Brieven aan Elckerlyc (onder ps. J. van den Wijngaerdt)
(1947)–Ernest van der Hallen– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
[pagina 7]
| |
Goede vriend,
Uit uw omvangrijke brief heb ik één ding onthouden: op de ouderdom waarop vrijwel ieder die niet wegens priester- of kloosterroeping gebonden is aan het celibaat of om een andere reden ongehuwd bleef, eraan denkt zich een vrouw te kiezen, zijt gij midden uw vele kameraden en uw arbeid eenzaam gebleven, en er zijn uren waarop deze eenzaamheid u drukt. Het is in dit gevoel van diepe vereenzaming dat ge mij schreeft, en uzelf afvroegt hoe het komt dat gij die meer dan iemand anders nood hebt aan begrip en medeleven, gedwongen zijt te leven in een eenzaamheid die, naar ge mij schrijft, soms harder wegen kan dan het voor een man mogelijk is te dragen. Ik zou u kunnen antwoorden met de klassieke, voor de hand liggende raad: zoek u een vrouw! Ik zal me echter wijselijk onthouden u zulke raad te geven, want dit ware een al te simplistische oplossing voor een probleem dat allicht diepere gronden heeft dan de nood aan een vrouw. Als de oplossing dààr lag zoudt ge die overigens reeds lang tot de uwe gemaakt hebben. En verder weten we beiden voldoende dat vele mannen en vrouwen ook in het huwelijk eenzaam gebleven zijn. Er kunnen dus, behalve levensomstandigheden, ook in de ziel van de mens elementen | |
[pagina 8]
| |
aanwezig zijn die hem tot een eenzame maken midden de drukte van het volle leven. Met andere woorden: eenzaamheid kan, behalve een kwestie van omstandigheden, ook een kwestie zijn van natuur en temperament. In het eerste geval kunnen gewijzigde omstandigheden een afdoend geneesmiddel zijn, doch het is, vermoed ik, het tweede geval dat ons dient bezig te houden. De eenzaamheid waarover gij me schrijft is namelijk niet van zodanige aard dat ze haar beslag kan krijgen door kunstmatige afleidingen of door de drukte van luidruchtig gezelschap. Misschien verwondert het u wanneer ik als mijn bevinding uit de omgang met allerlei mensen durf bevestigen, dat bijna ieder bewust levend mens in de grond van zijn hart een eenzame is, hoezeer de eenzaamheid ons meestal ook beangstigt. Liefde en vriendschap, arbeid en reizen, een houding van ongenaakbaarheid of jovialiteit, lectuur en amusementsleven zijn in vele gevallen slechts wapens waarmee de mens de eenzaamheid binnen zich bestrijdt. En naarmate hij meer bewust leeft, drukt de eenzaamheid hem ook zwaarder, en ervaart hij dat het gezelschap der mensen, en dus ook hetgeen men pleegt vriendschap te noemen, in de meeste gevallen enkel een surrogaat is dat de ziel bijna altijd ledig laat. Welk is de grond van de eenzaamheid | |
[pagina 9]
| |
waarin zovelen van ons leven? vraagt ge me. Mijn vriend, de mensenziel is zo merkwaardig gecompliceerd en de meest gewoon lijkende verschijnsels hebben dikwijls zulke verre oorzaken, dat ik geen algemeen antwoord op deze vraag weet. Misschien kan de eenzaamheid het gevolg zijn van trots en overmatig zelfbewustzijn, van een melancholisch temperament of van een ingeboren onsociale geest. Mogelijk is ze eenvoudig de uitdrukking van een individualistische levenshouding, van een àl te eenzijdige oriëntering naar arbeid of studie, van het bewustzijn der ledigheid en der onbelangrijkheid van vele idealen en leuzen waarmee anderen hun leven trachten te vullen, van smartelijke désillusies waarvoor de nodige kracht of wil ontbrak om ze te boven te komen, van innerlijke stuurloosheid of een of andere morele schok. Doch ik geloof dat in de grond ieder mens sedert de zesde scheppingsdag een eenzame is. Eenzaamheid is om zo te zeggen zijn natuurlijke toestand, hoewel hij merkwaardig genoeg meestal niet opgewassen is tegen het martelend gevoel van eenzaamheid. De meesten worstelen gans hun leven tegen deze angst met de hulp van lectuur, toerisme, gezelschapsleven en allerlei ontspanningen, met het vaag besef dat ze anders aan de eenzaamheid zouden ten gronde gaan. Zelfs het huwelijk is in vele gevallen niets anders dan een ont- | |
[pagina 10]
| |
vluchtingspoging uit de eenzaamheid, en dit is, denk ik, mede een der oorzaken waarom vele huwelijken een mislukking geworden zijn. Er zijn echter grote, sterke geesten die meer dan anderen gedoemd zijn gans hun leven werkelijk en bewust eenzaam te blijven, voor wie zelfs de eenzaamheid de natuurlijke voorwaarde is om te kunnen denken en arbeiden. Ook voor hen is de eenzaamheid verbonden met diepe smart, doch het is uit deze twee elementen dat diepe gedachten en grote kunstwerken meestal gegroeid zijn, en in die zin zijn smart en eenzaamheid de grond en de toets van elke grote kunst. Geloof dus niet dat uw toestand een uitzondering is: wie bewust leeft, leeft eenzaam. Alleen de oppervlakkigen heten zich gelukkig, en de diepste zin van het leven is altijd lijden. Sedert God het woord sprak: ‘Het is voor de mens niet goed dat hij alleen is!’ weten we overigens dat reeds in het aards paradijs de mens te worstelen had met de eenzaamheid. Uit de literatuurgeschiedenis weten we dat de mens eigenlijk pas in de jaren der Romantiek zich bewust werd van zijn eenzaamheid, en deze verhief tot een dichterlijk thema en tot een soort levenshouding. Deze eenzaamheid zouden we ‘melancholie’ kunnen noemen, en het zijn deze soort mensen waarover Dante het had toen hij in zijn ‘Inferno’ onderaan in het | |
[pagina 11]
| |
sombere moeras degenen verbande die zich door hun gewilde zwaarmoedigheid vergrepen aan het leven; die ‘melancholisch waren in de zoete lucht’ en gedurig berouwvol herhalen: ‘Tristi fummo nell' aere dolce, che dal sol s'allegra’. In die jaren had de middeleeuwse naar God gekeerde mens de ontdekkingstocht naar een juiste verhouding tegenover de natuur en zijn medemens nog niet ingezet; het is pas sedert het Calvinisme en de Renaissance dat de mens het gevoelen ondergaat van zijn verlatenheid, nadat zijn kritische geest en het opkomend Rationalisme zijn verhouding tegenover God en de bovenzinnelijke wereld had leren zien als een probleem. Herinner u hoe de grote ontdekkingen op gebied der wetenschap, de nieuwe wijsgerige stelsels die deels gebouwd waren op een koel rationalisme of een hartstochtelijk doch gedésoriënteerd heimwee naar het bovenzinnelijke, een ganse literatuur hebben doen ontstaan die gebouwd was op het bewustzijn der volstrekte eenzaamheid waarin de mensenziel opgesloten zit, zodra ze zich losgeworsteld heeft van haar natuurlijke voedingsbodem die God is, terwijl het Calvinisme bovendien nog sterker de nadruk legde op het schuldbewustzijn en dus de verwijdering van God. Een boek als ‘Le grand Meaulnes’ van Alain-Fournier, de dood- en droomvizioenen | |
[pagina 12]
| |
van Novalis, de hartstocht van Kleist, de honger van Brentano, het sprookjesland Utopeia van Uhland en de droomfantasieën van Eichendorf, de ijle verlangens en het zich in het eindeloze verliezen van Chateaubriand en Lamartine, de angst van de Musset en het afgrondsgevoelen van de Vigny, - gans deze romantische literatuur waarvan men soms beweerd heeft dat ze enkel literaire pose zou zijn, is gegroeid uit het bewustzijn van de grondeloze eenzaamheid waarin de mens gedoemd scheen te leven. Misschien ook uit de drang om zich in deze eenzaamheid te vermeien als in een behagelijk poëtisch element, hetwelk de dichter de zoete pijn bijbracht waarin de romantische geesten van die jaren zich met voorliefde koesterden, of waaruit ze trachtten weg te vluchten in een wereld welke ze opbouwden uit droom, hartstocht en verlangens. De eenzaamheid was voor de dichter der negentiende eeuw, die meer dan in gelijk welke andere eeuw een grote invloed had op zijn tijdgenoten, tegelijk een genot en een doem. En meer dan wij het weten of willen erkennen staat de hedentijdse mens nog altijd zeer sterk onder de invloed der romantische levensbeschouwing. Vergis ik me, mijn vriend, wanneer ik geloof dat de zoete poëtische vertedering van het vorig geslacht over de eenzame mensenziel, thans verworden is tot een scherpe, bittere en | |
[pagina 13]
| |
pijnlijke realiteit? Het is namelijk zó dat al wat deze dagen rondom ons gebeurt ook de mens die het minst tot melancholie geneigd is, tot een eenzame maakt in een wereld die verscheurd wordt door angst en onrust, door pessimisme en ongeloof. De chaos en de verwarring in de huidige geestelijke en morele wereldstructuur, en de stuurloosheid van de hedentijdse mens die de ineenstorting beleefde van vele dingen waaraan hij hartstochtelijk geloofde, heeft het bekende beeld van Herman Hesse doen ontstaan over de eenzame prairiewolf, die over en weer gejaagd over de angstwekkende steppe, zijn angst en verlatenheid uitschreit naar de hemel. Dit beeld is thans voor het huidige geslacht geen literaire phrase meer, doch een pijnlijke realiteit. Zijn eenzaamheidsgevoelen is echter in de grond niets anders dan heimwee naar het irrationele, in een tijd dat de ratio het leven beheerst. Zie overigens slechts rondom u: heeft niet alles wat zich thans in het wereldgebeuren voltrekt de bewust-levende mens stilaan geleerd sceptisch te staan tegenover de aloude leuzen en burgerlijke idealen waarmee de vorige geslachten opgevoed werden? Een wolk van pessimisme omgeeft ons, en het ongeloof aan de oude slagwoorden als: beschaving, verbroedering der volkeren, een rechtvaardige ordening der wereld, de uiteindelijke goedheid | |
[pagina 14]
| |
van de mens, algemene ontwikkeling, philantropie, waarvoor men de vorige geslachten nog kon warm maken, groeit met de dag. Het existentialisme, het modeverschijnsel van deze jaren, heeft geen andere grond. De ineenstorting dezer schijnidealen die voor velen een houvast waren en waarmee ze hun leven inhoud trachtten te geven, heeft velen zich doen terugtrekken in een gedésillusioneerde apathie, en hen meteen afgesneden van de steun en de sympathie, de vriendschap en het innig levenskontakt met degenen die hen na dienden te staan, dikwijls zelfs met hun ouders. Vijftien jaar geleden sprak de Duitse rijkskanselier Brüning reeds over de geestelijke nood van de jeugd in zijn land die, tengevolge van de toenmalige gebeurtenissen en verhoudingen, het geloof aan een eerlijke en rechtvaardige wereldordening begon te verliezen. Het is hard helemaal zonder idealen te leven, maar het is nog harder zijn geloof aan de idealen zijner jeugd geleidelijk te voelen wegbrokkelen. Wie echter niet, al is het slechts een geringe dosis, geloof in de mens en in het leven gered heeft uit de inzinking die onvermijdelijk het gevolg is der ontgoocheling, is een verloren man. Een andere oorzaak van het eenzaamheidsgevoelen bij de hedentijdse mens is de geestelijke ledigheid en de onrust die zovelen onder | |
[pagina 15]
| |
ons kwellen. De specialisatie in de wetenschap waartoe in de huidige omstandigheden, de studie en het beroep de mens en vooral de jeugd van uw jaren aan de universiteit dwingen, de analyse in het denkleven die de geest à priori gedreven heeft tot een critische houding tegenover elk levensverschijnsel en elke geestelijke of intellectuele stroming; die velen onder ons gemaakt heeft tot principiële pessimisten en tot ontwortelden aan de natuurlijke voedingsbodem van een gezond denk- en gevoelsleven; die ons de vraag: ‘waarom?’ tot kwellens toe heeft leren stellen; die ons trots en zelfgenoegzaam, critisch en intellectualistisch gemaakt heeft, zijn mede oorzaken van de huidige vereenzaming. Wij allen, de jongeren haast nog meer dan de ouderen van mijn geslacht, hebben geleidelijk geleerd niets meer te geloven en te aanvaarden, niets meer met overgave te bewonderen, van niemand meer onvoorwaardelijk iets goeds te geloven zonder er een bijbedoeling bij te vermoeden, niemand meer kritiekloos lief te hebben. Achter alles wat licht is vermoeden we iets donkers, achter elk edel gebaar een opzet, achter alles wat lieflijk is bedrog, achter elke edelmoedigheid berekening, en het vreselijke is dat dit inderdaad ook dikwijls werkelijk het geval is. Het is een dergelijke verhouding en het zijn dergelijke ervaringen die de mens van deze tijd | |
[pagina 16]
| |
bitter en hard gemaakt hebben. De mens is echter zó dat hij volledig iets wil aanvaarden en volledig in iemand wil geloven, of hij wordt een scepticus en een eenzame. Ondanks zijn neiging tot kritiek en reserve verlangt namelijk ieder mens klaarheid, licht en geloof te bezitten. Inderdaad: trots en kritiek verdorren en vereenzamen de mens en brengen zelfs de sterkste natuur ten onder. Er is een tijd geweest, mijn vriend, waarin men geloofde dat veel weten en het oplossen van vele problemen de mens uit de ban der vereenzaming zou verlossen, zoals men geloofde dat kranten, radio en gemakkelijker verkeersvoorwaarden de mensen dichter tot elkaar zouden brengen. Doch sedert vele vragen hun antwoord kregen en vele problemen opgelost werden, is de mens nog eenzamer geworden, - evenals het gemakkelijker verkeer de mensen door het nauwer kontakt met elkaars gebreken zich nog meer aan elkaar leerde ergeren. Wie veel weet en kent, mijn vriend, is vaak het eenzaamst. De mensenziel is namelijk zó gemaakt dat ze ondanks haar heimwee naar licht en klaarheid, ook nood heeft aan geheimen en onopgeloste vragen, want het leven wordt nog steeds beheerst door talloze mysteries. In die orde van gedachten zou ik kunnen bevestigen dat de diepste grond van de eenzaamheid bij de bewust-levende mens niets anders is dan de | |
[pagina 17]
| |
honger van zijn wezen naar het oneindige, naar iets volmaakts of iets dat het volmaakte in onze ogen nabij komt, de schreeuw zijner ziel naar God. Teruggeleid op een menselijk plan betekent dit, mijn vriend, dat de mens in zijn onbewust speuren naar iemand die de kwaliteiten in zich verwezenlijkt welke de elementen zijn van een ideaal type, onvermijdelijk vroeg of laat ontgoocheld wordt, en vandaar uit, zo hij zich niet in acht neemt, noodzakelijk opnieuw vervalt in een bitter gevoel van vereenzaming. En toch is op het menselijk plan de enige raad welke men iemand die in uw geval verkeert kan geven: zorg dat ge een vriend hebt. Eenzaamheid houdt namelijk in vele gevallen nauw verband met vriendschap. Zoek geen vriend, doch zet uw hart open voor wie uw vriendschap waard is. Verwacht echter niet te veel van de vriendschap die u aan iemand binden kan; dit wil zeggen: verwacht van haar niet méér dan ze geven kan. Wie te veel van haar verwacht zal noodzakelijk vroeg of laat ontgoocheld worden, zoniet door zijn vriend zelf, dan door de omstandigheden die er zich vaak tegen verzetten dat de harmonische verhouding tussen twee vrienden duren blijft, wanneer ze beiden of een van hen tot het bewustzijn gekomen zijn van hun eigen onvolkomenheid of deze van de andere. Want een | |
[pagina 18]
| |
der twee zal noodzakelijk meer geven dan de andere, en dus ook meer verwachten dan de andere geven kan. En ten slotte, mijn vriend, geloof dat de eenzaamheid een natuurlijke verhouding is waarin de bewust-levende mens gedwongen is zijn leven te voltrekken. Wie vele désillusies onderging wendde zich telkens opnieuw tot de eenzaamheid en tot God. Ik weet best, vriend, dat woorden gemakkelijk zijn om te spreken en te schrijven, en hoe moeizaam het hart soms de wegen volgt die het verstand aanvaardt. Het gaat reeds zo moeilijk op mijn jaren, wanneer talloze ontgoochelingen de mens het besef dienden bijgebracht te hebben der vele dingen die ledig en ijdel en der schaarse dingen die belangrijk en waardevol zijn. En ten slotte voltrekt zich ons leven toch te midden der mensen, en is uiteindelijk alles wat we doen afgestemd op de gemeenschap met onze evenmens. Er zijn er echter die veroordeeld zijn te leven in de eenzaamheid midden de drukte der duizenden. Het is een voorrecht een eenzaam man te kunnen, en een doem het te moeten zijn. Draag het, indien het voor uw werk of voor uw ziel noodzakelijk is. Let er op dat uw eenzaamheid geen schuwheid, geen trots of zelfverheffing wordt. Ook wie innerlijk buiten het druk verkeer der mensen leeft kan voor anderen leven; hij kan in elk geval met | |
[pagina 19]
| |
God leven, want de eenzame is meer dan iemand anders op God aangewezen. Leert het geloof niet dat Hij de grote gedurige Aanwezigheid is, die op werkelijke wijze de pijn der eenzaamheid van de mens voor het grootste deel heeft weggenomen? Zijn aanwezigheid is namelijk niet enkel het produkt van een inspanning van ons verstand en onze verbeelding. Want de genade die niets anders is dan het blijmoedig lichtend leven van de Drieëenheid in ons, is volgens de leer der Kerk een werkelijkheid. Ik herhaal mijn vriend, mede tot mijn eigen verontschuldiging, dat de afstand van het gemakkelijk woord naar de daad en de beleving vaak zo groot is, maar ik kan tot slot van deze lange brief enkel dit zeggen: laten we trachten binnen te gaan in Gods aanwezigheid. Aldus, leef met God. Vaarwel, mijn vriend! |
|