Gedenkschriften van en door Frank Floriszoon van Arkel
(1832)–M.C. van Hall– Auteursrechtvrij
[pagina 97]
| |
Inleidend Hoofdstuk tot drie volgenden, welke in zich zullen bevatten een verkort verhaal van drie wederwaardigheden mijns levens; wederwaardigheden, alleen daarom mij bejegend, omdat ik aan de waarschuwingen mijner wijze Echtgenoote geen gehoor heb gegeven.De twaalfde December van ieder jaar was mij altijd eene soort van feestdag, omdat op denzelfden (thans juist twee honderd acht en veertig jaren geleden), de onvergetelijke Hertog van alva, in de (thans) hoofdstad van het gelukkig rijk van den allergenadigsten der Vorsten, van Dom miguel, uit gebrek aan ademhaling, den weg is gegaan van al de alva's, en andere bezoldigde handhavers van de regten der menschheid van vroegere en latere dagen. Ik heb nergens kunnen vinden of er wegens het overlijden van dezen gewapenden voorstander van de Heilige Inquisitie, eene lijkrede in Lissabon destijds gehouden is, maar dit weet ik, dat mijn goede Leermeester nellius, als hij toen in leven en met deze taak belast was geweest, niet zoude gepredikt hebben over den tekst: de gedachtenisse des Regivaardigen zal in zegening zijn, maar dat hij de verlichte Portugeezen van dien tijd zou hebben getracht te stichten met en door de woorden: alle vleesch is gras. Dit ten minste herinner ik mij levendig, dat het zijne gewoonte was, om de een of de ander dezer bijbelteksten tot motto zijner lijkpredikatiën te nemen, naar mate een vroom en menschlievend, of een ondeugend lid zijner gemeente het tijdelijke met het | |
[pagina 98]
| |
eeuwige verwisseld had. Zoodra hij derhalve een dezer teksten had afgelezen, wist op hetzelfde oogenblik, ieder lid der gemeente, hoedanig hij den overledenen zou beoordeelen. Hierin ging echter de goede nellius vrij wat gematigder te werk, dan zijn collega, de weleerwaarde storm, van wien hij deze gewoonte had overgenomen. De laatste, die veel te lijden gehad had van den Dorpsschout, nam na deszelfs overlijden, natuurlijk tot tekst: alle vleesch is gras, en telkens als hij iets van en over den overledene, met die voorzigtige hatelijkheid, waarvan zich sommige Predikanten in dien tijd wisten te bedienen, had uitgeboezemd, herhaalde hij met eene donderende stem, en in heilige woede, telkens ten minste driemaal, en zijne stem al hooger en hooger uitzettende: alle vleesch is gras, zoodanig, dat velen zijner toehoorders eene koude rilling over het lijf ging. Nellius daarentegen drukte zoo weinig op deze woorden, en paste die zoo Christelijk toe, dat de regtschapenen onder zijne gemeente, den afgestorvene eerder betreurd, ja misschien terug gewenscht zouden hebben, indien vroeger herinneringen, en het uitzigt op een menschlievender opvolger hen daarvan niet hadden afgebragt. Het was dan op den 12 December 1830, dat ik aan Brussel en alva denkende, naast mijne brigitta aan den haard zat, mijne pijp uitklopte, en met eenen zucht, vol spijt en wrevel, uitriep: ‘Dit jaar zal mij heugen!’ - Naauwelijks had ik met een herhaald pf!.. pf!.. deze jeremiade uitgesproken, of mijne britje, die volkomen wist waar mij de | |
[pagina 99]
| |
schoen wrong, zei met eenen zegepralenden blos op hare wangen: ‘Heb ik je niet honderdmaal verzocht om nooit Latijn te spreken of te schrijven? Heb ik je niet gesmeekt om toch niet naar de tentoonstelling te Brussel te gaan? En heb ik je niet, daar ik bij ondervinding wist te spreken, altijd gewaarschuwd, om toch nooit eene predikaatsie of letterkundige bijeenkomst des avonds bij te wonen, zonder vooraf eenige kopjes thee te hebben gedronken?’ Alles was waarheid, hetgeen in deze drie vragen lag opgesloten. Aan het in den wind slaan van de raadgevingen mijner brigitta had ik dan ook hoogstonaangename teleurstellingen voor mijne eer en rust te danken, zoo als uit de drie volgende hoofdstukken mijner Gedenkschriften, aan een' ieder, die dezelve verkiezen zal te lezen, zonneklaar, ofte wel om met nellius zaliger te spreken (luce meridiana clarius), kan blijken. |
|