Brieven aan Elckerlyc (onder ps. J. van den Wijngaerdt)
(1947)–Ernest van der Hallen– Auteursrecht onbekend
[pagina 21]
| |
[pagina 23]
| |
Goede vriend,
Ik heb met aandacht en belangstelling uw antwoord op mijn vorige brief gelezen; vooral hetgeen ge mij schrijft in verband met mijn bedenkingen over de vriendschap. Ge schrijft dat ge gelooft dat een waarachtig vriend in uw ogen een buitengewoon kostbaar iets is, waarvan het bezit ons blijmoedig zou helpen heenstappen over het gemis aan vele andere dingen waarmee de meeste mensen hun leven kleur en vreugde trachten bij te brengen. Ge haalt in uw brief de uitspraak aan van Sallustius welke in de Latijnse grammatica van uw collegetijd als voorbeeld werd aangehaald van een of andere moeilijke zinswending uit de Latijnse syntaxis: ‘Idem veile atque idem nolle, ea demum firma amicitia est - eenzelfde zaak verlangen en verwerpen is tenslotte het kenteken van waarachtige vriendschap’. En ge vraagt me of deze overeenstemming van opvattingen en gevoelens inderdaad beslissend is om een vriend te herkennen onder vele kameraden. Ten slotte zinspeelt ge er op dat een ernstige ontgoocheling op stuk van vriendschap u niet gespaard werd. Ik denk, mijn waarde vriend, dat vriendschap een kameraadschap van hoger orde is, en de vriend een betere kameraad onder velen. Doch vriendschap kan ook méér zijn: een soort wan- | |
[pagina 24]
| |
derbare, geheimzinnige bond tussen twee gelijkgestemde mensen die eender denken en eender voelen, die elkaar zonder beperking vertrouwen, die bereid zijn voor elkaar alles te doen wat de andere nuttig, nodig of aangenaam kan zijn, die een voldoende verwantschap in hun wezen, gedachten, verlangens en levensopvattingen hebben, en spontaan voelen en beseffen dat ze bij elkaar horen. Vrienden vullen elkaar aan; de ene heeft altijd iets wat aan de andere ontbreekt; ze voelen dat ze bij elkaar horen, leder geeft en ieder ontvangt, ook zonder dat ze het gevoelen hebben iets weg te schenken of dankbaar te moeten zijn voor wat ze ontvangen hebben. In dit geval is de vriendschap een der hoogste en zuiverste menselijke vermogens, en tevens een der zeldzaamste, wegens de zeldzaamheid van gelijk afgestemde zielen. Misschien betekent het bezit van een waarachtige vriend inderdaad zoals ge me schrijft de hoogste vreugde denkbaar in het leven van de mens, en is het de bitterste ervaring welke men kan ondergaan een werkelijke vriend te verliezen. En in die zin is de bewering van een frans auteur waar, dat een goed vriend een gevaarlijk iets is: wanneer men hem namelijk verliest, verliest men al te veel. ‘Je crains les douceurs de l'amitié’ schreef Fénelon in dezelfde orde van gedachten. | |
[pagina 25]
| |
De werkelijk hoogstaande mensen, mijn vriend, zijn uiterst zeldzaam, en deze zeldzaamheid is een schande voor het menselijk geslacht. De beste vriend welke iemand zich wensen kan is altijd een goed, edel mens, want zonder deze kwaliteiten is geen waarachtige vriendschap mogelijk, en er is ten slotte niets sympathieker dan innerlijke goedheid, zodat niets de liefde der mensen meer tot zich trekt dan zij. Onbewust zoekt de mens rondom zich een type dat beantwoordt aan een zedelijk ideaal hetwelk hij zich gesteld heeft en waarnaar hij zich kan oriënteren; en daar de vriendschap, in tegenstelling met de liefde, het voorwerp harer sympathie enkel geestelijk kan bezitten, verlangt men van zijn vriend dat hij de geestelijke kwaliteiten: eerlijkheid, openhartigheid, belangloosheid, geest, medegevoelen, trouw, adel, goedheid des harten, evenwichtigheid en waarachtigheid in hoge mate zou bezitten, meer zelfs en vóóral meer dan hijzelf, want hoe meer hij zelf deze hoedanigheden ontbeert, des te meer verlangt hij ze in zijn vriend te vinden. Dikwijls verwart men kameraadschap met vriendschap, en nochtans is er een groot onderscheid tussen beide. Ik geloof dat men vele kameraden kan hebben, doch slechts één vriend. De oppervlakkige, gevoelige, mededeelzame en beminnelijke vriend-van-iedereen | |
[pagina 26]
| |
is gewoonlijk de kameraad van velen, doch de vriend van niemand. Hij is de gezel voor de goede, zonnige dagen, doch wanneer het iemand niet goed gaat, en hij rondom zich iemand zoekt die hij deelgenoot kan maken van zijn leed, van zijn verrukking, van zijn zorgen, zelfs van de dingen die hem tot schande zijn, zal hij zeker niet een kameraad in vertrouwen nemen; in die uren heeft hij iemand nodig die bereid is zich geheel en zonder reserve aan hem te geven. Op zulk ogenblik beseft men pas welke ontzaglijke eisen gesteld worden aan een vriend. Spontane vriendschap tussen twee kinderen kan zo ontroerend mooi zijn omdat ze volledig is en zonder berekening, en niets te verbergen heeft; ze geeft alles en neemt alles zonder rekenen of tellen, en zonder te bedenken of er iets voor zich overblijft. Kameraden hebben een zekere overeenstemming in hun opvattingen, gevoelens, idealen, smaak en neigingen; iets dat moeilijk om te bepalen is - dikwijls zijn het slechts toevalligheden als: gemeenschappelijke belangen, werkkring, beroep, woonplaats of behoeften - brengt hen bij elkaar, maar zodra deze gemeenschappelijke neigingen, gebuurschap of belangen ophouden, vervalt ook meestal het gevoel van kameraadschappelijkheid. Kameraadschap gaat niet diep, eist niet veel en geeft niet veel; voor een kameraad is men | |
[pagina 27]
| |
meestal niet geneigd meer te doen dan men voor zichzelf doet; men meet zijn eigen welwillendheid aan deze die hij tegenover ons betoont; men schat een kameraad niet hoger dan men zichzelf schat, en wanneer men een kameraad verliest weegt het verdriet om dit verlies slechts zolang tot een andere zijn plaats heeft ingenomen. Kameraadschap is hartelijk, blijmoedig, vertrouwd, vlot, openhartig en mededeelzaam in de rijke uren; ze laat zich verdelen over velen; ze vraagt weinig en is daarom niet genoopt zelf veel te geven; ze is niet kritisch en daardoor niet vatbaar voor smartelijke désilluzies. Meestal echter openbaart zich de waarachtige, zuivere, diepe vriendschap pas in de volle mannenjaren, wanneer het leven de man de pijnlijke ontgoochelingen of de eenzaamheid bijgebracht heeft die hem doen verlangen naar een vriend. Er moet echter ontzaglijk veel gebeuren eer twee mannen werkelijk vrienden kunnen worden. Meestal is het zó dat de liefde tot de vrouw de man reeds tijdens zijn rijpe jongelingsjaren in de ban van haar verrukkingen houdt, en in die jaren dringt dit gevoelen zich zo dwingend en allesoverheersend op aan de jonge man, dat hij geen nood voelt aan vriendschap, of de vriend die hij bezit gemakkelijk prijs geeft voor de vrouw die geheel zijn wezen op een heftige, dwingende wijze in bezit ge- | |
[pagina 28]
| |
nomen heeft. In de meeste gevallen is de band dier liefde zo strak en allesomvattend dat ze geen ruimte laat voor andere genegenheden, doch er zijn er velen die, zodra het heftig vuur der passie verstild is tot een rustig bezit, zich opnieuw bewust worden van de wonderbare kracht en de rust welke het bezit van een vriend kan schenken. In die jaren nu kan ook iemand die hartstochtelijk lief heeft zich nog met overgave hechten aan een vriend, omdat beide genegenheden tot een verschillende orde behoren. Liefde, mijn vriend, is heftig, dynamisch en bewogen; ze uit zich, vooral aanvankelijk, op hartstochtelijke wijze; ze eist veel en wil zelfs volledig en uitsluitelijk bezitten. Dikwijls aarzelt ze niet om dwang te gebruiken, ondanks de eeuwenoude ervaring dat degenen die men wil dwingen lief te hebben, vaak haten. Liefde zoekt bevrediging in het bezit, doch telkens opnieuw ondervindt men dat ze niet geheel te bevredigen is, en wanneer ze verzadigd is blijft dikwijls slechts een pijnlijk gevoel van onvoldaanheid. Door haar ondergaat de mens de opperste vreugde en zaligheid welke een sterveling kan genieten, en dit is de reden waarom zij sedert het begin der tijden de inspiratiebron geweest is van de hoogste poëzie. Dikwijls echter wekt ze een kwellende onrust en een uitzinnig, niet te bevredigen verlangen, dat zelfs | |
[pagina 29]
| |
niet kan gestild worden door het bezit, want nooit kan dit bezit volledig zijn. Wie lief heeft wordt vaak plots bewust van de eenzaamheid waarin hij leeft. Vaak neemt de liefde veel en geeft ze weinig terug, zonder te merken hoe egoïstisch ze handelt. Dikwijls is ze naijverig en zelfs hard voor de beminde, en soms zelfs is de neiging tot pijnigen en kwellen een symptoom der liefde die gericht is naar lust en zinnelijke begeerte. Waarachtige liefde begrijpt en schenkt zichzelf weg; ze is zachtmoedig en mild; ze bewondert en verlangt hartstochtelijk zich te geven aan de geliefde. Ze is bereid de ogen te sluiten voor vele tekorten en gebreken, ook in de ogenblikken waarop de ziel bewust is van deze tekorten, doch deze verblindheid belet niet op bittere en pijnlijke wijze aan te voelen wanneer de geliefde innerlijk tekort schiet in het beantwoorden der liefde. En toch ondergaat degene die liefheeft de hoogste verrukking die het de mens gegund werd deelachtig te worden, en is hij bereid ook de zwaarste offers te aanvaarden, vaak zelfs zijn eer te offeren of afstand te doen van zijn eigen wezen, als prijs voor de blijmoedige zekerheid dat wie hij liefheeft hem volledig toebehoort. Niemand begrijpt deze zelfvernedering, ook hijzelf niet, en het is dikwijls zó, dat zijn omgeving zich verwonderd afvraagt welk onbegrijpelijk ge- | |
[pagina 30]
| |
heim deze twee zielen zo intens aan elkaar binden kan. Want het is lang niet altijd het geval dat beiden op elkaar afgestemd zijn, en dit is meestal mede de oorzaak dat de liefde ophoudt zodra een der geliefden tot dit bewustzijn komt. De liefde maakt de mens vaak tot een dwaas en een uitzinnige in de ogen der anderen, en inderdaad is de dwang welke ze de mens doet ondergaan soms zo sterk, dat ze hem dwingt tot daden waartegen hij zich anders met geheel zijn wezen zou verzetten, en die hem vaak zijn leven lang tot schande zijn. Aldus is de liefde dikwijls tegelijk verantwoordelijk voor de ontstellendste eerloosheden, en voor de edelste daden welke de mens ooit verwezenlijkt heeft. Zo sterk is haar ingrijpen in het leven en in de ziel van de mens, dat zonder haar het leven voor de meesten zinloos en zonder waarde zou worden; er zijn trouwens weinigen die niet vroeg of laat haar dwang ondergaan, en telkens opnieuw is de mens in die uren geneigd te geloven dat het aards paradijs hem niet geheel ontnomen werd. Dit tweevoudig aspekt der liefde, mijn vriend, is het gevolg van het tweevoudig wezen der menselijke natuur en van de dubbele eis welke men aan de geliefde stelt. De liefde behoort immers deels tot de physische en deels tot de geestelijke orde; zelden is ze zuiver geestelijk, dikwijls is ze enkel physisch, meestal | |
[pagina 31]
| |
verlangt ze tegelijk geestelijk en physisch te bezitten. De vriendschap daarentegen behoort zuiver tot de geestelijke orde. Ze is rustig en evenwichtig; ze is diep en gespeend van elk tragisch gevoel; ze eist niet veel maar verwacht alles; ze is gesteund op een overeenstemming van voelen, denken en verlangen, niet op begeerte naar bezit. Ze is tevreden met de zekerheid van het wederzijds karakter der vriendschap, en hoofdzakelijk afgestemd op geestelijke kwaliteiten. Ze is bereid de vriendschap te delen zonder naijver; ze is kritisch, doch deze kritische houding doet nimmer afbreuk aan de vriendschap; ze erkent tekorten doch beklaagt er zich niet over. Ze is trouw en oprecht, sterk en toch mild, streng als het nodig is en tegelijk barmhartig. Ze prikkelt tot navolging van wat edel is in de vriend, juist omdat ze uitsluitend van morele en geestelijke aard is. Wie slechts van zijn vriend houdt uit eigenliefde, zal hem onafgebroken mistrouwen; zulke vriendschap zal spoedig vermoeien en ontgoochelen en het vermoeden wekken dat men zich vergist heeft. Hij zoekt namelijk niet het betere in zijn vriend, doch is slechts bereid het volmaakte te aanvaarden, en het is een bittere wet dat dit volmaakte ons nooit gegund wordt. Ware vriendschap is bovendien belangloos, en elk verlangen naar baat of profijt is haar ver; ze is | |
[pagina 32]
| |
namelijk altijd meer bereid om te geven dan om te ontvangen. Omdat de vriendschap nooit iets eist doch alles verwacht van de vriend, is ze ver verheven boven de kameraadschap die vaak haar oorsprong vindt in zwakheid of nood; ze staat aldus boven het kameraadschappelijk dienstbetoon dat bij anderen wil vinden wat men zelf niet bezit, en bereid is deze dienst te vergoeden met andere weldaden. Waarachtige vriendschap is niet berekend, maar edelmoedig en royaal; ze geeft met volle handen en telt niet of er genoeg voor zichzelf overblijft, en evenmin vreest ze te veel voor een vriend te doen; zelfs komt niet eens bij haar de vraag op of ze niet meer voor de vriend doet dan voor zichzelf, want ook daartoe zou ze bereid zijn. Vriendschap is waar en oprecht en ongeveinsd; er kan geen leugen zijn tussen twee vrienden, want alles wat tussen hen is komt uit het hart. Vriendschap is statisch; ze is meer dan zuiver emotieel; de oorsprong der vriendschap ligt echter meer in het hart dan in het verstand, omdat ze meer het gevolg is van genegenheid en sympathie en de wens goed te zijn voor elkaar. Vriendschap vermoeit nooit; ze is hartelijk en geneigd om goed te zijn, en onverenigbaar met onedele drijfveren. Nooit verlangt of verwacht ze dat hij die men liefheeft in staat zou zijn tot een eerloosheid; men gelooft van hem enkel het | |
[pagina 33]
| |
goede zolang hij zelf niet zijn schuld bekent, en daarom is men zelfs bereid hem zijn eigen eerloosheid en schande toe te vertrouwen, ook al verwacht men van hem geen redding. Het delen der hoogste vreugde en der diepste vernedering met hem die men liefheeft is reeds op zichzelf een vreugde en een troost, en de waarachtige vriend zal er zich meer om verheugen of zwaarder gebukt gaan onder uw leed dan gijzelf. De grondslag van de vriendschap, mijn vriend, is namelijk vóór alles niet zozeer het ondefineerbaar gevoel van wederzijdse sympathie zoals bij de liefde, dan wel het vertrouwen. Zonder dit vertrouwen en deze overeenstemming van verlangens is er geen stabiliteit, en vriendschap is gebouwd op stabiliteit, en op rustig, evenwichtig geloof in de goedheid van de vriend waarop het vertrouwen gebouwd is. Zonder dit vertrouwen tot het uiterste is er aldus geen vriendschap mogelijk, juist omdat vriendschap zich geheel wenst te geven zonder terughouding, en haar basis dus noodzakelijk duurzaamheid dient te zijn, om niet het woord ‘eeuwig’ te gebruiken. Zonder dit vertrouwen en deze eerlijkheid kan geen waarachtige, diepe vriendschap bestaan die bestand is tegen verdachtmakingen en beschuldigingen. Want zelf is ze bestand tegen bekentenissen die haar wel de glans van het on- | |
[pagina 34]
| |
gerepte kunnen ontnemen, doch haar nooit kunnen vernietigen, doch integendeel zelfs verstevigen. Wat er ook gebeurt, een vriend verraadt nooit zijn vriend. Daarom herkent men de vriendschap aan haar sterkte, haar mildheid en barmhartigheid, haar begrip en oneindig vertrouwen. ‘Ik beschouw haar, zegde Cicero, na de wijsheid (en de deugd, zouden wij er twee duizend jaar later aan toevoegen) als het mooiste geschenk van de goden aan de mensen’. Wanneer er tussen twee zielen een volmaakt akkoord is betreffende hun inzicht in de geestelijke, morele en stoffelijke dingen des levens, en dit gemeenschappelijk inzicht gepaard gaat met een wederzijdse genegenheid en sympathie, waardering van elkaars hoedanigheden en begrip van elkaars zwakheden, kan men spreken van waarachtige vriendschap. Indien ge een bepaling der vriendschap wenst - hier is ze. Zulke vriendschap is zo hecht dat alles wat de ene overkomt ook de andere overkomt. Ik weet best, mijn vriend, welke uw bedenking zal zijn bij wat ik hierboven schreef: dat zulke vriendschap een uiterst zeldzaam iets is, en ik geloof dat gij daarin gelijk hebt. Vrienden zijn uiterst zeldzaam, nog altijd zeldzamer dan gij op uw jaren kunt vermoeden. Iemand liefhebben om zijn innerlijke kwaliteiten is niet gemakkelijk. Men moet leren liefhebben, ook | |
[pagina 35]
| |
wanneer het gevoelen niets zegt. Wie zich in het bezit van een vriend verheugt is een gelukkig man, en ik wens hem geluk die deze vriendschap bewaart in zijn mannenjaren. Bezit ge zulke vriend, prijs u dan gelukkig en handel niet lichtzinnig met deze vriendschap. Verwacht echter niet alles van uw vriend, ook al is hij bereid zich geheel aan u te geven, wilt ge niet vroeg of laat ontgoocheld worden door de houding of door de onvolkomenheid van uw vriend. Wees zelf steeds bereid om meer te geven dan ge ontvangt. Bedenk dat ieder mens in zijn hart geheime gebieden heeft waartoe hij anderen slechts node toegang geeft, en die hij meestal zelfs in het geheel niet voor anderen wenst te ontsluiten. Vertrouw op de sterkte, op de mildheid, op de goedheid, op de adel en de eerlijkheid van uw vriend, doch wees voor alles zélf sterk en mild, goed en eerlijk tegenover uzelf en uw vriend, en gedraag u tegenover hem als een edelman. En ten slotte: er zal misschien een dag komen waarop blijken zal dat zelfs deze vriendschap te kort schiet, en niemand kan u de verzekering geven dat de vroegere verhouding eens hersteld zal worden. Laat dus uw vriendschap zó zijn dat ge u in niets hoeft te schamen over de dingen die tussen u beiden geweest zijn, en zorg ervoor dat gij als de grootste uit deze ervaring komt, zodat de andere met heimwee en | |
[pagina 36]
| |
verlangen terugdenkt aan de dagen die voorbij zijn. En wees sterk en dapper, want de komende dagen zullen hard zijn. Bedenk dat de ervaring en mensenkennis die bij dit alles uw deel werden overigens zuivere winst zijn, en de herinnering aan de goede dagen der vriendschap zal u een vreugde zijn wanneer de eenzaamheid u drukt, en enkel wanneer gij u iets te verwijten hebt in verband met de wet der vriendschap zal ze u tot bitterheid worden. Sluit u niet op in uw eigen hart, doch weet dat het leven verder leeft en dat herbeginnen een eeuwige wet van het leven is. Schuw elke hardheid en ban elke bittere bedenking uit uw gemoed, want ze zijn de tegenpool van het liefhebben, en het is een bekend gezegde dat polen dicht bij elkaar liggen. Het bewustzijn dat gij uw deel in de vriendschap bijgedragen hebt, en dat de vreugde die het deel is der vrienden u niet onthouden werd, moeten u tot een blijmoedige verheugenis zijn. Misschien is het uw deel eenzaam te moeten blijven; wees dan sterk in de eenzaamheid, want uit haar worden de meeste grote dingen geboren. Maar ik weet best dat ze een dure prijs eist. Mijn vriend, ik wens u een sterke, milde, trouwe vriendschap! |
|