagen in het land der Treveren, toont ons hoe kinderen van een grondbezitter door hun huisonderwijzer worden onderricht. De leermeester zit te midden van hen in een rieten armstoel en luistert hoe ze voorlezen uit en commentaar geven op een papyrusrol van een niet nader gekende auteur. In hun buurt staat een figuur die een pakje schrijftafels in zijn handen houdt.
Voor de Romeinen hield onderwijs immers in dat de ‘grammaticus’ het geheel aan kennis - de geschiedkundige en wetenschappelijke kennis inbegrepen - volledig doornam, vertrekkend vanuit de verklaring van de klassieke auteurs. Deze keuze tekende het Westen voor meer dan duizend jaar. Hieruit volgt dat het niveau van de wiskunde - en van de wetenschappen in het algemeen - bijzonder laag was. Deze kennis bleef immers voorbehouden aan gespecialiseerde beroepen.
In die zin reveleert het tracé van de Romeinse heerbanen de professionele kennis van de ‘agrimensores’ of ‘gromatici’. Dit corps van gespecialiseerde landmeters was bedreven in de zuiver praktische geometrie. Het tekende tevens de plannen van de legerkampen en verkavelde de ‘coloniae’ in percelen. Wat de astronomische bedrijvigheid betreft, signaleren we de vondst van een zonnewijzer, opgegraven in Villers-l'Evêque en afgesteld op de coördinaten van Rome, en van het ‘Mithraeum’ van Angleur (2de eeuw), dat een
| |
| |
bronzen dierenriem bezat waarvan vijf tekens werden teruggevonden.
Wat de geneeskunde aangaat, kennen we de naam van een arts uit Tongeren, Anicius Ingenuus (ca. 60-ca. 85), wiens epitaaf is teruggevonden nabij het legerkamp van de eerste Tongerse cohorte in Northumberland. Aangezien hij gekwalificeerd wordt als ‘medicus ordinarius’ - ‘een arts die dienst doet in de rangen’ - hebben we hier ongetwijfeld te maken met een verpleger en niet met iemand die aan één van de grote scholen van het Imperium heeft gestudeerd.
In de loop van de 1ste eeuw schreef Plinius de Oudere (23/24-79): ‘De civitas der Tungri in Gallië
De ‘Vase des philosophes’. Brussel, Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. © K.M.K.G. ▪
bezit een merkwaardige bron. Het water welt hieruit met veel geborrel op en heeft een ijzerachtige smaak die pas merkbaar wordt nadat men gedaan heeft met drinken. Het zuivert het lichaam en verdrijft koorts en stenen. Hetzelfde water wordt, wanneer het in contact komt met vuur, onmiddellijk troebel en krijgt uiteindelijk een rode kleur’ (XXXI, 12). Het gaat hier, al naargelang de interpretatie van het woord ‘civitas’ om Spa of Tongeren (waar bij opgravingen sporen van thermen zijn teruggevonden). Wat er ook van zij, het kuurwezen was erg verspreid, zowel onder Galliërs als onder Grieken en Romeinen.
De stempels waarmee de Griekse en Romeinse oogartsen hun oogmiddelen merkten, tonen aan dat overal in het Imperium ongeveer dezelfde geneesmiddelen in gebruik waren. De Griek Eutyches, wiens zegel ontdekt is te Fontaine-Valmont, bereidde collyria op basis van minerale geneesmiddelen waarvan de recepten in de 4de eeuw door Marcellus zijn neergeschreven. Een andere stempel, teruggevonden in Houtain-l'Evêque, geeft ons de naam van de arts, Titus, en twee recepten die in de lijn liggen van de klassieke Romeinse geneeskunde; ze gelijken sterk op de recepten van Scribonius Largus (1ste eeuw).
Er was ongetwijfeld veel meer dan dit. Dat de hoge functionarissen en de grootgrondbezitters iets kenden van intellectuele zaken is vrijwel zeker. Er is het voorbeeld van de zogenaamde ‘vase des philosophes’, een bronzen vaas die te Herstal is opgegraven en die momenteel in Brussel wordt bewaard. In het onderste register zijn gebaarde filosofen aan het werk met een hemelsfeer; een rekentafel, een stapel schrijfplankjes en verschillende ‘volumina’ staan netjes gerangschikt op een rek. In het bovenste register liggen diezelfde filosofen languit op een bed, omringd door jonge knapen van wie het haar in een dotje is geknoopt. We herkennen hierin de anti-filosofische hekelingen van een Juvenalis (begin 2de eeuw) of een Lucianus van Samosata (ca. 115-na 180).
De achteruitgang van de kennis van het Grieks in gans het Imperium beperkte het wetenschappelijk en filosofisch onderzoek tot enkele gesloten kringen. De gemiddelde lezer stelde zich tevreden met samenvattingen, die in de navolgende eeuwen heel wat succes zouden kennen. Het gaat hier onder meer om de werken van Aratus (ca. 310 v.C.-ca. 240 v.C.) over kosmografie, van Vibius Sequester over aardrijkskunde, van Solinus (fl. 3de of 4de eeuw) over natuurlijke historie
| |
| |
en van Martianus Capella (ca. 365-440) over de zeven vrije kunsten. Zowel onder Romeins bestuur als ten tijde van de Vandalen en de Byzantijnen werden in Noord-Afrika de werken van de voornaamste Griekse geneeskundigen door een aantal plaatselijke artsen uit het Grieks in het Latijn vertaald. In het door de Ostrogothen veroverde Italië vertaalde Boëthius (ca. 476-524), ‘de laatste der Romeinen’, de meetkunde van Euclides, de aritmetica van Nicomachus van Gerasa, de logica van Aristoteles en de logica van Porphyrus. In het Visigothische Spanje zorgde Isidorus van Sevilla (ca. 560-636) voor een hervorming van het antieke encyclopedisme aan de hand van een etymologisch en symbolisch model. Al deze inspanningen wierpen in het barbaarse Westen pas in de 9de eeuw vruchten af.
| |
▪ Wetenschap en cultuur in de Vroege Middeleeuwen
In onze streken brachten de invallen van de Franken (256/57) de geleidelijke ontbinding van het Romeinse cultuurpatroon op gang. Sint-Servatius (†384/86), bisschop van Maastricht, mocht dan wel een Syriër zijn die in het Oosten een Griekse opleiding had genoten en die in 343 en 359 aan de synodes van Sofia en Rimini had deelgenomen, al gauw bleek dat - zoals Pierre Riché het stelt - ‘barbaars Gallië niet langer behoorde tot de wereld van het geschreven woord’. De gemeentelijke scholen verdwenen. Enkel een aantal bisschoppen en graven hield zich nog met cultuur bezig. Het is Gregorius van Tours (538/39-594) die schreef: ‘De cultus van de bellettrie is in verval; zelfs in de steden van Gallië kwijnt ze weg’. De geneeskunde lijkt hierop een uitzondering te hebben gevormd.
Georges Despy stelt dat ‘de levensvormen en opvattingen die de Kerk verdedigde of invoerde, een sterke binding hadden met de Romeinse beschaving’. Het was inderdaad de Kerk die in barbaars Gallië zou zorgen voor de verspreiding van de parochiale school, waar zowel geestelijken als leken werden opgeleid, en van de bisschoppelijke school, waar onderricht werd verstrekt in de Heilige Schrift. Een voorbeeld hiervan is de school van Tongeren, die uit de 6de eeuw dateert. In de ‘eeuw der heiligen’ (625-739) introduceerden of herstelden Aquitaniërs en Ieren, bij wie de Romeinse cultuur in stand was gebleven, het christendom bij de Franken. De evangelisatie was onlosmakelijk verbon-
Archeologische opgravingen op het terrein van de abdij van Stavelot door de Universiteit van Luik en het Centre stavelotain d'archéologie, 1989. © C.H.S.T. ▪
Isidorus van Sevilla, Rad van het zonnestelsel, 8ste eeuw. Laon, Bibliothèque Municipale, Ms. 423, ff. 21 vo - 22. © B.M.L. ▪
| |
| |
Codex Eyckiensis. Handschrift, afkomstig uit het klooster van Aldeneik. Maaseik, Sint-Catherinakerk. © kerkfabriek Sint-Catherinakerk ▪
den met de vooruitgang die werd geboekt op het vlak van de studie en de integratie van de verschillende Europese culturele netwerken.
Sint-Columbanus (ca. 543-615), afkomstig uit Ierland, vestigde zich in Luxeuil en zorgde voor een heropleving van de religieuze studies. De kloosters van Elnone (Saint-Amand), Gent, Nijvel en Stavelot werden vanuit Luxeuil gesticht. Nadat hij zijn opleiding op het eiland Yeu en in Tours had voltooid, vestigde Sint-Amandus († ca. 679), afkomstig uit Aquitanië, zich in Elnone. Vervolgens werd hij aangesteld tot bisschop van Tongeren (647) en stichtte hij de Sint-Pietersabdij te Gent. Sint-Remaclus (ca. 600-671) stichtte in 650 de abdij van Stavelot. In Nijvel omringde Sint-Gertrudis (ca. 626-659) zich met Ierse geleerden, onder wie Sint-Foillanus (†655/57). Amandus en Gertrudis lieten vanuit Rome gewijde boeken overkomen uit de bibliotheek van het Paleis van Lateranen. Pater de Moreau heeft vastgesteld dat in de 7de eeuw niet minder dan 45 kloosters werden gesticht.
De Aquitaanse en Ierse monniken introduceerden in onze gewesten een zuiver religieuze cultuur die erg
| |
| |
Links Voorstelling van een zeemeermin in een bestiarium afkomstig uit de abdij van Saint-Laurent te Luik. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, Hs. 10066-67, f. 142 ro. © K.B. ▪
| |
| |
verschilde van de klassieke. Aan de heidense literatuur - en a fortiori al wat we onder de noemer wetenschappen thuisbrengen - schonk men absoluut geen aandacht. Zo heeft Fernand Vercauteren kunnen vaststellen dat de ‘physicus’ (arts) in de hagiografische literatuur wordt omschreven als iemand die niet in staat is een zieke te genezen, terwijl die later wel herstellen zal door een mirakel van een heilige.
Het was wachten op de regel van Sint-Benedictus (ca. 480-547) opdat de kloosters intenser boeken begonnen aan te werven, tot studiecentra uitgroeiden en het door Cassiodorus (ca. 485-581/583) opgestelde programma ten uitvoer brachten. Cassiodorus stelde dat
Martianus Capella, De nuptiis Mercurii et Philologiae. Atypisch schema van de vrije kunsten. Handschrift, 10de eeuw, afkomstig uit de abdij van Saint-Laurent te Luik. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, Hs. 9565-66, f. 5 ro. © K.B. ▪
alle seculiere wetenschappen in dienst moesten staan van de heilige boeken.
De benedictijnenkloosters namen de rol over van de Romeinse stedelijke centra. Naast de antieke teksten zouden ze ook het minimum aan exacte wetenschappen nodig voor de studie van het quadrivium, het encyclopedisme van Isidorus van Sevilla en praktische kennis uit de landbouwkunde (Cato, Varro, Columella, Palladius), de bouwkunde (Vitruvius en uittreksels) en de geneeskunde in eer herstellen. De zogenaamde ‘Mönchsmedizin’ berustte op laatantieke Latijnse teksten, in het bijzonder op teksten die in Ravenna of Noord-Afrika uit het Grieks waren vertaald. De therapeutiek was gebaseerd op ‘receptaria’, bundels met eenvoudige recepten op basis van tuinkruiden, en op ‘antidotaria’, werken over ingewikkelde preparaten die op basis van exotische producten - door Syriërs op de markt aangeboden - werden bereid. In de eerste helft van de 9de eeuw kon men op de markt van Kamerijk tal van oosterse en mediterrane kruiden aantreffen: peper, komijn, gember en wierook.
Het was in dit milieu dat de Karolingische Renaissance zou opleven. Hoewel de vorsten met hun hofhouding voortdurend rondtrokken, laten de geografische afkomst van het geslacht der Pippinieden en de installatie van Karel de Grote (742/47-814) te Aken, ons toe de uitspraak te herhalen van Eugen Ewig, die stelt dat ‘het hart van het Rijk klopte aan de Maas’. Aken was de hoofdstad van ‘een land zonder grenzen’, bevloeid door de Maas, de Rijn, de Roer en de Ourthe. Onze streken vormden een onderdeel van één grote culturele ruimte - Lotharingen - waarin plaatsen als Trier, Toul, Luik, Prüm, Stavelot, Nijmegen, Nijvel, Aken en Straatsburg op het voorplan traden. Het is bekend dat de Karolingische Renaissance zich in hoofdzaak beperkte tot het onderwijs en de taalkunde. De wetenschappen komen in de handschriften zelden aan bod. De geleerden, afkomstig uit een monastiek en insulair milieu, legden zich toe op het schrijven van elegant Latijn en poëzie. De Propositiones ad acuendos iuvenes of Vraagstukken om het verstand van de jeugd te scherpen van Alcuinus (ca. 735-804) zijn logische raadseltjes (de kool, de geit en de wolf) en geometrische vraagstukken die aan Romeinse landmeters zijn ontleend. Een andere wijdverbreide tekst, De naturis rerum van Rabanus Maurus (780-856), abt van de abdij van Fulda, is een allegorische herschrijving van het werk van Isidorus van
| |
| |
Sevilla. De mensura orbis terrae van de Ier Dicuil (fl. 825) vormt een synthese van een aantal Latijnse werken over geografie. De belangstelling voor geneeskrachtige planten komt tot uiting in het gedicht Hortulus (wat ‘tuintje’ betekent) van Walahfrid Strabo (808/9-849), abt van Reichenau aan het meer van Konstanz, evenals in het capitularium De villis, waarin - ongetwijfeld op basis van glossaria over geneeskunde - een opsomming wordt gegeven van de geneeskrachtige planten die op de keizerlijke domeinen moesten worden gecultiveerd.
De klemtoon die ten tijde van Karel de Grote op de literaire studie werd gelegd, bleef ook onder diens opvolgers behouden; dit was vooral het geval in Laon onder Karel de Kale (823-877). De paleisschool van Laon, waar Johannes Scottus Eriugena (ca. 810-ca. 877) vanaf 843 filosofie onderwees, was tegelijkertijd een school voor geneeskunde, die onder meer de vertalingen van Oribasius verder verspreidde. Johannes Scottus beheerste in die mate het Grieks, dat hij in staat was de werken van Nemesios, de pseudo-Dionysius en Maximus Confessor te vertalen. Hij kende ook Plato dankzij de vertaling van Chalcidius. Bovendien was hij vertrouwd met Macrobius en Martianus Capella. In de kosmologie breidde hij het systeem van Heraclides Ponticus uit tot Mars en Jupiter, wat betekent dat Jupiter, Mars, Venus en Mercurius volgens hem rondom de zon draaien.
De intellectuelen uit onze streken genoten dezelfde opleiding en behoorden tot een internationale elite: Einhard (ca. 770-840) was de persoonlijke secretaris van Lodewijk de Vrome (778-840), maar tegelijkertijd ook lekeabt van de twee Gentse abdijen en van de Sint-Servaasabdij te Maastricht; Anno, één der meest uitmuntende leerlingen van Alcuinus, was - vooraleer hij tot aartsbisschop van Salzburg werd aangesteld - abt van Elnone; de Italiaan Georgius, vervaardiger van een beroemd waterorgel dat zich momenteel te Aken bevindt, was abt van de Sint-Salvatorabdij te Valenciennes.
De scholen van Elnone (Saint-Amand) stonden onder de leiding van Hucbald (ca. 840-930), een dichter, historicus en begaafd musicus aan wie Karel de Kale de opleiding van zijn zoon toevertrouwde. De Ier Sedulius (9de eeuw) werd tussen 840 en 855 te Luik bijgestaan door bisschop Hartgar; rondom hem verzamelde hij een kring van geletterden. Onder het episcopaat van Franco (855-901), Hartgars opvolger, zou
Charter van Theoduinus. Namen, Archives de l'Etat à Namur, Archives ecclésiastiques, no 2799. © A.E.N. ▪
Sedulius in functie blijven. In 874 was hij nog steeds in leven. Het werk van Sedulius, op kundige wijze uitgegeven door Jean Meyers, vertoont sterke gelijkenissen met dat van Latijnse auteurs, vooral met dat van Vergilius en Ovidius. Hij was echter ook vertrouwd met boek XXXVII van Plinius, dat gewijd is aan de edelstenen, met het werk van Isidorus, met dat van Martianus Capella en met de geschriften van de tacticus Vegetius. Hij beheerste voldoende het Grieks om de naam Hartgar aan de hand van de Griekse numerieke waarde der letters te herspellen. Uit het testament van Eberhard, graaf van Cysoign en hertog van Friuli, met wie Hartgar bevriend was, vernemen we wat er in deze kringen zoal werd gelezen: een boek over krijgskunde (Vegetius), een bestiarium, het werk van Isidorus van Sevilla, de kosmografie van Ethicus (Vergilius van Straatsburg), de fysionomie van Loxus, de roman van Apollonius van Tyana. Stefanus, tussen 901 en 920 bisschop van Luik, had onder leiding van de Ier Mannon - de opvolger van Johannes Scottus Eriugena - aan de paleisschool van Karel de Kale het trivium en het quadrivium bestudeerd. Hij zou zich volledig wijden aan het laatste onderdeel van het quadrivium, de muziek. Hij correspondeerde over dit onderwerp onder meer met Hucbald van Saint-Amand (ca. 840-930). Eén van de door hem gecomponeerde liturgische gezangen is later uitgeroepen tot nationaal volkslied van het Prinsbisdom Luik.
Het weinige wat over de bibliotheken en scriptoria uit die tijd bekend is, wijst in dezelfde richting. In de 9de eeuw bezat de abdij van Saint-Amand een
| |
| |
verhandeling over astronomie en computatie en een werk van Plinius de Oudere. Handschrift 11219 uit de Bibliothèque Nationale te Parijs (midden 9de eeuw) is een uit de abdij van Echternach afkomstige medische encyclopedie die gebaseerd is op vertalingen van werken van Hippocrates en Galenus.
De invallen van de Noormannen tijdens de tweede helft van de 9de eeuw hadden tot gevolg dat het bestaande culturele netwerk voor een groot deel uit elkaar werd gerukt en meerdere bibliotheken werden vernietigd. Dit wil echter niet zeggen dat hiermee de traditie gebroken was.
Ratherius van Luik (896-974) is een typische figuur uit deze periode. Hij wijdde zich eerst als monnik te Lobbes aan studie, waarna hij achtereenvolgens bisschop van Verona en Luik werd. Hij geldt als één der merkwaardigste geleerden uit de 10de eeuw. Door zijn algemene ontwikkeling en door zijn kennis van de wetenschappen in het bijzonder, stijgt hij ver boven het niveau van zijn tijdgenoten uit. Zelf erkent hij heel wat ervaring te hebben opgedaan tijdens de vele bewogen reizen die hij heeft ondernomen. Het lijkt erop dat hij een elementaire kennis van het Grieks bezat en vertrouwd was met de werken van Plinius, Isidorus, Martianus Capella en met de filosofische geschriften van Boëthius. Volgens Ratherius is er niets ingewikkelder dan het voorwoord van diens boek over aritmetica. Dit werk is eigenlijk een vertaling die Boëthius heeft gemaakt van het Griekse handboek van Nicomachus van Gerasa. Ratherius' voorkeur ging vooral uit naar geneeskunde. Dit blijkt onder meer uit het feit dat hij een aantal recepten van geneesmiddelen heeft opgegeven. Magische praktijken moeten volgens hem worden vermeden. Met het oog op het verkrijgen van een aantal medische handschriften correspondeerde hij vanuit Luik met een niet nader genoemde persoon.
Eraclius, bisschop van Luik tussen 959 en 971, die eerder proost was geweest te Bonn en zijn opleiding had gekregen van Sint-Bruno (925-965), bisschop van Keulen, bereikte een wetenschappelijk niveau dat vergelijkbaar is met dat van Ratherius. De kroniekschrijver Anselmus (†ca. 1056) verhaalt hoe Eraclius, tijdens één van de veldtochten van keizer Otto I (912-973) in Italië, totale paniek in de keizerlijke rangen vermeed door aan de troepen het mechanisme uit te leggen dat op 22 december 968 aan de basis lag van een zonsverduistering.
Boëthius. In: Isaac Bullart, Académie des Sciences et des Arts, Brussel, 1695. © B.U.L. ▪
Het intellectuele klimaat was gunstig voor een diepgaande verandering. Het herstel van de scholen liet immers toe het quadrivium verder uit te diepen en een volwaardige Maaslandse wiskundeschool in het leven te roepen, die open stond voor de eerste infiltraties van de Arabische wetenschap.
Zoals Jean-Louis Kupper reeds heeft aangetoond, was de ontwikkeling van de scholen in het Maasland verbonden met het systeem van de Rijkskerk. De scholen waren gericht op de vorming van geletterde geestelijken die bekwaam genoeg waren om een voorname leidinggevende functie te bekleden. Bisschop Eraclius kan als grondlegger van deze scholen worden beschouwd. Het was echter onder Notger (972-1008) en diens opvolgers, vooral Wazo (ca. 985-1048), dat de Maaslandse scholen tot volle bloei zouden komen. De eed van trouw die Notger jegens de jonge keizer Otto III (980-1002) had afgelegd, leverde hem de vriendschap op van Gerbert van Aurillac (ca. 940-1003), scholaster en vervolgens aartsbisschop van Reims. Nadien werd Gerbert paus onder de naam Sylvester II. De Luikse school steunde dus reeds van bij haar ontstaan de school van Reims in haar poging het quadrivium in zijn vroegere toestand te herstellen. Later, wanneer de scholen van Chartres onder Fulbert (1006-1028) - die zelf te Reims zijn opleiding had genoten - het roer van Reims overnamen, zou een tweede generatie van geleerden ervoor zorgen dat Luik
| |
| |
en Chartres door een sterke band met elkaar werden verbonden. In het gedicht Rythmus gaat de Luikse scholaster Adelman (ca. 1000-1061) hier dieper op in. De scholen van Luik zouden door de briljantste geesten van Europa worden bezocht. Het ging hier meer bepaald om de kathedraalschool, de kapittelscholen van zeven collegiale kerken en verscheidene abdijscholen (hetzij gesloten scholen, voorbehouden aan toekomstige geestelijken, hetzij open scholen, toegankelijk voor leken).
Voorbeelden van geleerden die er zich aan studie hebben gewijd, zijn onder meer Gozechin, die tussen 1044 en 1046 scholaster was van Saint-Barthélemy en zijn naam in Griekse karakters op een charter van Theoduinus (†1075) schreef; Cosmas van Praag (1045-1125), de eerste Tsjechische historicus; Burchard van Worms (†1025), een kerkelijk rechtsgeleerde die gevormd werd aan de scholen van Luik en Koblenz en een oud-medewerker was van Olbert van Gembloers (†1048); Hezelon, die tussen 1088 en 1135 architect was van Cluny II; Sigebert van Gembloers (ca. 1030-1112), die na zijn opleiding te Gembloers scholaster werd aan de school van Saint-Vincent te Metz en zowel het Grieks als het Hebreeuws beheerste en Leofric, bisschop van Exeter tussen 1046 en 1072. Zij allen zouden getuige zijn van een grote ommekeer in de middeleeuwse wetenschap en van de komst van de Arabische geleerdheid.
|
|