Gedenkschriften van en door Frank Floriszoon van Arkel
(1832)–M.C. van Hall– Auteursrechtvrij
[pagina 135]
| |
Eene bijeenkomst ten mijnen huize, waarbij eene oude bekende Dame en de Jurist uit het twintigste Hoofdstuk tegenwoordig zijn. Uit- en inredeneringen nopens het slapen en dichten; derzelver onderlinge overeenkomst en die van het zeemleder met de handvesten, privilegiën en wetboeken, waarvan de oorzaken worden aangewezen. Er is niets nieuws onder de zon, en dus ook niet in deze anders vrij geleerde afdeeling dezer Gedenkschriften.‘Jongens, vraagt nooit hoe is de wereld geschapen? maar doet je best om er wel door te komen,’ zeide de schoolmeester van mijn geboortedorpGa naar voetnoot(*), zoo dikwerf hij dit maar kon te pas brengen, en zoo ook zeg ik bij den aanvang van dit hoofdstuk: ‘Lezers! vraagt niet hoe de Heeren van der stel, van oudewater, van der scheer, van der klos, en de oude Jurist uit het twintigste hoofdstuk, dien ik nu (ingevolge de door hem aan mij verleende vrijheid) kan opgeven te zijn de Heer en Mr. casparus wurm de oude, juist te zamen bij en ten mijnen huize, en wel in het toevallig bijwezen van Mejufvrouw van egmond, zijn geweest in den stvond van den voor mij zoo gewigtigen twintigsten van Louwmaand 1831? maar doet uw best om uit alles | |
[pagina 136]
| |
wat die Heeren en Dame beweerd, bevestigd, tegengesproken, opgehelderd, verduisterd, verhaald, verminkt, vermeerderd, verbeterd, verdraaid, gekleurd of anders gezegd hebben, dan de geest der eeuw, die zich thans in zulk eene engelachtige gedaante voordoet, met zijne hooge goedkeuring zal bekrachtigen; doet uw best, herzeg ik, om uit dat alles te halen wat er in is, of er in zou kunnen zijn, voor uwe leering, stichting of genoegen.’ Of deze bijeenkomst plaats had met of zonder onderlinge afspraak doet weinig ter zake, van meer belang is het te weten wat men daar heeft gesproken. - ‘Van belang?’ - Ja zeker, zoo voor de rust van brigitta, als voor mijne eer en zelfs ter uitbreiding van meer dan eene wetenschap, zoo als uit de protocollen, door mij daarvan gehouden, blijken zal. Ik schrijve Protocollen, niet om mij hierdoor in gelijken rang met zekere bij procuratie teekenende Excellentiën te plaatsen, veel minder om hierdoor den schijn te willen aannemen, alsof ik in staat ware om mij onder dezen schrijfvorm zoo duidelijk en onbewimpeld te kunnen uitdrukken, als deze ten minste vijf talen (en daaronder - voornamelijk de Fransche) sprekende vertegenwoordigers van de Grootmagtigsten der aarde eigen is, maar alleen om bij de eerste gelegenheid, die ik daartoe had, door het gebruiken van dit woord te toonen, dat ik met den gelukkigen tijd, dien wij beleven, weet meê of liever achter aan te gaan, zoo goed als de groot- | |
[pagina 137]
| |
sten, de kleinsten, de sterksten en de zwaksten onder de gekroonde en ongekroonde kinderen der menschen. De goede britje, die, zoo als de Lezer weet, zoo gaarne met de deur in het huis valt, begon het gesprek al aanstonds met aan Jufvrouw van egmond te vragen, of het niet ‘veel onfatsoenlijker was om onder het hooren van eene Redevoering of Dichtstuk, de gehoorzaal te verlaten, dan wel in slaap te vallen?’ Jufvrouw van egmond. ‘Wel zeker. Het laatste kan den beste overkomen. Ik kome er voor uit - ik heb onder de schoonste predikatie wel eens ingesluimerd, en, wat nog sterker is, onder het spelen van het (zoo men zeide) regelmatigste treurspel, dikwerf gedut.’ wurm de oude. ‘Hetgeen Uw Edelgeborene daar avanceert, Freule! (op de klank van het woord Freule verscheen een najaarsblos op de thans meer dan vijftig winters heugende wangen van Jufvrouw van egmond) is mij meer dan eens gebeurd. En wat uwe vraag, Jufvrouw van arkel! concerneert, mag ik op mijne beurt vragen, of UEd. niet eene descendente zijt in linea recta, uit een Juridisch geslacht?’ brigitta. ‘Excuus Mijnheer! mijn vader was koopman in zeemleêr.’ wurm de oude. ‘In zeemleer ... hm... hm... Het zou mij niet moeijelijk vallen om eenige comparatie te demonstreren tusschen de handvesten en privilegiën van den ouden, en sommige corpora juris van den nieuwen tijd en het zeemleder. | |
[pagina 138]
| |
Eene rappelleer ik mij nu reeds, te weten derzelver rekbaarheid of elasticiteit.’ brigitta. ‘Ik heb nu nog handschoenen van leder uit het magazijn van mijnen ouden man, die hoezeer voor mij niet te groot, toch voor de handen van van arkel niet te klein zijn.’ wurm de oude. ‘Gij ziet dus dat mijne Comparatie zeer juist is.’ van der snel. ‘Allerjuist.’ wurm de oude. ‘Maar om op de vraag van Jufvrouw van arkel terug te komen. Zij heeft gelijk. Wij Juristen distingueren tusschen iemand die met opzet en doleuselijk of slechts negligenter culpose of impetu, dat is, door eene natuurlijke drift, geest- of aandrift daartoe de impulsie hebbende gekregen, heeft gedelinqueerd. Het eerste is hoog, het tweede minder, en het derde in het geheel niet condemnabel. In het laatste casus bevond zich, volgens mijne informatie, de Heer van arkel.’ brigitta ‘Het spijt mij, dat ik het zeggen moet, maar als mijn man mijn' raad gevolgd had, zou het misschien niet gebeurd zijn.’ wurm de oude. ‘Misschien! Dit woord probeert reeds, dat hij wegens de zonde van negligentie of verzuim, naar regten niet kan worden gecondemneerd. In dubio toch, zeggen wij regtsgeleerden, pro reo, dat is, in twijfelachtige gevallen, moet men nooit den geaccuseerden condemneren.’ van der stel. ‘Al wederom zeg ik juist, | |
[pagina 139]
| |
zeer juist. Ik ben zelfs meer dan eens onder het voorlezen van eene verhandeling in slaap gevallen, schoon ik niet verzuimd had vooraf te doen hetgeen Jufvrouw van arkel haren man zoo zeer had aangeraden.’ wurm de oude. ‘Ik zeg en ik persisteer er bij, hij die zonder kwaad opzet, dat is sine dolo handelt, zondigt niet. Toen ik nog Scholtus was, is conform deze jurisprudentie, altijd gesententiëerd.’ van oudewater. ‘Maar hoe moet men dan het wegloopen uit de gehoorzaal (dat mij, wanneer ik mijne verzen opzei zoo dikwerf razend gemaakt heeft) beschouwen?’ wurm de oude. ‘Als dolus, Mijnheer! niet anders dan dolus. Niemand zal dit contradiceren, die slechts considereert dat men zich nooit absenteert, zonder daartoe vooraf te hebben geresolveerd; die resolutie en de wijze op welke die doorgaans wordt ter executie gelegd, namelijk door zachtkens op de toonen weg te sluipen, constateert het indicium van dolus, waaraan niets deficieert dan dê confessie, die men in den bloei onzer oude crimineele practijk, door pijn van ijzer en banden zou hebben geëxtorqueerd. Bij dit alles moet men nog letten op de intentie van den wegfluiper, want indien hij door eene physieke behoefte daartoe genecessiteerd, de kamer verlaat, is die intentie eer louabel dan condemnabel, maar dit is zelden het casus; en wat is die intentie veelal?’ | |
[pagina 140]
| |
van der stel. ‘Om de spreek- voor de koffijkamer te verwisselen en een zoogenaamd partijtje te gaan maken. Maar er is niets nieuws onder de zon, het zal bij de Romeinen ook wel zoo geweest zijn.’ van der klos. ‘Acu tetigisti, dat is: daar slaat gij den spijker op den kop. De redenaars en dichters van Rome, en bij deze toch zijn de hedendaagsche zoo min te vergelijken als...’ van der stel. ‘Als de walvisch-generaal kessels bij Lord wellington.’ van oudewater. ‘Waarom niet?’ van der klos. ‘Laat mij uitspreken. Ik wilde zeggen, als de houten reus uit het Doolhof bij den Olympischen jupiter. Wat de Romeinen betreft, bij hen bleven de toehoorders, zelfs zij, die tot het aanhooren van eene Redevoering of Dichtstuk uitgenoodigd waren, of (zoo als wij Latijnen spreken) de rogati, eerst, zoo lang zij konden in de stationes, zoo veel als bij ons de koffijkamers; zij kwamen vervolgens lente et cunctanter, dat is, langzaam én dralende in de gehoorzaal, en na eenige oogenblikken aldaar vertoefd te hebben, slopen zij dissimulanter furtim aut simpliciter, of wel om Nederduitsch te spreken, steelsgewijze, of zoo maar eenvoudig wegGa naar voetnoot(*).’ van der stel. ‘Net zoo als in de maatschappij A, in het genootschap B en in de societeit C.’ | |
[pagina 141]
| |
brigitta. ‘Maar hadden de Romeinen dan ook een biljart en speelkaarten en kranten?’ van der klos. ‘Wel neen, Jufvrouw! maar zij, en daar onder zelfs de Heeren, die wij thans Hoogedel, Hoogwelgeboren of Hoogedelgestrengen, ja zelfs Excellentiën zouden noemen, speelden aldaar met bikkels, ten minste met zeeschelpen in de open lucht, zoo als de onzen met kaarten en ballen in een gesloten vertrek of in de kolfbaan, en in plaats van kranten hadden zij hunne nieuwsvertellers op de markt en in de barbierswinkels, waar zij het nieuws uit de eerste hand kregen.’ Ik. ‘Zoodat de groote kinderen in Rome zoo omtrent waren als de groote kindeken hier en elders thans nog zijn.’ van der klos. ‘Ja nagenoeg, met dat onderscheid, dat zij Latijn spraken, zoo als wij (ik echter nooit anders dan uit volstrekte noodzakelijkheid) Nederduitsch.’ Jufvrouw van egmond. ‘Dat Latijn moet at eene mooije taal zijn! Ik heb wel eens gehoord, dat een der oude Graven van egmond Latijnsche brieven aan den Koning van Spanje schreef.’ van der klos. ‘De Engelsche Koningin elisabeth, Freule! en later zelfs eene Zweedsche, spraken met de Ambassadeurs van Keizers en Koningen nooit anders dan in de latijnsche taal, of het moest onder vier oogen zijn geweest.’ brigitta. ‘En de tegenwoordige Koning van Engeland?’ | |
[pagina 142]
| |
van der stel. ‘Ik hoor, meest Fransch, schoon dit voor een' echten Engelschman, naar ik verneme, zoo moegelijk is als voor een Hottentot het Maleisch.’ Ik. ‘Omnia jam fiuntGa naar voetnoot(*) zou mijn leermeester nellius, dit hoorende, gezegd hebben.’ van der klos. ‘En horatius vrij wat verhevener: nil admirariGa naar voetnoot(†).’ van der scheer. ‘Of die horatius ook gelijk had! Maar zij, die als ik, wat verder zijn geweest dan het Kalfje of Buiksloot, weten dat zoo goed als hij.’ Ik. ‘Zoo dat men zich zelfs niet zou moeten verwonderen, wanneer te eeniger tijd de Ambassadeurs van de thans weder zoo vrije Poolsche natie, te Londen en te Parijs in hunne moedertaal werden aangesproken.’ van der klos. ‘Vast niet, maar, ik twijfel of de Vorsten en Vorstinnen van Europa het wel ooit zoo ver zullen brengen als cleopatra, die bijna alle talen, zelfs het Troglodytisch zoo zuiver sprak als het Egyptisch.’ van der scheer. ‘Sprak ze ook Perzisch?’ van der klos. ‘Denkelijk ja, want zij ging met Mannen van alle natiën, en dus waarschijnlijk ook met de Perzianen dagelijks al zeer, zeer gemeenzaam om. Zij verstond hen, en - werd door hen verstaan.’ | |
[pagina 143]
| |
De Heer van der stel, aan wien het niet ontsnapt was, dat de Heer van der klos het woordje zeer tweemaal met grooten nadruk en eenigzins glimlagchende had uitgesproken, zag Jufvrouw van egmond en brigitta met een schalksch oog aan, en leidde vervolgens het gesprek op eene wijze, die mij geen geringe gedachten van zijnen eerbied voor de kuische deugden dezer vriendinnen inboezemde, van de Engelsche en Egyptische Koningin en van beider buitengewone talenten af, en bragt hetzelve behendig over op hetgeen mij op den bewusten Koppermaandag bejegend was. Daar hij zulks trapsgewijze, of zoo als men thans spreekt, geleidelijk deed, had deze overgang niets stuitends. De sprong anders van twee vrouwen op één' man, en van twee gekroonde overledene Dames, op een eenvoudig, maar nog in levenden lijve zich bevindend oud Hollandsch rentenier, zou eigenlijk wel niet van den os op den ezel, maar echter veel te groot geweest zijn. Sommige hedendaagsche Schrijvers, vooral die, welke staatkundige onderwerpen behandelen, beweren, dat er in hunne letterkundige voortbrengselen geene eenheid noch overgangen noodig zijn. Van daar dat zij de manier hebben aangenomen, om bij artikelen te schrijven; eene manier, die ik, zoo als uit deze Gedenkschriften blijkt, zeer goed vinde, om redenen...... Maar laat ik niet vergeten, dat het gesprek, in dit eerste protocol begonnen, reeds op mij is overgegaan, en dat mijn oogmerk was, om het vervolg daarvan op te nemen in het volgende Hoofdstuk. |
|