Gedenkschriften van en door Frank Floriszoon van Arkel
(1832)–M.C. van Hall– AuteursrechtvrijOnze aankomst bij den Heer en Jufvrouw van der Paauw; alwaar wij hunnen zoon Jeronimo van eene veelbelovende zijde leeren kennen.Bij neef en nicht steven van der paauw en sibilla bontjes, sedert nu omtrent drie en twintig jaren echte lieden, heuschelijk ontvangen, had mijne brigitta vrij wat aan hen te vertellen, en ten gevolge hiervan dezen veel aan te hooren. Dat de omloop des bloeds van mijne wederhelft, door het lang rijden zeer versneld, en haar spraakvermogen, in overeenkomst daarmede, aanmerkelijk was toegenomen, behoef ik voor mijne wijsgeerige lezers en lezeressen slechts met één woord aan te stippen. | |
[pagina 47]
| |
Terwijl aan neef van der paauw en mij door onze echtgenooten zeer overvloedige gelegenheid tot spreeken gelaten werd, hielden wij ons op de nuttigste wijze bezig - met te rooken en te zwijgen, tot dat nicht sibilla, zoodra brigitta, van vermoeidheid een oogenblik zwijgende, zulks toeliet, mij al spoedig berigt gaf, dat haar eenige en veelbelovende zoon jeronimo van der paauw, die welhaast den ouderdom van twintig jaren zou bereiken, eerstdaags tot Doctor in de regten zou bevorderd worden. Ik vernam tevens, dat deze kweekeling van de Hoogeschole van.... reeds vroeger zou zijn gepromoveerd, maar dat hij zich sedert een' geruimen tijd uitsluitend had bezig gehouden met het opstellen van zeer gewigtige bijdragen voor een weekblad, voornamelijk ingerigt om den Koning en deszelfs Ministers, over de ware en eenige middelen tot bevordering van het heil des volks en de vrijheid, vrijmoedig en belangloos voor te lichten, en van tijd tot tijd eens frisch te zeggen waar het op stond. Onvoorzigtiglijk vroeg ik: ‘is hij daartoe nog niet wat jong, nicht?’ sibilla. ‘De ouderdom, neef! is geen bewijs van de ware kerk, en zoo ook is de onmondigheid van onzen jeronimo geen bewijs, dat hij niet bevoegd zou zijn, om over staatszaken te spreken en te schrijven. En wat zijne bekwaamheid betreft! De Drukker en Uitgever van dit weekblad, van ouder tot ouder een Hagenaar en een doorknap man, heeft onzen jeronimo verzekerd, dat hij, langs dezen weg, niet alteen een' beroem- | |
[pagina 48]
| |
den naam zou verkrijgen, maar bij eene verandering van zaken, en het afzetten van eenige Ministers, aanspraak zou hebben op eenen voordeeligen post; indien het maar bekend wordt (en daar zou hij, Uitgever, wel voor zorgen), dat jeronimo Schrijver, en wel Dadbladschrijver, was; en hij maar voortging, om het zijne bijdragen aan geene personaliteiten, zijdelingsche aantijgingen, en al datgene, hetwelk het Publiek thans bij voorkeur gaarne leest, te laten ontbreken. Dat onze jeronimo hierin door en door bedreven is, kunt gij zelf beoordeelen. Daar liggen eenige nommers van het weekblad, bij alles, wat van hem is, heb ik eene speld gestoken: het is wel der moeite waard: indien hij zoo voortgaat, zal hij het weekblad misschien nog eenmaal op de hoogte brengen van den Courrier, die in Brussel uitkomt.’ ik. ‘Ik heb dat blad niet gelezen; ik versta daartoe geen Fransch genoeg; maar ik meen wel eens gehoord te hebben, dat het geschreven wordt door een' Spanjaard en eenige Franschen, die...’ sibilla. ‘Dat doet er niet toe....’ Nu haalde ik mijn' bril voor den dag, doorliep eene menigte artikelen, waarvan mijn Neefje de schrijver zou zijn; en nu (het woord rigtende tot zijnen verstandigen vader) zeide ik: ‘het is mij onbegrijpelijk, Neef steven! dat gij kunt dulden, dat uw zoon zoo maar uit de hoogte over personen en zaken, ver boven zijne berisping en bevatting verheven, schrijft, en dat nog durft laten drukken.’ | |
[pagina 49]
| |
Neef van der paauw had te veel ontzag voor zijne sibilla, om door een eerbiedig zwijgen, aan hare rappe en scherpe tong geene gelegenheid te laten, om mij te antwoorden. sibilla. ‘Dat is zijne zaak, Neef!’ Ik. ‘Ik heb wel eens gehoord, dat een student niet promoveren kan, of hij moet vooraf eene proef van bekwaamheid geven; eene verhandeling schrijven, en die, ten bewijze zijner bekwaamheid, verdedigen.’ sibilla. ‘Wel nu, wat zou dat? en waarom zou er onze jeroen zoo wel niet doorkomen als het neefje van.... En wat de verhandeling, waar je van spreekt, betreft, deze behoeft hij zelf niet te schrijven, hij kan die koopen bij menigte; de Geleerden, zelfs Hooggeleerden, maken die voor den gaanden en komenden man, in voorraad, en verkoopen die, naarmate zij groot of klein zijn, voor een' hoogeren of lageren prijs.’ Ik. ‘Zoo als men bij sommige winkeliers thans gemaakte kleederen kan bekomen?’ sibilla. ‘Precies. Zoo als bij dezen de jassen, rokken en (met permissie gezegd) ook de broeken....’ Ik. ‘Geneer u niet, nicht! wij zijn menschen van jaren, eenvoudige burgerlieden, en onder ons....’ sibilla. ‘Nu dan, zoo als de gemaakte kleederen, enz. aan den kapstok in de winkels hangen, zoo liggen die geleerde verhandelingen in laadjes; men neemt ze er uit, als van een' kapstok, en verkoopt ze als rokken en pantalons.’ | |
[pagina 50]
| |
Ik. ‘Veel eer voor den kooper!’ sibilla. ‘Eer of geen eer, de naam van jeroen zal toch met groote letters voor het boek staan. En wat het geld betreft, wij kunnen het, den Hemel zij dank! nog betalen, en wel zoo goed als een ander...’ Hier werd ons gesprek afgebroken, door de komst van het veelbelovend voorwerp van hetzelve; deze binnenstuivende riep (ons naauwelijks gegroet hebbende) op een' beslissenden toon uit: ‘het is besloten, het is er door; of herstel van grieven, of geen geld.’ ‘Wat beteekent dat, Manlief?’ vroeg brigitta. Ik. ‘Zoo veel, kind! alsof ik zeide: ‘britje! als gij mij niet in alles, ook daar waar ik ongelijk heb, en als een dwaas handel, te wille zijt, geef ik u geen geld, om aan onze lijsje het keukenboekje af te doen.’ brigitta. ‘Dat zou er lief uitzien.’ Ik nam de vrijheid om neef jeroen eens hartelijk de waarheid te zeggen. Het scheen wel, dat de goede steven de vermaningen, diè ik aan zijnen zoon gaf, goedkeurde, maar tevens dat hij het, veiligheidshalve, niet oorbaar achtte om die goedkeuring mij te kennen te geven, en wel, zoo als het mij voorkwam, ter oorsake van de hoogs tegenwoordigheid zijner (zoo als nu roeds gebleken is), beminnelijke en verstandige sibilla bontjes. Er viel op dezen dag niets meer voor, hetwelk ik waardig heb geoordeeld voor de nakomelingschap op te teekenen; alleen werd besloten om den vol- | |
[pagina 51]
| |
genden dag de zitting van de tweede kamer der Staten Generaal te gaan bijwonen, ten welken einde neef jeroen ons de noodige toegangsbiljetten zou verschaffen. |
|