astrologie en alchimie moet omvatten. Deze disciplines uitsluiten zou anachronistisch zijn, daar zij wel degelijk hun plaats hebben gehad in het geheel van de kennis van vroegere geleerden. Er is dus geopteerd voor een breed perspectief. Alhoewel niet is getracht een allesomvattende geschiedenis te schrijven, werd wel gepoogd de moderne wetenschappen opnieuw te plaatsen in het brede veld waartoe zij in de verschillende perioden behoorden. De technische kennis, die in de betrokken perioden maar weinig te maken had met de theoretische kennis, werd verschoven naar een volgend boek.
De derde moeilijkheid bestaat erin internalistische en externalistische benaderingen, die de wetenschapshistorici al van oudsher onderling verdelen, met elkaar in overeenstemming te brengen. De internalistische benadering legt in de ontwikkeling van de wetenschappen vooral nadruk op de interne dynamiek van het denken en op de samenhang der theorieën. De externalistische benadering schenkt vooral aandacht aan technische, institutionele, sociale, economische en politieke factoren. Wat op het spel staat is niet gering; het gaat namelijk om de integratie van de wetenschapsgeschiedenis in het geheel van de algemene geschiedenis. Om tot een consensus te komen worden de hoofdstukken over de afzonderlijke wetenschappen voorafgegaan door een bijdrage over de wetenschappelijke instellingen en netwerken en over de algemene ontwikkelingsgang der ideeën.
Dit boek is opgebouwd in drie delen, rekening houdend met de periodisering van de wetenschapsgeschiedenis. Het eerste deel gaat van de Oudheid tot de Renaissance. Het is de periode waarin het antieke erfgoed, bewaard en verrijkt door de Arabieren, de basis legde van een kennis die aan de toekomst bouwde door zich te richten naar het verleden. Het tweede deel is gewijd aan het breukvlak van de Wetenschappelijke Revolutie, dit wil zeggen de tijdsspanne tussen de publicatie van Copernicus' De revolutionibus (1543) en het verschijnen van Newtons Principia (1687). Het derde deel handelt over de Verlichting en het einde van het Ancien Régime. Dit vereist een afzonderlijke behandeling, niet alleen omdat toen de wetenschappen diepgaande interne wijzigingen ondergingen, maar ook omdat de socio-politieke context radicaal veranderde.
Ziehier de synthese die het Nationaal Comité heeft samengesteld. Alhoewel zij is gebaseerd op documenten uit de eerste hand, blijft ze, gezien de talrijke vragen die nog op een antwoord wachten, onvolledig. Haar enige bedoeling is de krijtlijnen uit te zetten voor toekomstig onderzoek. Haar zwak punt ligt mogelijk in de onvermijdelijke verschillen tussen de auteurs. Niettegenstaande een historicus de plicht heeft objectief te zijn, blijft hij/zij fysicus of filoloog, conservatief of progressief, gelovig of vrijzinnig, Waal of Vlaming.
Dit boek, waaraan drie jaar is gewerkt, zou er nooit zijn gekomen zonder de milde, onbevooroordeelde en werkzame steun van de Ministers van Wetenschapsbeleid, de heer Jean-Maurice Dehousse, die voor dit project het initiatief nam, en zijn opvolger de heer Yvan Ylieff - zelf een historicus - die bereid werd gevonden de teksten een laatste maal te herlezen en te voorzien van een woord vooraf.
De Vast Secretarissen van de Academiën, Kanunnik Gerard Verbeke, Baron Philippe Roberts-Jones en Prof. Dr. Niceas Schamp, evenals hun medewerkers, hebben de initiatieven van het Nationaal Comité steeds een warm hart toegedragen en volmondig gesteund.