Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw
(1985)–Donald Haks– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hoofdstuk I
| |
1. InleidingNooit is de belangstelling voor de geschiedenis van het gezin bij de vakhistorici zo groot geweest als in de laatste vijftien jaar. Alleen al twee bibliografieën, vele speciale afleveringen van algemene tijdschriften en zelfs een apart tijdschrift over dit onderwerp getuigen hiervan.Ga naar eind1 Methodisch kan deze geschiedenis op zeer verschillende wijzen benaderd worden,Ga naar eind2 maar wat ons hier interesseert is vooral de discussie die in die vijftien jaar rond het ontstaan van het moderne gezin is losgekomen.Ga naar eind3 Dat begrip ‘modern gezin’ dankt zijn reeds veel langduriger bestaan vooral aan twee grondleggers van de gezinssociologie: Frédéric Le Play (1806-1882) en Wilhelm Heinrich Riehl (1823-1897). In een omzien in nostalgie schreven zij over een verloren gegaan gouden tijdperk van de familie, de eerste sprak van een famille souche of stamfamilie, de tweede van het ganze Haus.Ga naar eind4 Ondanks onderlinge verschillen beklemtoonden beiden dat er eens gemeenschappen bestonden van ouders, kinderen, verwanten en personeel met een vooral economische functie, waarin ieder zijn bijdrage tot het voortbestaan van de gemeenschap leverde, solidariteit en familiebelang in de ruime zin van dat woord boven het individueel belang gingen en het gezag bij een patriarchaal familiehoofd berustte. Later zou, mede door de industrialisatie, een gezin van gehuwden en eventuele kinderen zijn ontstaan met geen of weinig contact met verwanten waarin alleen individueel belang gold en het gezag van de vader niet langer werd aanvaard. Dergelijke opvattingen bleven ook na de negentiende eeuw leven. Ten onzent schreef niet lang geleden bijvoorbeeld Kooy: ‘...het laat-achttiende eeuwse gezin op het platteland en in de kleine steden was een sociaal verband, dat, in een positie van verregaande afhankelijkheid van familie, buurt en kerk, als een patriarchaal gekleurde en stabiele eenheid primair economie, voortplanting en opvoeding diende. Daarin kwam het sterk overeen met dat van drie eeuwen eerder, maar deswege verschilt het ook zeer essentieel met het gezinstype, dat in de laatste ruim anderhalve eeuw in het Westen als dominant type zijn aanzijn heeft gekregen.’ | |
[pagina 2]
| |
Niet alleen in veel van de moderne gezinssociologische literatuur kan men deze dichotomie tussen een, door industrialisatie gescheiden, traditioneel en modern gezin terugvinden, maar ook, zoals uit dit hoofdstuk moge blijken, in recente historische literatuur.Ga naar eind5 Daarin verloor soms die aanduiding ‘modern gezin’ wel de 19de-eeuwse kritisch-nostalgische kleur door behalve te wijzen op verlies (van contact met verwanten, groepssolidariteit en vaderlijk gezag) ook nadruk te leggen op bepaald nieuwe elementen zoals een vrije en affectief gerichte partnerkeuze en een zekere mate van gelijkberechtiging en intimiteit tussen echtgenoten en tussen ouders en kinderen. Maar veelal bleef het beeld van ontwikkeling, van evolutie, gehandhaafd. Juist om een dergelijke vooronderstelling voorlopig uit te sluiten is het verstandiger om in de plaats van ‘modern gezin’ van het zogenaamde ‘conjugale gezin’ te spreken.Ga naar eind6 Alvorens nu het voorkomen in al of niet dominante zin van het conjugale gezin in het 17de- en 18de-eeuwse Holland te analyseren, lijkt het nuttig een en ander aan de hand van de recente historische literatuur na te gaan voor het gezin in de ons omringende landen.Ga naar eind7 Geleid door deze literatuur zal de situatie in Frankrijk en Engeland het meest aan bod komen. | |
2. Sociologische notities over het ontstaan van het conjugale gezinNu is het conjugale gezin door sociologen uitgebreid bestudeerd.Ga naar eind8 Ook recentelijk heeft een aantal van hen getracht het gezin in een historisch perspectief te plaatsen en het is uiteraard nuttig hun conclusies te bespreken. Belangrijke opmerkingen zijn in dit opzicht gemaakt door de Amerikaanse socioloog Goode en de Duitser König.Ga naar eind9 De eerste ging uit van het conjugale gezin en poogde aan te tonen dat dit gezinstype zich daar in de wereld verbreidt waar industrialisatie en urbanisatie doordringen. In een theoretische inleiding op zijn boek signaleerde hij echter enige problemen over de te onderzoeken relatie. Zo leverde hij kritiek op theorieën die een rechtlijnige ontwikkeling naar het conjugale gezin verkondigen en die een al te simpel verband tussen gezin en economische factoren leggen. Het is immers ook mogelijk dat ideologie een rol speelt. Voorts is het denkbaar dat verschillende sociale groepen een andere houding ten opzichte van het conjugale gezin innemen. Een uitwerking van deze opmerkingen kan zijn bedoelingen duidelijk maken. Volgens veel auteurs is het conjugale gezin via een min of meer evolutionair proces ontstaan. Klassiek is in dit opzicht de visie van Durkheim.Ga naar eind10 Hij formuleerde een ‘loi de contraction’: familiehuishoudens ontwikkelden zich in de loop van de geschiedenis tot gezinshuishoudens hetgeen in de onderlinge verhoudingen tussen de leden van het huishouden gepaard ging met een vervanging van gemeenschapszin door individualisme. Urbanisatie en industrialisatie waren hiervoor verantwoordelijk. Dit soort evolutionistische theorieën hebben veel opgang gemaakt.Ga naar eind11 In een be- | |
[pagina 3]
| |
langrijk artikel onderwierp König de contractiethese van Durkheim aan een analyse.Ga naar eind12 In de 10de eeuw, hier haalt hij de Franse mediaevist Duby aan, overheerste in de streek rond Maçon het gezinshuishouden van ouders en kinderen. Rond het jaar 1000 trad een verzwakking van het staatsgezag op. De staat had onvoldoende kracht om het gezin tegen externe gevaren te beschermen en als antwoord op deze bedreiging gingen vooral bij de adel huishoudens van meerdere families ontstaan. Onder de boeren vond deze verandering niet plaats, omdat zij door hofstelsel en dorpsgemeenschap beveiligd werden. Vanaf de 13de eeuw trad opnieuw een verandering op. Een versterking van het staatsgezag en ontplooiing van de handel deden een contractie ontstaan van de in grotere verbanden levende families zodat de gezinshuishoudens terugkeerden. König concludeert hieruit dat, in tegenstelling tot Durkheims mening, van contractie alleen geen sprake is; integendeel, er is afhankelijk van politieke en economische factoren een contractie- en expansiebeweging, soms tegelijkertijd, soms elkaar afwisselend. Dit voorbeeld toonde aan dat industrialisatie ter verklaring van veranderingen ten aanzien van familie en gezin geen rol hoeft te spelen. Bruikbaarder is een begrip als het specialisatieproces in de samenleving.Ga naar eind13 Volgens deze theorie werd tijdens een economisch proces een samenleving waarin familie en gezin een economisch-productieve functie vervulden, jongeren opleidden tot een vak en de opvang van armen en bejaarden behartigden, vervangen door een samenleving waarin bedrijfsleven, scholen; beroepsopleidingen, armen- en bejaardentehuizen deze functies voor een deel overnamen. Deze ontwikkeling van zelfverzorging naar specialisatie had tot gevolg dat het gezin zelf ook gespecialiseerder werd. Vorming van familiehuishoudens of samenwerking met verwanten werd overbodig en het gezin kreeg een vooral opvoedende en affectieve functie. Zo ontstond het conjugale gezin. Men moet zich bij het zogenaamde ‘functieverlies’ van het gezin wel hoeden voor overdrijving. Onderzoek toonde bijvoorbeeld aan dat het gezin nauwere relaties met verwanten en buitenwereld handhaaft dan men dacht.Ga naar eind14 De essentie van de gewijzigde contacten met verwanten zit eerder hierin dat deze minder verplichtend zijn. In het eerder behandelde voorbeeld dat König ontleende aan Duby kwam een onderscheid in omvang van het huishouden per sociale groep naar voren. Nu is het verband tussen sociale groep en gezin tamelijk ingewikkeld. Volgens één mening zijn het in de moderne maatschappij de hogere groepen die de minst nauwe relaties met verwanten onderhouden (en daarom ook geen familiehuishoudens zullen vormen), omdat zij het meest in de gespecialiseerde samenleving geïntegreerd zijn. Sociale stijging en individuele prestatie zouden door hechte contacten met verwanten belemmerd worden. Een andere mening stelt dat hogere groepen de meest vooraanstaande posities bezetten en om deze te behouden of om nog hoger te klimmen er uitgebreide relaties met verwanten op na houden.Ga naar eind15 Het | |
[pagina 4]
| |
voorbeeld van Duby pleit mijns inziens niet voor de laatste interpretatie zoals König meent. De hogere groepen vormden daar weliswaar tijdelijk familiehuishoudens, maar de lagere groepen handhaafden voortdurend een nauwe band met hun omgeving. Dit laatste wordt bevestigd door het recente onderzoek waarnaar al verwezen is: lagere groepen steunen meer dan hogere groepen in het dagelijks leven of in noodgevallen op de directe omgeving. Welke consequenties deze constatering heeft voor het verband tussen conjugaal gezin en sociale groep is niet geheel duidelijk. Als hypothese zal er echter hier vanuit worden gegaan dat het conjugale gezin optreedt bij die groep die het meest betrokken is of raakt bij de specialisatie in de samenleving. Hierboven is vermeld dat Goode de vraag opwierp of ideologische factoren kunnen bijdragen tot het ontstaan van het conjugale gezin. Hijzelf opperde dat het protestantisme zo'n factor was die lang voordat aan het einde van de 19de en in de 20ste eeuw het conjugale gezin doorbrak, al kenmerken van datzelfde gezin schiep. De Puriteinen in Nieuw-Engeland bijvoorbeeld legden meer nadruk op het gezin dan op de familie en hechtten veel waarde aan de liefde tussen man en vrouw; hun kinderen probeerden een onafhankelijke positie te verkrijgen.Ga naar eind16 Wat heeft deze greep uit recente gezinssociologische literatuur opgeleverd? Een aantal veronderstellingen lijkt van belang. Allereerst dat het conjugale gezin niet uit een rechtlijnig proces is voortgekomen. Verder dat het ontstaan van het conjugale gezin door drie factoren is bepaald: de specialisatie in de samenleving, de opkomst van een groep die bij die specialisatie betrokken is en de invloed van ideologische factoren. | |
3. Een baanbrekend werk: L'enfant et la vie familiale sous l'Ancien RégimeDe verhevigde belangstelling voor de gezinsgeschiedenis die in de jaren zestig ontstond, werd mede geïnspireerd door de opvattingen over kind en gezin tijdens het Ancien Régime die Philippe Ariès in 1960 naar voren bracht.Ga naar eind17 Ariès schilderde op nostalgische wijze de middeleeuwse samenleving. Het was een wereld waarin sociale verschillen en gezagsverhoudingen wel bestonden, maar geen beletsel vormden voor een kameraadschappelijke omgang. De familie diende tot behoud en overdracht van bezit en leefde en werkte in een nauw dagelijks contact met verwanten en kennissen. Een duidelijke scheiding tussen publiek- en privéleven bestond niet. Aan het jonge kind werd weinig aandacht geschonken en het onderscheid tussen de ongeveer zevenjarige en de volwassene was gering omdat het kind vooral als de toekomstige volwassen arbeidskracht werd beschouwd. De wijzigingen die zich in de geschiedenis van kind en gezin voordeden, vielen naar Ariès' mening vooral tussen de 14de en de 18de eeuw, waarbij in de 17de eeuw de balans tussen oud en nieuw begon over te hellen naar meer moderne noties. Dit gold allereerst de hogere sociale groepen, met name de burgerij. Via onderwijshervormingen zou de op- | |
[pagina 5]
| |
voeding steeds meer binnen de schoolmuren en buiten de huiselijke kring plaatsvinden. Door deze uitgestelde volwassenwording ontstonden leeftijdsfasen: werd aan het einde van de middeleeuwen het kind als ‘kind’ ontdekt, aan het einde van de 18de eeuw deed de ‘adolescent’ zijn intrede. Gelijktijdig ontwikkelde zich het moderne gezin. De burgerij nam meer afstand van verwanten, personeel en omwonenden en hechtte meer waarde aan een intiem gezinsleven. Zo was de middeleeuwse samenleving met haar vermenging van leeftijden en sociale groepen en met haar middenin het dagelijks leven staande familie, overgegaan in een samenleving die leeftijden en sociale groepen scheidde en waarin het gezin meer teruggetrokken leefde. Ariès' L'enfant et la vie familiale is in zijn hypothesen over de ontdekking van het kind en het ontstaan van het conjugale gezin zeer invloedrijk geweest. Hoe origineel de visie ook was, in de uitwerking was de schrijver niet altijd even gelukkig. Dit is in de kritieken waarnaar de lezer verwezen wordt al breed genoeg uitgesponnen om hier nog eens op in te gaan.Ga naar eind18 Aandacht verdient het dat een duidelijke verklaring voor het ontstaan van het conjugale gezin door Ariès in feite niet is gegeven. Toch worden er, verspreid over het werk, voldoende opmerkingen gemaakt en verbanden gelegd om een aantal factoren naar voren te kunnen halen. De drie in de vorige paragraaf genoemde hypothesen doen daarbij goede dienst. Er is daar gewezen op de rol van het specialisatieproces in de samenleving: arbeidsverdeling, onderwijsinstellingen, armenzorg e.d. maakten het ontstaan van het conjugale gezin mogelijk. Noch op deze theorie, noch op soortgelijke theorieën gaat Ariès in. Toch kan deze theorie op tenminste één onderdeel van Ariès' betoog toegepast worden, namelijk de institutionalisering van het onderwijs.Ga naar eind19 Groeide het kind aanvankelijk op bij een familie, later nam de school een belangrijk deel van de opvoedende taak over. Op de overgebleven opvoedende werkzaamheden stortte het gezin zich met des te meer inzet en zorg. Als bezwaar tegen de toepassing van deze theorie op Ariès' vooral beschrijvend relaas kan aangevoerd worden dat de specialisatietheorie ervan uitgaat dat verschillende functies van de familie of het gezin door verschillende instellingen worden overgenomen. Een dergelijke meeromvattende benadering ontbreekt hoewel aanzetten tot een behandeling van het verschijnsel arbeidsverdeling niet afwezig zijn en Ariès veel werk maakt van de opkomst van de absolutistische staat die een strijd voerde tegen eens zo hechtte verwantschapsrelaties en het gezin tot ‘le fondament du pouvoir monarchique’ maakte.Ga naar eind20 Analoog aan het onderscheiden van kinderen en volwassenen en aan de opkomst van het moderne gezin is volgens Ariès het ontstaan van de klassenmaatschappij. Hij wijst erop hoe de hogere groepen, vooral de burgerij vooropliepen. De eerste noties over de eigengeaardheid van het kind en de behoefte aan scholen, braken door bij de burgerij. Kenden de verschillende schooltypes aanvankelijk nog een sociaal-gemengde bevol- | |
[pagina 6]
| |
king, later kwamen er afzonderlijke scholen voor de lagere en de hogere groepen. Er was een tijd gekomen waarin ‘la bourgeoisie...s'est retirée de la vaste société polymorphe pour s'organiser à part, en milieu homogène, parmi ses familles closes, dans les logements prévus pour l'intimité, dans des quartiers neufs, gardés de toute contamination populaire.’Ga naar eind21 In deze sociale differentiatie is Ariès niet altijd even helder, maar desondanks is het in het licht van wat eerder werd betoogd opmerkelijk dat het conjugale gezin volgens Ariès ontstond bij een hogere en sociaal stijgende groep. Al vóór, maar zeker na de Contra-Reformatie oefende de katholieke kerk een zeer grote invloed uit op het gezin. Twee aspecten zijn hier te onderscheiden: een algemeen moraliserende invloed en de rol die de geestelijkheid in het onderwijs speelde. Om met het eerste te beginnen: Ariès verbaast zich erover dat ondanks de enorme kindersterfte die als het ware tot afstandelijkheid dwong, zich toch al vroeg een nieuwe houding ten opzichte van het kind manifesteerde. Het was een ‘christianisation des moeurs plus profonde’ die hier aan de wieg van de ontdekking van het kind stond. Achter de schoolhervormingen sinds de 16de eeuw stond de drijvende kracht van met name Jezuïten. De rol van de geestelijkheid wordt nog eens onderstreept als Ariès schrijft dat de kerkelijke literatuur en propaganda de ouders geleerd hebben zich voor God verantwoordelijk te voelen voor hun kinderen.Ga naar eind22 Dit boek is vaak zwak in de uitwerking, maar sterk in zijn visie. Het is die visie op de geschiedenis van kind en gezin die het uitgangspunt heeft gevormd voor menige studie en die ook als achtergrond voor dit eerste hoofdstuk dienst doet. | |
4. Historische demografie en erfrecht: een suggestieve vergelijkingDemografisch onderzoek naar de geschiedenis van het gezin is sterk beïnvloed door de theorie dat het conjugale gezin door patriarchaal geleide familiehuishoudens is voorafgegaan. Deze mening dankt zijn bestaan vooral aan het werk van de al eerder genoemde Franse socioloog Le Play. Volgens hem kon de in West-Europa voorkomende famille souche wel 18 personen tellen. In deze familie hielden de ouders één zoon bij zich om de vader als familiehoofd op te volgen. Ongehuwde familieleden konden desgewenst van deze stamfamilie deel uitmaken. De stamfamilie, zo meende Le Play, was tenondergegaan door de industrialisatie en in Frankrijk ook door de Code Civil die door een egalitair erfrecht tot versnippering van het landbezit leidde. Deze gedachte dat het 19de- en 20ste-eeuwse gezin uit een groot familieverband ontstaan was, werd onder sociologen en historici gemeengoed en het is tegen deze visie dat onder historisch-demografen een reactie ontstond. Met behulp van nieuwe onderzoekstechnieken was het vooral de | |
[pagina 7]
| |
Cambridge Group for the History of Population and Social Structure, onder leiding van Peter Laslett, die zich verdienstelijk maakte. Laslett gebruikte voor zijn onderzoek lokale inwonerslijsten die hem inzicht verschaften in de omvang en meestal de samenstelling van het huishouden. In het buitenland vond zijn werk navolging en onderzoeksresultaten werden gepubliceerd in de omvangrijke bundel Household and family in past time.Ga naar eind23 Op grond van inwonerslijsten van honderd gemeenschappen tussen 1574 en 1821 concludeerde Laslett zelf dat de omvang van het Engelse huishouden constant rond een gemiddelde van 4,75 schommelde en dat de familiehuishoudens waar Le Play over sprak uitzonderlijk waren. Ook in de middeleeuwen kan deze situatie bestaan hebben. Hoewel zeker niet alle bijdragen in de bundel die op West-Europa betrekking hadden tot soortgelijke conclusies kwamen, poneerde Laslett toch de these dat het huishouden bestaande uit een echtpaar, kinderen en eventueel bij de meer welgestelden personeel, regel was in het West-Europa van vóór en na de industriële revolutie.Ga naar eind24 Zowel deze interpretatie van Laslett als ook de werkwijze in Household and family in past time hebben schoolgemaakt en zijn een richtsnoer voor onderzoek geworden. Kritiek bleef echter niet uit.Ga naar eind25 Van vooral Franse zijde is er de aandacht op gevestigd dat aan de variaties toch meer gewicht moet worden gehecht dan Laslett wilde veronderstellen. Zo onderscheidt Goubert in een regionale typologie van huishoudens in Frankrijk drie regio's: een grote noordelijke die zich van Vlaanderen tot Normandië en Bretagne en in oostelijke richting tot Lotharingen uitstrekte waar de gezinshuishoudens overheersten, een grote zuidelijke regio van Gascogne tot aan de Provence met een hoger percentage familiehuishoudens en een tussenregio in Midden-Frankrijk met uitzonderlijk veel familiehuishoudens.Ga naar eind26 Dit soort gegevens dwongen Laslett tot nuancering. Gezinshuishoudens overheersten naar zijn zeggen in sterke mate in Noordwest-Europa (waaronder Noord-Frankrijk ook wordt verstaan) terwijl in Zuid-Frankrijk en Oost-Europa een gevarieerder patroon bestond.Ga naar eind27 Ook is kritiek op de aangewende methode geleverd. De gebruikte inwonerslijsten bevatten geen opgave van de leeftijd van het hoofd van het huishouden zodat de relatie tussen deze leeftijd en de omvang van het huishouden niet kon worden onderzocht. Wanneer nu de gewoonte heerste dat de zoon in de eerste jaren van zijn huwelijk met zijn ouders samenwoonde tot deze kwamen te overlijden, wordt een dergelijke werkwijze belangrijk. Bij een telling in 1763 bleek in het Oostenrijkse Heidenreichstein slechts een kwart van het aantal huishoudens uit familiehuishoudens te bestaan, maar onder de huishoudens waarvan het familiehoofd tussen de 18 en 27 jaar oud was, gold dit voor 60%.Ga naar eind28 In hoeverre inwoning door ouderen elders in Europa ook voorkwam, is echter nog de vraag. Voor een enkel Engels dorp is dit wel aangetoond, maar het is waarschijnlijk gewoonte geweest dat men in Engeland het ouderlijk huis bij het huwelijk | |
[pagina 8]
| |
verliet om een eigen huishouden te stichten. Ouders bleven dan alleen achter.Ga naar eind29 Teveel aandacht in Household and family in past time kregen de kwantificeerbare aspecten van het huishouden met verwaarlozing van de sociale relaties tussen gezins- en familieleden en gezinsleden onderling.Ga naar eind30 Toch is het mogelijk tussen deze twee een brug te slaan. Le Play had al het verband gelegd tussen het bestaan van stamfamilies en de gewoonte het bezit aan één erfgenaam over te dragen. Deze lijn kan verder doorgetrokken worden. De beide uitersten in het erfrecht, de gelijke verdeling van het goed onder alle kinderen en de begunstiging van één erfgenaam worden wel geassocieerd met het voorkomen van respectievelijk gezins- en familiehuishoudens. Voor Frankrijk was het mogelijk een geografische indeling van verschillende erfsystemen te maken.Ga naar eind31 Ruwweg zijn drie systemen te onderscheiden: een eerste in Zuid-Frankrijk waarbij één van de kinderen het grootste deel van het erfgoed in handen kreeg en de andere kinderen met een dotatie tevreden moesten zijn. Een tweede, tegenovergesteld systeem bestond in het westen, zoals in Normandië. Hier waren de kinderen die al een deel van het bezit hadden ontvangen verplicht dit bij de dood van de erflater in het erfgoed terug te brengen waarna ieder een gelijke portie ontving. Het derde systeem, in de streken rond Parijs en Orléans, zat tussen beide uitersten in. Deze indeling vertoont duidelijke overeenkomsten met het beeld dat Goubert schetste van de huishoudens in Frankrijk. In het zuiden kwamen veel familiehuishoudens voor, in het westen en rond Parijs en Orléans gezinshuishoudens. Helemaal kloppen doet de vergelijking niet, maar een dergelijke relatie tussen demografie en erfrecht is ook voor het Duitse Neder-Saksen aangetoond. In Engeland, domein der gezinshuishoudens, ligt de kwestie ingewikkelder. De bevoorrechting van een van de erfgenamen was volgens Common Law regel, maar in de praktijk (behalve bij de adel) niet altijd de gewoonte. Lokaal onderzoek gaf aan dat vooral bezitters van een middelgroot stuk land tijdens hun leven de zoons op een daartoe geschikte leeftijd met land begiftigden of via een testament probeerden alle zoons zo goed mogelijk aan hun trekken te laten komen.Ga naar eind32 Er wil hier niet beweerd worden dat erfrecht de omvang en samenstelling van het huishouden bepaalt, andere factoren zoals de economische structuur van een streek of de sociale opbouw van een bevolking spelen een waarschijnlijk grotere rol, maar er gaat onmiskenbaar een suggestie uit van de vergelijking tussen erfrecht en de aard van het huishouden. In familiehuishoudens staat het behoud van het familiebezit voorop. Om dit doel te bereiken is het familiehoofd met een patriarchaal gezag bekleed en kan het ene kind boven het andere bevoordelen. De achterstelling van jongere zoons die een sociale degradatie kon betekenen of die hen noodzaakte als ondergeschikte op het familiebedrijf te werken, werd niet als een bezwaar beschouwd. Het familiebelang ging boven het individueel belang. Het tegenovergestelde was het geval in een gezinshuishouden. Hier stond niet | |
[pagina 9]
| |
het familiebezit voorop, maar het stichten van nieuwe huishoudens door de kinderen. Geen patriarchaal gezag maakte tussen hen onderscheid. De verdeling van het goed maakte niet alleen de vorming van huishoudens mogelijk, maar veroorzaakte ook een individualistische mentaliteit. De hypothese van Le Play waar deze paragraaf mee begon, kan voor de 17de en 18de eeuw als weerlegd worden beschouwd. Van een inkrimping van de omvang van het huishouden kan in het algemeen niet worden gesproken. Wel valt er een sterke geografische verscheidenheid in omvang en samenstelling van de huishoudens te constateren. De oorsprong van het conjugale gezin lijkt hiermee in verband te staan. | |
5. De katholieke en protestantse leer over huwelijk en gezinIn een tijd waarin iedereen gelovig was en minstens één keer per week de kerk bezocht, moet de leer over huwelijk en gezin die de kerk in theologische werken, catechismussen en preken uitdroeg zijn invloed niet hebben gemist, ook al is de relatie tussen norm en gedrag niet altijd even helder. Wanneer hier zowel de katholieke als de protestantse leer (waarbij we ons inzake het protestantisme tot het calvinisme zullen beperken) wordt besproken, moet er op verschillen, maar ook op overeenkomsten worden gewezen. Reformatoren en contra-reformatoren waren aan het begin van het Ancien Régime één in een strijd tegen een als ongebonden beschouwd gezinsleven. Als reactie hierop trad bij beiden de drang tot reglementering en tot het aanwijzen van gezagsdragers naar voren. Aanleiding daartoe vormden de zogenaamde ‘clandestiene huwelijken’ waaronder men die huwelijken verstond die alleen door het wederzijds woord van de partners zonder formaliteiten tot stand kwamen.Ga naar eind33 In de 13de eeuw had zich in het kanoniek recht de regel gevestigd dat het sacrament van het huwelijk door de wilsovereenstemming van de betrokkenen optrad, maar gaandeweg probeerde men de huwelijkssluiting aan meer vormvoorschriften te onderwerpen. In zowel katholieke als protestantse landen werd aan het ontbreken van de ouderlijke toestemming voor het huwelijk een zware straf of zelfs nietigverklaring van de verbintenis verbonden. De knellender greep die katholieken en protestanten op de huwelijkssluiting probeerden te krijgen, moet men als een uiting zien van hun beider streven de massa (opnieuw) te kerstenen. In beide geloofskampen zag men in dat het gezin daarbij een belangrijke rol kon spelen, maar katholieken beoordeelden de mogelijkheden hiervoor anders dan de protestanten. Waar de Contra-Reformatie de kersteningspoging allereerst door middel van een hechte organisatie van de parochie liet verlopen, legde de Reformatie daarnaast veel nadruk op het verantwoordelijkheidsbesef van het gezin zelf. In de strijd tegen een ‘mentalité paienne’ speelde in katholieke landen de parochie een grote rol.Ga naar eind34 De parochie was de centrale instelling voor | |
[pagina 10]
| |
moreel en godsdienstig onderricht. De pastoor had de taak toe te zien op de naleving van de sacramenten, een regelmatig misbezoek en het volgen van catechesatieonderwijs door de kinderen. In het contact met de kerkelijke autoriteiten fungeerde hij als tussenpersoon. Het is opmerkelijk hoeveel nadruk de contra-reformatorische kerk in Frankrijk legde op de relatie tussen gelovige en parochie, maar het gezin hierbij oversloeg. Zonder twijfel staat dit in verband met de katholieke leer over huwelijk en gezin. Volgens Augustinus was de ongehuwde staat te verkiezen boven het huwelijk en was seksuele onthouding beter dan gemeenschap.Ga naar eind35 Alleen met het oogmerk van voortplanting, binnen het huwelijk, was deze toegestaan. Ruim duizend jaar na Augustinus werd zijn visie niet geheel meer aanvaard. Vooral na 1450 kwam een ontwikkeling in de katholieke leer op gang die langzamerhand de theorie van Augustinus zou ondergraven.Ga naar eind36 In de Catechismus Romanus van 1566 bijvoorbeeld, werden drie doeleinden van het huwelijk genoemd: het samenzijn van man en vrouw uit natuurlijke geaardheid en om de ongemakken des levens beter te dragen; de voortplanting ter voortduring van de christelijke maatschappij; als hulpmiddel tegen seksuele lusten voor hen die het celibaat niet aankunnen. De catechismus sloot de geslachtelijke gemeenschap omwille van het samenzijn of plezier beslist uit, maar verbood deze ter vermijding van ontucht niet. Daarmee was stilzwijgend het standpunt van Augustinus verlaten. Een stap verder zette in het midden van de 18de eeuw de vooral een eeuw later invloedrijke theoloog Alphons Liguori. Aan de al bekende huwelijksdoeleinden voegde hij het motief ‘het verzoenen van veten, het verschaffen van genoegen’ toe. Dit laatste achtte hij ook een rechtvaardiging voor de echtelijke gemeenschap, daarmee het Augustijnse oogmerk van voortplanting, zij het met veel slagen om de arm en argwaan jegens profane motieven als plezier en liefde, verlatende. Een soortgelijke ontwikkeling vindt men in de Franse biechtboeken en catechismussen die door Flandrin zijn bestudeerd.Ga naar eind37 In de 16de en 17de eeuw krijgt de gezagsuitoefening grote nadruk. In zijn veelgebruikte La Somme des Péchez uit 1584 eiste Benedicti van vrouw, kinderen en dienstdoenden op straffe van een doodzonde gehoorzaamheid aan de huisvader. De vrouw is volgens hem een inferieur wezen, onderworpen aan een ‘droit divin et humain’ van de man en staat bloot aan een tuchtigingsrecht dat als beperking heeft dat het niet ‘avec cruauté’ mag worden gehanteerd. De vader heeft het volste recht zijn zoon een huwelijkspartner op te dringen. Genegenheid onder de gezinsleden is niet afwezig, maar van kinderen tegenover hun ouders wordt deze vooral als een plicht beschreven en ten opzichte van echtelijke liefde meent Benedicti dat deze bij overmatigheid gelijkstaat aan overspel. Een zekere koelte wordt door de 16de-eeuwse schrijvers uitgedragen, of zoals Flandrin zegt: ‘pour eux, aimer c'est essentiellement ne pas haïr’. Zo bleef het niet. In de 18de eeuw wordt de man het recht zijn vrouw te slaan ontnomen en wordt de laatste ook niet als de | |
[pagina 11]
| |
kwade genius gezien die de man doet zondigen. In plaats van te hameren op de plichten van de kinderen is het omgekeerde het geval. Ouders moeten verantwoordelijkheid voor hun kinderen voelen, ze in hun beroepskeuze vrijlaten, de een niet boven de ander voortrekken. Gevoel gaat een grotere rol spelen. Vooral in de tweede helft van de 18de eeuw wordt door de theologen het begrip ‘liefde’ tussen ouders en kinderen in waarderende zin ter sprake gebracht al behoudt men zoals we al bij Liguori zagen, grote reserves ten aanzien van echtelijke liefde. Uit de verminderde aandacht voor de plichten, uit de matiging in het slingeren met de banvloek van doodzonde in de 18de-eeuwse literatuur zou men kunnen opmaken dat de katholieke kerk meer vertrouwen gekregen had in het uit eigen beweging nakomen van de christelijke normen door het gezin. Over de protestantse gemeente en leer valt een ander verhaal te vertellen. Door de gewijzigde verhouding tussen kerk en staat had de vroegere parochiegeestelijkheid veel van haar invloed verloren. Waar het huwelijk geen sacrament meer was, kon de wereldlijke overheid de wetgeving en rechtspraak in huwelijkse zaken overnemen. De kerk zag nog wel toe op de handhaving van goede zeden, maar reikte niet veel verder dan de lidmaten. Terwijl de geestelijkheid aan gezag inboette, steeg het gezin in achting. In tegenstelling tot de contra-reformatoren beklemtoonden hervormers als Calvijn het belang van huisgodsdienst. Het zou het religieus welzijn bevorderen en huiselijke spanningen verminderen.Ga naar eind38 De huwelijksmoraal van Calvijn wijkt duidelijk van die van de katholieken af.Ga naar eind39 Volgens hem is het huwelijk een sociale instelling die uit de natuur volgt en de orde schept die nodig is in de menselijke samenleving. Het is onwettig het celibaat te prefereren, omdat men dan tegen de goddelijke orde ingaat. Het huwelijk heeft vooral een kameraadschappelijk doel of in Calvijns woorden: ‘la femme a été jointé à l'homme pour compagne, pour l'aider à vivre plus commodément’. Wanneer een huwelijk volgens Gods plan tot stand is gekomen, zal er liefde tussen de echtgenoten bestaan. Dit wordt mede door de geslachtelijke omgang tot uitdrukking gebracht die, mits niet door onmatigheid onteerd, niets zondigs heeft, maar juist zuiver en waardig is. Voortplanting is een gevolg van, geen reden tot het huwelijk. In de onderlinge relaties van de gezinsleden wordt er door Calvijn, net als bij Benedicti, op het gezag de nadruk gelegd: ‘Le père de famille est comme un roi en sa maison’. Toch zijn man en vrouw volgens hem fundamenteel gelijk, maar bestaat er slechts een functioneel onderscheid, een ‘égalité differanciée’, die orde en beleid doet ontstaan. Kinderen zijn gehoorzaamheid en liefde aan hun ouders verschuldigd, maar de laatsten moeten voor de opvoeding waarin geduld tot betere resultaten zal leiden dan de harde hand, rekenschap afleggen voor God. Belangrijke ontwikkelingen zoals in de katholieke leer vallen in het Calvinisme, behalve enkele toespitsingen van puriteinse zijde waar nog op terug zal worden gekomen, niet waar te nemen. | |
[pagina 12]
| |
Een enkele opmerking dient bij deze vergelijking tussen katholieke en calvinistische gezinsmoraal (waarvan de omtrekken met opzet wat scherp getekend zijn) gemaakt te worden. Beide hebben, vooral in de 17de eeuw toen het besef van de zondigheid van de mens zo sterk was, de nadruk op gezag en preutsheid in seksuele zaken gemeen. Wanneer we nog eens teruggrijpen naar de omschrijving van het conjugale gezin, dan zien we hoe de calvinistische moraal daar dichterbij staat, maar tevens hoe de katholieke moraal zich in dezelfde richting beweegt. Of er, zoals wel is gesuggereerd,Ga naar eind40 een verband bestond tussen dit onderscheid in kerkelijke norm en gedrag, zal het vervolg moeten leren. | |
6. Het gezin tijdens het Ancien Régime: een nadere beschouwingWanneer we nu enkele kenmerken van het gezin nader belichten, zal geprobeerd worden om ten eerste meer dan tot nu toe op het gezinsleven zelf te letten en ten tweede om een, noodzakelijkerwijs ruwe, sociale differentiatie aan te houden. | |
verwantenBij de adel bevond het gezin aan het begin van het hier besproken tijdperk zich middenin een web van verwanten.Ga naar eind41 Soms waren deze zelfs inwonend. Men behoorde tot een ‘Huis’ of een ‘geslacht’ en liet zich naar deze of het grondgebied dat men bezat vernoemen in plaats van de familienaam te voeren. Deze verwantschapsrelaties fungeerden voor de adel als een raamwerk voor het politiek, sociaal en emotioneel leven. Familieleden bemoeiden zich veelvuldig met het zoeken naar een geschikte huwelijkskandidaat voor neef en nicht. Het aantal verwanten dat men kende, kon formidabel zijn. Brantôme noteerde in 1603 op een naamrol niet minder dan 185 hem bekende collaterale bloedverwanten en 73 aanverwanten onder wie vele achter-achterneven. In hoeverre de hechtheid van dit verwantennet bij de Franse adel standhield is nog een open vraag, maar in Engeland trad tussen 1500 en 1700 in elk geval een verslapping op. In een kleinere kring van ooms, tantes en schoonouders bleven verwanten een rol spelen, maar de tijd dat adellijke clans het politieke en sociale toneel beheersten was voorbij. Het was niet te verwachten dat verwanten bij de burgerij zo in tel zouden zijn als bij Brantôme. De 17de-eeuwse puriteinse predikant Ralph Josselin noemde in zijn dagboek slechts 48 verwanten waarbij in de zijlinie zijn kennis niet verder strekte dan neven.Ga naar eind42 Belangrijker nog is de intensiteit van het contact, gemeten naar het aantal afgelegde bezoeken en getoonde belangstelling bij ziekte en dood. Van zijn ooms, tantes, neven en nichten drong slechts een klein getal tot zijn dagboek door, terwijl de familie van zijn vrouw (die wel op 100 kilometer afstand woonde) zich in het geheel | |
[pagina 13]
| |
niet in zijn interesse mocht verheugen. Van grotere waarde voor hem waren, afgezien van zijn vrouw en kinderen, de buren die bij huishoudelijke karweitjes en begrafenissen herhaaldelijk insprongen. Van invloed van verwanten, bijvoorbeeld ten aanzien van het sluiten van een huwelijk blijkt niets en hoewel deze ene predikant niet model kan staan voor het 17de-eeuwse Engeland is het opmerkelijk dat twee vroeg 16de-eeuwse Franse dagboeken tot eenzelfde conclusie leiden.Ga naar eind43 Over verwantschapsrelaties onder de laagste groepen is weinig bekend. Een paar lokale studies over het Engelse platteland heeft nog niet tot eensluidende conclusies geleid.Ga naar eind44 Al generaliserende kan men stellen dat in de stad of op het platteland een gezin bij belangrijke gebeurtenissen op de familieleden kon rekenen, maar minstens zoveel bemoeienis met het gezinsleven had de wijk- of dorpsgemeenschap. Deze kon zich positief uiten in samenwerking en hulpverlening, maar de vage grens tussen gezin en gemeenschap had ook zijn schaduwzijden. Er heerste een sterke sociale controle. Wie de ongeschreven wetten van de gemeenschap overtrad, kon het doelwit van een volksgericht worden, vaak door de jeugd georganiseerd.Ga naar eind45 Veelvuldig had men het gemunt op overtreders van de huwelijkse en seksuele orde: weduwnaars of weduwen die hertrouwden, of mannen die door hun ega overheerst werden. Men kon een wat men in Frankrijk ‘charivari’ noemt organiseren, een luidruchtige optocht tegen het slachtoffer of een ‘chevauchée de l'âne’ waarbij een echtgenoot die thuis niets te vertellen had achterstevoren op een ezel door de straten werd gevoerd. Kerk en overheid traden wel op tegen deze manifestaties die ze als een aantasting beschouwden van christelijke normen (hertrouwen was toegestaan) en het gezag van bestaande rechtbanken. Door dit verzet en door de anonimiteit die een stad kon bieden verdwenen deze volksgerichten in de 16de eeuw in Lyon en Dijon of verloren hun correctieve karakter, maar op het Engelse en Franse platteland bleef dit ingrijpen in het persoonlijk leven door de gemeenschap tot in de 19de eeuw bestaan. | |
voorechtelijke seksualiteitMen kan zich afvragen in hoeverre de kerkelijke voorschriften aangaande seksualiteit in acht werden genomen. Tussen seksuele rijpwording en huwelijk lag, zoals we nog zullen zien, een ongeveer tienjarige periode. Zou deze geen aanleiding kunnen zijn tot voorechtelijk geslachtsverkeer? Over de geschiedenis van de seksualiteit is meer geschreven de afgelopen eeuw dan men wel eens denkt, helaas echter merendeels met een teleurstellend resultaat. Nieuw onderzoek met nieuwe bronnen begint thans sommige geheimen van het ‘vie intime’ te ontsluiten. Met alle geografische, sociale en chronologische nuances die men aan kan brengen, lijkt het juist te stellen dat voor- en buitenechtelijk seksueel leven in de 17de en 18de eeuw bemoeilijkt, zo niet verhinderd werd door de wens zwanger- | |
[pagina 14]
| |
schap te voorkomen. De reactie op die wens kon seksuele onthouding tot aan het huwelijk zijn of het zoeken naar aanvaardbare alternatieven. Voor man en vrouw golden daarbij andere normen. De zogenaamde dubbele standaard beschouwde voor de man als geoorloofd wat voor de vrouw als verlies van eer en goede naam werd opgevat.Ga naar eind46 Vele (on)gehuwde mannen onderhielden seksuele relaties met vrouwen van lagere sociale afkomst. Raakte de vrouw zwanger, dan vrijwaarden macht en geld de sociaal hogerstaande man van nadelige gevolgen. Pornografie waarin tijdens de 18de eeuw in Engeland vooral een levendige handel bestond vormde een alternatief voor seksuele activiteiten.Ga naar eind47 Er zijn goede gronden om aan te nemen dat onder de lagere groepen non-coïtale erotiek een uitwijkmogelijkheid bood aan hen die het risico van een voortijdige zwangerschap wilden vermijden.Ga naar eind48 Wel lijkt voorechtelijk geslachtsverkeer geaccepteerd te zijn geweest als tenminste een bruiloft in het verschiet lag. Dorpsgenoten of in een stad wijkgenoten zagen erop toe dat een man onder die omstandigheden zijn trouwbelofte nakwam. Beschikbare cijfers over voorechtelijk verwekte eerstgeborenen in een huwelijk, de maatstaf is of een kind binnen 8 of 8½ maand na sluiting van het huwelijk ter wereld kwam, tonen dat niet weinig paren seksualiteit als geoorloofd beschouwden voor verloofden. Gedurende het grootste deel van het Ancien Régime lag dit percentage voorechtelijk verwekte kinderen in Frankrijk, met niet onaanzienlijke regionale verschillen, rond de 10%, in Engeland tussen de 20 en 30%. Dit markante onderscheid hangt zeker samen met het feit dat in Engeland lange tijd rechtens en naar gebruik een door een paar uitgesproken belofte te trouwen, gevolgd door de bijslaap, als een geldig huwelijk werd beschouwd vóór het huwelijk in parochieregisters werd genoteerd.Ga naar eind49 Maar ook kan het al eerder gesignaleerde verschil tussen een katholieke en protestantse seksuele moraal een rol hebben gespeeld. Demografisch onderzoek heeft niet alleen een over een lange periode uitgespreide reeks van cijfers over voorechtelijke concepties voortgebracht, maar ook kwantitatieve gegevens over onwettig geboren kinderen. Beide reeksen geven een interessante ontwikkeling te zien. Zowel in Frankrijk als Engeland vertoont de eerste reeks in vooral de tweede helft van de 18de eeuw een forse stijging vanaf het hierboven genoemde niveau. De tweede reeks vertoont een soortgelijk beeld. In Engeland daalde het percentage onwettig geboren kinderen van ongeveer 4% rond 1600 tot onder de 1% omstreeks het midden van de 17de eeuw om daarna langzaam en na 1750 sneller tot boven de 6% aan het einde van de eeuw te stijgen. Deze toename bereikte rond 1850 zijn piek. Voor Frankrijk waren de percentages iets lager, maar is eenzelfde verloop geconstateerd.Ga naar eind50 Natuurlijk mogen voorechtelijke zwangerschap en onwettigheid niet over één kam worden geschoren: de eerste liep bijna altijd op een huwelijk uit, de tweede vooralsnog niet. Toch is de overeenstemming in ontwikkeling te groot om niet naar een gezamenlijke oorzaak te zoeken. | |
[pagina 15]
| |
Verschillende verklaringen zijn geopperd. Sommigen willen de tot een zeer laag niveau gedaalde percentages van voorechtelijke conceptie en onwettigheid in de 17de eeuw zien als het resultaat van de gebundelde inspanningen van kerk en staat tegen een als verdorven beschouwde wereld. Aan het eind van de middeleeuwen was in de steden prostitutie niet alleen wijd verbreid, maar ook door de overheid via allerlei reglementen ‘pour l'interêt de la chose publique’ geïnstitutionaliseerd. In de 16de eeuw openden kerk en staat de strijd tegen deze bordelen en de daarmee samenhangende mentaliteit. Niet zonder succes, want vele bordelen werden gesloten terwijl de kerkelijke moraal nu als schandelijk deed voorkomen wat eerst als normaal was beschouwd.Ga naar eind51 Tegenover dit kerkelijk succes uit de 16de eeuw stellen sommige auteurs het wansucces van de 18de eeuw: een zich losmaken van de kerkelijke moraal leidde tot een frequenter vooren buitenechtelijk seksueel verkeer. Een verminderde greep van de kerk op haar kudde kan, het zal hieronder nog worden aangestipt, zeker een rol hebben gespeeld, maar dat neemt niet weg dat de redenering aan eenzijdigheid lijdt. Dat geldt ook voor een door Shorter gelanceerde theorie. Hij beweert dat vrouwen uit de laagste groepen die na ongeveer 1750 naar de stad trokken, zich in loondienst een nieuwe vrijheid wisten te verwerven. Los van de tradities en remmingen van de kleine gemeenschap, uitte deze vrijheid zich in een prefereren van ‘romantische liefde’ boven het zoeken naar een geschikte partij en van een seksuele relatie boven de klemmende plicht tot onthouding. Echter, het is de vraag of de positie van de vrouw er wel zo op vooruitging als Shorter meent. Het verdiende geld werd als een aanvulling op het gezinsinkomen beschouwd dat in het huishoudpotje van ouders verdween. De band dochter-ouders bleef dus bestaan.Ga naar eind52 Andere gegevens wijzen ook in andere richting. In Frankrijk geven de ‘déclarations de grossesse’ een schat aan informatie over de ongehuwde moeder. Uit deze bron kan blijken dat het om jonge vrouwen uit de armste bevolkingslagen ging die misbruikt waren door een sociaal hogerstaande of een relatie met hun sociaal gelijke hadden gezocht. Maar ze gingen de relatie niet aan uit een zucht naar avontuur of als uiting van een emancipatorische drang, maar zoals de ‘déclarations’ aangeven, met slechts één doel voor ogen: trouwen. Dat de vrijheid tot het kiezen van een partner in de stad was toegenomen, lijkt zeer plausibel, maar dat vrouwen hun geliefde niet meer tot trouwen kregen moet worden toegeschreven aan de in de stad afwezige bescherming die dorp en kerk de vrouwen nog wel hadden geboden.Ga naar eind53 | |
partnerkeuzeVoor het Ancien Régime moet men er van uitgaan dat het huwelijk allereerst een sociaal-economisch doel had. Via het huwelijk vond bezitsoverdracht plaats, was men in staat zich als onafhankelijke te vestigen en streefde men naar positieverbetering. Zeker op het platteland was de enige | |
[pagina 16]
| |
toekomst voor de ongehuwde de ondergeschiktheid. Om te trouwen moest men in staat zijn zich te vestigen en hierdoor werd het huwelijk uitgesteld tot men voldoende had gespaard of de erflater was overleden. Deze voorwaarde had volgens Hajnal tot gevolg dat aan het einde van de middeleeuwen het Europese huwelijkspatroon ontstond: een hoge huwelijksleeftijd en veel celibatairen.Ga naar eind54 De gemiddelde huwelijksleeftijd bedroeg 25 tot 28 jaar terwijl het aantal ongehuwden in de 17de en 18de eeuw tot ongeveer 10% van de volwassen bevolking opliep. Het huwelijk was daarbij sociaal en geografisch sterk endogaam, elke desbetreffende statistiek bewijst dit.Ga naar eind55 De wens er door te trouwen materieel beter, maar in elk geval niet slechter van te worden, leidde er toe de partner in een kring van sociaal gelijken of bijna gelijken, vaak zelfs beroepsgenoten te vinden. De omvang van een sociale groep en de activiteiten die deze ontplooide, beïnvloedden weer de mate van geografische endogamie. Voor een kleine groep als de adel die vaak manifestaties op nationaal niveau had, lag de horizon het verst. De laagste groepen, vooral die in min of meer geïsoleerde plattelands- of bergdorpen, huwden binnen de eigen of naburige woonplaats. Het ligt voor de hand dat ouders die hun kinderen niet met lege handen het huwelijk in lieten gaan, op de een of andere wijze op de keuze van een partner voor zoon of dochter wilden toezien. Zoals eerder gezegd, de wettelijke mogelijkheden daartoe waren aan het begin van het Ancien Régime groter geworden. In Frankrijk had de adel, om ongewenste huwelijken te beteugelen, ten zeerste op strenge bepalingen aangedrongen. Een mésalliance werd daar als een castastrofe beschouwd die de goede naam teniet deed en de kansen op een goede partij voor de andere kinderen in gevaar bracht.Ga naar eind56 Huwelijken hadden een sterk, door ouders en familieleden, gearrangeerd karakter en de onderhandelingen die naar het contract moesten leiden, konden lang en taai zijn. In Engeland werd de adellijke telgen in de 18de eeuw een iets vrijere hand gelaten en werd het meer en meer voor een gebrek aan goede smaak gehouden om een huwelijk omwille van het geld te sluiten. In Frankrijk hield men langer aan gearrangeerde huwelijken vast. Bij de Engelse burgerij lag de situatie anders.Ga naar eind57 In de 17de eeuw had volgens Stone de jongere al een vetorecht op de door de ouders voorgestelde huwelijkskandidaten bemachtigd, in de 18de eeuw namen zoon en dochter zelf het initiatief en bleef de ouders niet veel meer over dan toe te stemmen of te verbieden, het laatste niet altijd met succes. Ook werd een materiële en een op affectie gerichte huwelijksmotivatie nu als gelijkwaardig beschouwd. Ralph Josselin schreef in 1639 in zijn dagboek hoe ‘my eye fixed with love upon a Mayd & hers upon mee, who afterwards proved my wife’. Toch bleek ook aan het einde van de 18de eeuw geld een lokmiddel dat veel vergoedde. Zeker bij de kleine burgerij stonden een klein kapitaaltje en hardwerkendheid heel wat hoger aangeschreven dan een toen in de mode rakend begrip als ‘liefde’. In de kringen rond de | |
[pagina 17]
| |
Encyclopédie was het huwelijk tussen twee individuen als middel tot geluk de norm, maar of de realiteit daarmee overeenkwam is de vraag. Over de Franse burgerij is weinig recent onderzoek verricht, maar het feit dat de bourgeois er kostbare bruidschatten voor over had om omhoog in de adel te kunnen huwen, is een duidelijke vingerwijzing voor wat hem dreef.Ga naar eind58 Het is waarschijnlijk dat onder de laagste groepen de meeste vrijheid bij de partnerkeuze bestond. Ouders met weinig of geen bezit hadden geringe mogelijkheden en wellicht nauwelijks ambitie de partnerkeuze van kinderen te beïnvloeden. Wel behoorde deze op het platteland binnen ongeschreven gemeenschapsregels plaats te vinden. Eerder wezen we op het volksgericht waarvan een preventieve en corrigerende werking uit kon gaan, bijvoorbeeld ten aanzien van het nakomen van trouwbeloften. Ontmoetingsmogelijkheden vonden vaak plaats volgens vaste gebruiken. In Frankrijk kwamen op de ‘veillée’ dorpsgenoten of alleen de ongehuwden samen om de avond met een of ander handwerk of dans door te brengen. Wikman heeft een fraaie studie gewijd aan de ‘Kiltgang’ of ‘nachtvrijen’ in de gebieden rond de Oost- en Noordzee. Jonge mannen brachten al of niet na een gezamenlijk bijeenzijn de nacht door bij een meisje. Dit min of meer collectieve karakter zal de partnerkeuze in de stad minder hebben gekenmerkt. Zojuist wezen we er al op hoe dit invloed kan hebben uitgeoefend op voorechtelijk geslachtsverkeer. Over de huwelijksmotivatie onder deze groepen is weinig bekend. Blijkens een aantal bronnen speelde de hoop enige materiële zekerheid te verwerven een grote rol. Maar juist aan het eind van het Ancien Régime zijn ook andere geluiden te beluisteren zoals in de Languedoc waar het na 1760 vergeeflijk werd gevonden als een meisje zich uit ‘liefde’ door een man liet verleiden.Ga naar eind59 | |
patriarchalisme?Wie afgaat op preken en catechismussen moet tot de conclusie komen dat vooral in de 17de eeuw patriarchalisme een sleutelwoord was. Zoals de staat een koning nodig heeft, werd de massa voorgehouden, hoort bij het gezin een gezaghebbende huisvader. Dienstdoenden, kinderen en echtgenote moeten zijn leiding aanvaarden.Ga naar eind60 Brunner toonde aan dat deze opvatting zijn oorsprong vindt in het feit dat het gezin zowel in het boerenbedrijf als het ambacht tot aan het eind van de 18de eeuw de basis van het economisch leven vormde.Ga naar eind61 Volgens Alice Clark nu had de vrouw een zo groot aandeel in de produktie en leiding van de gezinseconomie dat ze daaraan invloed en status ontleende. Toen in de tweede helft van de 17de eeuw in Engeland het kapitalisme de gezinseconomie aantastte, werd de man alleen kostwinner en was de onderwerping van de vrouw aan het gezag van de man een feit.Ga naar eind62 Hoewel Clark de economische aspecten van haar these (het grote, later afnemende aandeel van de vrouw in het economisch leven) wel aantoonde, bleven haar opmerkingen over de sociale | |
[pagina 18]
| |
positie van de vrouw zonder bewijs. Recente studies wekken de indruk dat de werkende vrouw werd gewaardeerd, maar dat men haar positie toch met het begrip ‘dienstbaarheid’ bleef omschrijven. De Duitse kleinburger erkende dat de vrouw een belangrijke rol in het reilen en zeilen van het ambacht speelde, maar meende toch dat ze passief moest zijn, als een werktuig in zijn handen. Onder de laagste groepen, zowel in de stad als op het land, was de vrouw onmisbaar in de gezinseconomie, maar de angst dat haar invloed te ver zou reiken, was zeer groot, de ‘chevauchée de l'âne’ toonde het. Daarentegen liet de Engelse predikant Ralph Josselin zijn vrouw in belangrijke zaken medebeslissen.Ga naar eind63 Welke uitwerking had de verdrijving van de vrouw uit het economisch leven op haar positie binnen het gezin? Het betekende automatisch dat haar bezigheden meer bij het huiselijk leven kwamen te liggen. Ideologisch werd deze ontwikkeling ondersteund. Al eeuwen werd de vrouw op haar plichten tegenover echtgenoot en kinderen gewezen, maar nu werd verkondigd dat de roeping van de vrouw bij haar gezin lag, ja zelfs dat uitsluitend de vrouw daar de karaktereigenschappen voor bezat. Deze gerichtheid op het gezinsleven treft men allereerst bij de burgerij aan.Ga naar eind64 Kenmerkend is hoe in de 18de eeuw de vrouw daartoe beter werd uitgerust. Van haar werd een bredere ontwikkeling geëist dan enige vaardigheid in de lees- en schrijfkunst. Ontwikkeling zou haar opvoedende taak ten goede komen en van haar een prettiger en begerenswaardiger echtgenote maken. Hield deze beperking van haar taak nu in dat de onderworpenheid van de vrouw toenam, zoals Clark wil? Dat is slechts ten dele juist. De vrouw kreeg nu alleen het gezag over de huishouding en de opvoeding van de kinderen en deze positie, vooraanstaander dan ze ooit bezeten had, kan wel eens de eerste stap op weg naar een verdere gelijkberechtiging zijn geweest. Aan het door Ariès aangesneden probleem in hoeverre bij de jongere in vroeger tijden leeftijdsfasen hebben bestaan willen we grotendeels voorbijgaan. De vele en veelzijdige literatuur over deze kwestie verdient een aparte behandeling. Genoeg zij het te vermelden dat op Amerikaanse wetenschappers, beïnvloed door Stanley Halls in 1904 verschenen Adolescence, het idee dat adolescentie een modern, liefst Amerikaans verschijnsel is, meer aantrekkingskracht heeft dan op Europese schrijvers.Ga naar eind65 De positie van de jongere in het huishouden werd mede bepaald door zijn rol in de gezinseconomie.Ga naar eind66 Op ongeveer veertienjarige leeftijd, zo niet eerder, moesten de jongen en het meisje daaraan hun bijdrage leveren of gingen, wat in Engeland meestal voorkwam, buitenshuis een leer- of dienstbetrekking aan. Aan de vader of meester, die zich in de 17de eeuw gesterkt wist in zijn gezagsuitoefening door de opvatting van de zondigheid van het kind, was een absolute gehoorzaamheid verschuldigd die desnoods door lichamelijke straffen kon worden afgedwongen. Waren kinderen met het oog op een erfenis afhankelijk van hun vader, dan kon een dergelijk gezag zich wellicht vestigen, waren er andere economische mogelijkheden, dan | |
[pagina 19]
| |
niet. Maar in de 18de eeuw was het vaderlijk gezag aan erosie onderhevig. Onder de Engelse adel bleef het systeem dat de oudste zoon de erfgenaam was bestaan, maar het patriarchale karakter werd, toen ook jongere kinderen een deel kregen, verzacht. In de Languedoc was daar in de 18de eeuw nog geen sprake van. De oudste zoon bleef uitverkoren, niet alleen in materieel opzicht, maar ook in het onderwijs en de aandacht die hij kreeg. Niet zelden dreven rancune en wanhoop jongere broers tot een familiemoord.Ga naar eind67 Vooral bij de burgerij veranderde er nogal wat in de opvatting hoe de jongere te benaderen. In plaats van verdorvenheid zag men in de 18de eeuw een onbeschreven blad dat met zorg ingekleurd moest worden ter voorbereiding op het latere leven. In Engeland poogde men het kind met zachte hand en niet met de plak te leiden, scholen werden talrijker met een rijkere onderwijsstof en er ontstond een grote verscheidenheid aan kinderlectuur.Ga naar eind68 Maar de grotere zorg kende ook zijn schaduwzijden. Het beeld van een zuiver en onschuldig kind dat de volwassene voor zich zag, strookte niet met datgene dat de burgerij probeerde te verdringen: seksualiteit. Zo is het te verklaren hoe in de 18de en 19de eeuw door artsen en pedagogen soms op hysterische wijze de lichamelijke en geestelijke gevolgen van masturbatie beschreven werden.Ga naar eind69 Het is daarbij opmerkelijk hoe deze anti-masturbatie-beweging een aanvang nam in het land waar de aandacht voor het kind zich het eerst ontwikkelde, Engeland. Nadat Bekker daar in 1710 zijn Onania uitgebracht had, volgde de Zwitserse arts Tissot pas in 1760, Rousseau met zich meeslepend. Dienstdoenden vormden met hun 10 tot 15% van de bevolking een kwantitatief niet te verwaarlozen groep. Ze hoorden, zo vond men, bij het huishouden waar ze met hun eigen taak aan het dagelijks leven van de familie of het gezin deelnamen. Ralph Josselin schreef over een van zijn dienstbodes dat zij de ‘first (was) that marryed out of my family’. Volgens de moraal moest er tussen meester en knecht een patriarchale verhouding heersen: de meester behoorde de knecht in morele en godsdienstige zaken leiding te geven en te behandelen als ware hij zijn eigen zoon en de knecht moest zijn eigen belang met dat van zijn meester identificeren.Ga naar eind70 Recente gegevens over Toulouse geven aan dat een patriarchale relatie daar bestond, maar dat het einde van de 18de eeuw door een economische ontwikkeling een verzakelijking bracht. Anders dan aan het begin van de eeuw vond de beloning voor de dienst uitsluitend en stipt in geld plaats en veranderden personeelsleden sneller van baan, zich verhurend aan de meest betalende werkgever. Gezien het feit dat in Engeland een dienstbetrekking in de tweede helft van de 17de eeuw al niet langer dan hooguit twee jaar duurde, zoals enkele schaarse gegevens bewijzen, kan men zich afvragen of de realiteit daar toen al niet zakelijker was dan de norm wilde.Ga naar eind71 In elk geval is het opmerkelijk dat de Franse en Engelse moralistische literatuur dezelfde trend te zien geeft: er is in toenemende mate van afstandelijkheid tussen meester en personeel sprake terwijl de zuiver | |
[pagina 20]
| |
contractuele verbintenis waarbij het personeel voor een vastgestelde taak betaald werd en daarbuiten geen enkele relatie met zijn opdrachtgever kende, meer nadruk kreeg. | |
huiselijkheidDe meest markante ontwikkeling in de geschiedenis van het gezin tijdens het Ancien Régime was de opkomst van de huiselijkheid. Men zou deze huiselijkheid kunnen omschrijven als het besef dat-het gezin een emotionele eenheid vormde die meer loyaliteit en persoonlijk gerief kon verschaffen dan de buitenwereld waarmee men in een dagelijks, maar vooral zakelijk contact stond. Het betrof hier een burgerlijk verschijnsel. Bij de adel speelden verwantschapsrelaties een grote rol, bleef het huwelijk (hoewel in afnemende mate) als een zakelijke verbintenis beschouwd worden, werd het kind op jonge leeftijd uit huis gestuurd om elders zijn opleiding te volgen en droegen de losse zeden niet tot een intens gezinsleven bij. Onder de laagste groepen was de partnerkeuze weliswaar betrekkelijk vrij, maar stonden de materiële omstandigheden een cultivatie van het gezinsleven in de weg. Bij de gegoede burgerij lag dit anders. Het contact met verwanten was weinig frequent en drong het persoonlijk leven niet ongewenst binnen. De omstandigheden en de motivatie bij de partnerkeuze hadden zich in de loop van het Ancien Régime gewijzigd, hoewel erkend moet worden dat noch in de 18de, noch in de 19de eeuw deze keuze geheel zonder inmenging van ouders of financiële bedoelingen tot stand kwam. De aandacht voor het kind manifesteerde zich juist bij deze sociale groep. Haar behuizing maakte een intensief gezinsleven mogelijk. De huiselijkheid werd in romans, toneelspelen en in de geschriften van de Franse ‘philosophes’ tot norm verheven. Over de Engelse burgerij zou in dit opzicht nog het meest te zeggen zijn, maar ook het gezinsleven van de Normandische burgerij rond 1770 werd als een toonbeeld van onderlinge bezorgdheid, gedeeld lief en leed, eerbied voor de ouders, innigheid tegenover de kinderen en huiselijke intimiteit beschreven. Ook al zal het ideaal zo niet met de werkelijkheid zijn overeengekomen, de huiselijkheid die zijn climax wellicht in het Victoriaanse gezin bereikte, vormde zeker een kernbegrip in het burgerlijk leven.Ga naar eind72 | |
scheiding van het huwelijkDe titel van deze subparagraaf veronderstelt dat de mensen die het betreft aan twee kenmerken voldeden, de huwelijkse staat welke later gevolgd werd door ontbinding van het huwelijk. Nu is het goed te bedenken dat er een in omvang niet te verwaarlozen groep is geweest die niet huwde maar in concubinaat leefde. Overheid en kerk bestreden zo mogelijk het | |
[pagina 21]
| |
ongehuwd samenwonen wel, maar niet altijd met succes. Concubinaat kon voorkomen onder het al naar gelang de conjunctuur in grootte toe- of afnemende leger van rondzwervende personen. Ook kon het die paren betreffen die door wettelijke bepalingen niet in de echt mochten treden, bijvoorbeeld wanneer man en vrouw tot elkaar in een verboden graad van verwantschap stonden.Ga naar eind73 Een onder zulke omstandigheden plaatsvindend uiteengaan van de partners moet ook als een scheiding worden opgevat, en om die reden verdient het hier vermelding, maar valt toch buiten die categorie van het meest concreet aan te duiden en te onderzoeken scheidingen van het huwelijk die hier ter discussie staan, die door de kerkelijke of wereldlijke rechter worden uitgesproken. Zoals bekend heeft de katholieke kerk de ontbinding van het huwelijk door middel van echtscheiding, niet willen toestaan. Weliswaar waren de meningen hierover in de vroege middeleeuwen niet eensluidend, maar gaandeweg ontwikkelde zich de opinie die in 1563 op het concilie van Trente tot dogma zou worden verheven: de onontbindbaarheid van het huwelijk. Wel achtte het kanoniek recht de scheiding van tafel en bed toelaatbaar waarbij de samenwoning van een echtpaar werd opgeheven op grond van overspel, ernstige mishandeling e.d., maar de huwelijkse band intact bleef.Ga naar eind74 Dat echtscheiding te Trente onderwerp van discussie was, had dezelfde reden die voor de organisatie van de kerkelijke bijeenkomst zelf kan worden aangevoerd, de uitdaging door het protestantisme. Omdat in protestantse kringen het huwelijk niet langer als sacrament, hoewel wel als een heilige instelling, werd beschouwd en de geestelijke en kameraadschappelijke band tussen man en vrouw meer nadruk kreeg, was de stap naar de aanvaarding van echtscheiding minder groot geworden. Onder de theologen uit de eerste eeuw van de Reformatie bestond echter geen communis opinio over echtscheiding. Calvijn meende dat God een echtpaar in het huwelijk in een onontbindbare band had samengebracht waarop slechts één uitzondering mogelijk was, echtscheiding op grond van overspel. Beperkte hij zich in zijn theologische werken alleen tot deze reden, in de Geneefse wetgeving werd mede door zijn toedoen verlating door de partner als een tweede echtscheidingsgrond erkend. Andere reformatorische schrijvers gingen verder. Zwingli stelde dat waar Christus ‘overspel’ als reden tot scheiding noemt, hij even ernstige misdrijven daaronder wilde verstaan. Het meest ver van deze protestantse theologen van het eerste uur ging de Straatsburger Bucer die vanuit een nadruk op de geestelijke en affectieve band tussen man en vrouw zo ver ging om scheiding bij onderling goedvinden toelaatbaar te achten. Deze nogal vrije interpretatie werd door andere hervormers niet overgenomen maar ging weer een rol spelen in de discussies die onder Engelse Puriteinen over echtscheiding werden gevoerd. Het was Milton die in The Doctrine and Discipline of Divorce uit 1643 schreef ‘that indisposition, unfitness, or contrariety of mind, arising from a cause in nature unchangeable, hinde- | |
[pagina 22]
| |
ring and even likely to hinder the main benefits of conjugall society, which are solace and peace...’ echtscheiding rechtvaardigden.Ga naar eind75 De wetgeving ging bepaald minder ver dan de laatstgenoemde auteurs propageerden. Het kanoniek recht stond, zoals gezegd, echtscheiding niet toe en scheiding van tafel en bed slechts om ernstige redenen. De laatste vorm van scheiding werd door de wetgever in protestantse of in door protestantisme beïnvloede gebieden ook erkend naast de echtscheiding met het recht op hertrouwen op grond van overspel en meestal ook verlating. In Engeland bestond een gecompliceerde situatie omdat de Anglicaanse kerk het kanoniek recht grotendeels onverlet had gelaten. Echtscheiding was dan ook onmogelijk, behalve voor kapitaalkrachtigen die via een ‘Act of Parliament’ het huwelijk konden laten ontbinden op grond van overspel. Overigens stond deze weg alleen voor mannen open.Ga naar eind76 Wettelijke echtscheidingsgronden mochten dan wel beperkt zijn, de discussie erover leefde voort. Aan het eind van de 17de en in de 18de eeuw werd de roep om verruiming van de echtscheidingsgronden luider, maar nu niet uit de mond van theologen op basis van bijbelse argumenten, maar van filosofen en juristen op basis van natuurrecht.Ga naar eind77 Laat-18de-eeuwse voorstanders van een nieuw echtscheidingsrecht hebben hun wensen werkelijkheid zien worden. In Frankrijk werd in 1792 echtscheiding toegestaan in een opmerkelijk vergaande wet. Op grond van wederzijdse toestemming of eenzijdig op grond van ‘incompabilité d'humeur’ kon door zowel man als vrouw tegen geringe proceskosten via een rechterlijke uitspraak echtscheiding worden verkregen. In 1803 maakte de wet van 1792 overigens plaats voor een wet van beperktere strekking terwijl in 1816 de mogelijkheid tot echtscheiding in Frankrijk werd afgeschaft. In Pruisen werd in 1794 het Allgemeine Landrecht afgekondigd dat de weg naar echtscheiding al bijna even breed plaveide als de Franse wet uit 1792.Ga naar eind78 In hoeverre gingen deze veranderingen in het denken en in de wetgeving gepaard met of waren het gevolg van ‘pressie’ vanuit de praktijk, of anders gezegd, was er aan het eind van het Ancien Régime sprake van een toenemend aantal processen om scheiding van het huwelijk? De vraag is lastig te beantwoorden omdat op nog niet eens een handvol publicaties kan worden gewezen. Voor Engeland waar zoals vermeld welgestelden via een ‘Act of Parliament’ konden scheiden, zou de vraag bevestigend kunnen worden beantwoord. In de periode van 1670 tot 1720 vonden slechts vijf echtscheidingen plaats, tussen 1720 en 1750 tien terwijl het aantal na 1750 ging oplopen tot ongeveer vier per jaar. De mogelijkheid tot echtscheiding via een ‘Act of Parliament’ was geschapen om het bezit van de man te beschermen tegen de eventualiteit dat zijn vrouw een buitenechtelijke erfgenaam ter wereld zou brengen. De echtscheidingen eind 18de eeuw lijken echter meer het gevolg van ‘disagreement of tempers’ te zijn geweest.Ga naar eind79 Een uitweg voor het verbod op echtscheiding in Frankrijk vormde nietigverklaring omdat hierbij het huwelijk geacht werd niet te hebben | |
[pagina 23]
| |
bestaan. De sluiting van een ‘nieuw’ huwelijk was in zo'n geval mogelijk. Nietigverklaring, op grond van bij de huwelijkssluiting opgetreden vormfouten of wanneer huwelijksbeletselen als een achteraf geconstateerde verboden verwantschap of seksuele onmacht een geldig huwelijk in de weg stonden, kwamen echter niet veel voor. Frequenter waren scheidingen van tafel en bed, zoals in het diocees Kamerijk waar met name vrouwen uit ‘les milieux de la noblesse, de la grande, moyenne et petite bourgeoisie’ op grond van bruut optreden van de echtgenoot een procedure begonnen. Te Kamerijk waren deze scheidingen in de tweede helft van de 18de eeuw talrijker dan daarvoor en Lottin spreekt in dit verband over een ‘témoigne peut-être d'une certaine émancipation des femmes’. Ook Phillips concludeert in die zin ter verklaring van het in de stad Rouen hoger dan op het platteland liggende echtscheidingspercentage in de jaren 1792-1803. In een gelijke redenering als Shorter opzette ten aanzien van het in de stad toegenomen voor- en buitenechtelijk seksueel verkeer, betoogt Phillips dat met name de ‘creation of a labour market’ die een ‘individualization of work’ tot stand bracht, vrouwen in staat stelde van hun man te scheiden.Ga naar eind80 | |
7. Drie auteurs: Shorter, Stone en FlandrinHet betoog in de vorige paragraaf was vooral beschrijvend van aard. Auteurs die zich aan breed opgezette verklaringen waagden, zijn schaars. Na Ariès vond vooral detailonderzoek plaats en daarop voortbouwend zijn tot dusver drie samenvattende studies verschenen: van Shorter over de hele westerse wereld en van Stone en Flandrin over respectievelijk Engeland en Frankrijk. Hun interpretaties zullen nu worden besproken. Shorter had vooral interesse in de overgang van een ‘traditioneel’ naar een ‘modern’ gezin. Na 1750 vond naar zijn zeggen in West-Europa een omwenteling in het gevoel plaats. Romantische liefde verving berekening, moederlijke zorg kwam in de plaats van onverschilligheid en huiselijkheid volgde op inmenging in het gezinsleven door verwanten en omwonenden. De laatste twee situeert hij bij de burgerij terwijl hij de romantische liefde bij de laagste groepen plaats zag grijpen. Hoe hij de opkomst hiervan aan de hand van het toenemend aantal onwettig geboren kinderen wilde aantonen, zagen we al. Zijn boek ontleent zijn charme, maar ook grilligheid aan de beeldende, echter scherp gekritiseerde bronnen die Shorter gebruikte. Hij beriep zich op de verslagen van Franse plattelandsartsen en Duitse politieautoriteiten die lange klaagzangen aanhieven over de vrije seksuele opvattingen in hun dagen. Hun moraal van een ordelijk en ingetogen gezinsleven maakte hen echter verre van onbevooroordeeld.Ga naar eind81 Ter verklaring van de modernisering van het gezin noemt hij door het hele boek heen heel wat oorzaken, zoals urbanisatie, migratie en zelfs komt de motorfiets er aan te pas die in de 20ste eeuw zijn berijder doet ontsnappen aan de sociale controle van de gemeenschap. In een apart hoofdstuk gaat | |
[pagina 24]
| |
Shorter dieper in op de oorzaken.Ga naar eind82 De wortel van de omwenteling in het gevoel ligt bij de opkomst van het marktkapitalisme dat inhoudt dat kleine, lokale, zelfverzorgende economische eenheden tot grote regionale of nationale markten samensmolten. Op deze markten bestond vrije concurrentie en winstbejag. Het daar aangeleerde individualisme uitte zich op niet-economisch gebied in het zoeken naar (seksuele) vrijheid en romantische liefde. Helder is de theorie beslist niet. Noch over het moment van ontstaan van de markteconomie (dat moet rond 1750 geweest zijn), noch over de geografische verspreiding (heel West-Europa) horen we iets. Evenmin geeft Shorter aan hoe precies het marktkapitalisme de jongere losmaakte van de ouders. Duidelijker is in dit opzicht het vooral theoretische betoog van Medick.Ga naar eind83 Volgens hem werkte de plattelandsnijverheid al vanaf de 16de eeuw voor een verre markt. Het gezin was de produktie-eenheid, maar was afhankelijk van de kapitalist die arbeid en loon verschafte. Wanneer hij van de arbeidsmogelijkheden die deze proto-industrialisatie hem bood, gebruik maakte, kon de thuiswerker zich losmaken van zijn ouderlijk gezin. Het machtsmiddel van de vader, het landbezit, speelde voor de wever of leerbewerker immers geen rol. De keuze van een huwelijkspartner werd zo individueler. Empirisch is deze theorie nog nauwelijks geschraagd (reden waarom er in de vorige paragraaf niet naar verwezen is), maar wel heeft Braun in zijn studie over de veranderende levenswijze in het hoogland bij Zürich waar in de 18de eeuw de huisnijverheid zich sterk uitbreidde, enig, zij het niet altijd bevredigend materiaal verschaft.Ga naar eind84 Volgens hem huwden de thuiswerkers meer en jonger dan vóór de textielnijverheid daar een nieuwe situatie schiep, werd het huwelijk een intieme en op geluk gerichte overeenkomst en onderging de relatie tussen man en vrouw een erotisering. In hoeverre deze redenering ook van toepassing is op die agrarische gemeenschappen die voor de markt produceerden, valt nog te onderzoeken. Stone schreef een boek van 800 pagina's dat voor geïnteresseerden in de geschiedenis van het gezin een ware ‘Fundgrube’ vormt voor uiteenlopende onderwerpen als opvoeding, aanspreekvormen en pornografie met gebruikmaking van bronnen van o.a. demografische, architectonische en literaire aard. Ruwweg samengevat, ontstond volgens hem na een periode van door verwanten en toenemend patriarchaal gezag overheerst gezin in de tweede helft van de 17de en in de 18de eeuw de ‘closed domesticated nuclear family’, gekenmerkt door minder binding met verwanten, meer vrijheid en affectie bij de partnerkeuze, meer gelijkberechtiging tussen de echtgenoten, meer aandacht voor de individualiteit van het kind en, binnen het huwelijk, een meer emotioneel beladen seksueel leven. Hoewel Stone beoogt over alle sociale groepen te schrijven, is het in feite een boek over adel en burgerij met de rest van de bevolking (wel de overgrote meerderheid) als een soort aanhangsel. Terecht is er van verschillende | |
[pagina 25]
| |
zijden op gewezen dat het beeld dat Stone van de lagere groepen heeft getekend wel erg weinig betrouwbaar is, bekeken als hij ze heeft vanuit bronnen die uit de elite afkomstig zijn.Ga naar eind85 De geringe aandacht die lagere groepen van hem krijgen is deels verklaarbaar door schaarste aan bronnen, maar moet vooral als gevolg van de omstandigheid worden beschouwd dat Stone er herhaaldelijk blijk van geeft behept te zijn met de vooropgezette mening dat verandering bij hogere groepen begint om pas later tot lagere groepen door te dringen. Het nieuwe gezinstype kwam namelijk op bij ‘the mercantile and professional upper bourgeoisie and...the squiarchy’.Ga naar eind86 Door hun handelsactiviteiten bezaten vooral de burgers een individualistische mentaliteit terwijl autonomie en vertrouwen in eigen kunnen de sleutels tot succes vormden. Verplichting scheppende contacten met verwanten zouden hierbij een hinder zijn. Warme relaties veraangenaamden het huiselijk leven. Voor het ontstaan van het conjugale gezin is van belang geweest dat de gegoede burger zijn kinderen (en dan met name zijn zoons) hoger op de sociale ladder wilde zien staan dan zichzelf en in hen een middel zag tot stijging van zijn groep. Zo is het te verklaren dat juist onder de gegoede burgerij zich de aandacht voor het kind het sterkst ontwikkelde en dat er voor een goede opvoeding gezorgd werd. Maar het is ook begrijpelijk dat met deze strategie voor ogen de burger de partnerkeuze van zijn kinderen wilde beheersen. Op dit punt klopt Stones theorie niet. Hij ziet dit zelf ook wel in en schrijft, de bovengenoemde Braun instemmend citerend, dat ‘The development of free courtship and companiate marriage at the peasant level was a direct consequence of the early economic independance of the children afforded by the rise of a cottage industry’.Ga naar eind87 Deze nuancering, de vrije partnerkeuze die eerder bij lagere dan bij hogere groepen opgang maakte, is in de samenvattende paragrafen naar de achtergrond geschoven, slecht overeenkomend als deze is met de grote lijn van het boek, de opkomst van ‘affective individualism’ bij de elite. Uiteraard noemt Stone ook redenen waarom de ‘closed domesticated nuclear family’ zich juist bij de burgerij en lage landadel manifesteerde. Hij noemt het ‘commercial capitalism’, in feite hetzelfde argument als Shorter gebruikte maar vroeger gedateerd en meer beperkt tot de hogere groepen. Ten tweede wijst hij op puriteinse invloed, de zucht naar autonomie en ‘holy matrimony’. Op dit laatste aspect zullen we nog terugkomen. De interpretatie van Flandrin is de meest originele van de hier besproken studies. Uit een bestudering van woordenboeken en encyclopedieën bleekhemdathetbegrip ‘famille’ indebetekenis van vader-moeder-kinderen pas in de 19de eeuw ging overheersen en dat tot die tijd het begrip meer de inhoud van verwantschap en samenwoning bezat. In kerkelijke literatuur zoals biechtboeken en catechismussen kreeg het gezin steeds meer aandacht, werd er aangedrongen op een hoofsere houding van de man tegenover de vrouw en een betere opvoeding van het kind. De prediking van deze nieuwe moraal door de katholieke kerk had volgens Flandrin een | |
[pagina 26]
| |
onvoorzien gevolg, namelijk de toepassing op grote schaal van geboortebeperking. Over geboortebeperking is hier tot nu toe niets gezegd. In 1949 beweerde Ariès dat contraceptie vóór het einde van de 18de eeuw ‘ondenkbaar’ was, niet tot de mentale structuur van de toenmalige mens kon behoren.Ga naar eind88 Vanaf de middeleeuwen schreven theologen echter uit encyclopedische of pastorale belangstelling over contraceptieGa naar eind89 en bij onderzoek in lokale kerkelijke of rechterlijke archieven kan men wel op mededelingen over de toepassing ervan stuiten. Door een samenspel van demografische technieken (waarbij onderzoek naar de huwelijksvruchtbaarheid plaatsvindt) is het mogelijk te concluderen of contraceptie incidenteel of op grote schaal werd toegepast. Op deze wijze is vastgesteld dat vanaf het eind van de 17de eeuw onder de hoogste groepen van de samenleving zoals de Engelse en Franse adel, het Geneefse patriciaat en de Venetiaanse aristocratie geboortebeperking (waarschijnlijk door middel van coïtus interruptus) gewoon was. Opmerkelijk is hoe speciaal in Frankrijk vanaf ongeveer 1750 contraceptie onder brede lagen van de bevolking ingang vond, zich vanuit de streken rond Parijs verspreidend. Pas een eeuw later zouden andere Europese landen volgen. Het spreekt vanzelf dat het uiterst moeilijk is de motieven van de geboortebeperking te achterhalen waar de tijdgenoot zich er zo goed als niet over uitliet.Ga naar eind90 Bij de hoogste groepen hebben misschien financiële factoren een rol gespeeld of de wens, zoals de brieven van Madame de Sévigné suggereren, de vrouw niet steeds bloot te stellen aan de gevaren die aan het kraambed inherent waren.Ga naar eind91 Nog speculatiever wordt het zich te wagen aan een verklaring voor juist de massale verbreiding van contraceptie in Frankrijk. In het spoor van Ariès zocht Flandrin de oplossing in de geschiedenis van het gezin.Ga naar eind92 De toegenomen zorg tijdens het Ancien Régime voor het welzijn van het kind had geleid tot de wens het kindertal te beperken. Veranderingen in het kerkelijk denken over seksualiteit hadden contraceptie acceptabeler gemaakt. Onder theologen waren immers stemmen opgegaan die seksualiteit en voortplanting niet meer zo strikt aan elkaar wilden verbinden. Sommigen waren zover gegaan te beweren dat de vrouw de huwelijkse plicht mocht weigeren als ze bang was het toekomstige kind niet te kunnen opvoeden. In 1706 meende een aantal geestelijken, bijeen op een kerkelijke vergadering in Normandië, dat een vrouw de coïtus interruptus van de man mocht toelaten (zonder te zondigen) als deze haar onder bedreiging of mishandeling daartoe dwong.Ga naar eind93 Ter verklaring van de veranderingen binnen het gezin tijdens het Ancien Régime vinden we bij Flandrin dus geen zich wijzigende economische of sociale structuur, maar een christianisatie van de samenleving.Ga naar eind94 Aan zijn interpretatie kleeft een aantal ernstige bezwaren.Ga naar eind95 Ten eerste is het onbevredigend dat niet is onderzocht of en hoe de prediking van een nieuwe gezinsmoraal in de verschillende sociale groepen is opgenomen. Ten aanzien van de zich wijzigende leer over seksualiteit kan nog worden opgemerkt dat het licht teveel op de vernieu- | |
[pagina 27]
| |
wende tendensen in de kerk valt waar de meerderheid der geestelijken behoudend was. Ten tweede wordt de grotere zorg onder de laagste groepen voor het kind niet gedocumenteerd. Het is niet voldoende er op te wijzen dat het aantal gasthuizen waar te vondeling gelegde kinderen werden opgenomen toenam ten gunste van het (niet gekwantificeerde) verschijnsel kindermoord. Ten derde vraagt men zich af waarom de contraceptie zich dan niet in Engeland verbreidde waar, zoals Flandrin zelf toegeeft, gezinsgevoel en liefde tussen de echtgenoten zich eerder dan in Frankrijk voordeden. Flandrins oplossing, in Engeland was de aandacht voor het kind minder ontwikkeld, kan bij gebrek aan comparatieve studies niet overtuigen. | |
8. Drie factoren: specialisatie, burgerij en protestantismeBij de bespreking in de vorige paragraaf van het werk van Shorter, Stone en Flandrin hebben we kunnen constateren dat ten aanzien van het ontstaan van het conjugale gezin Shorter veel belang hechtte aan een oorzaak van economische, Stone van onder meer sociale en Flandrin van godsdienstige aard. Bij de behandeling van enige gezinssociologische literatuur kwamen we eerder tot soortgelijke veronderstellingen. Op deze drie factoren zal nu nader worden ingegaan. Daarbij zal worden getracht een schetsmatige verklaring te geven voor de vaststelling waartoe de in de vorige paragrafen genoemde literatuur leidt dat kenmerken van het conjugale gezin zich eerder in Engeland dan in Frankrijk voordedenGa naar eind96 en bij de burgerij vroeger dan bij andere sociale groepen. | |
specialisatieEerder is gesteld dat het conjugale gezin in een gespecialiseerde samenleving voorkomt. Arbeidsverdeling, scholen, armen- en bejaardenzorg namen functies van het gezin over. In dit specialisatieproces waarbij we ons tot het economisch aspect zullen beperken, had Noordwest-Europa (Engeland, de Lage Landen en Noord-Frankrijk) een voorsprong op Middenen Zuid-Frankrijk. Twee citaten geven het contrast tussen Engeland en Frankrijk, op overdreven wijze, aan: Macfarlane schrijft dat ‘the majority of ordinary people in England from at least the thirteenth century were rampant individualists, highly mobile both geographically and socially, economically “rational”, market-oriented and acquisitive, ego-centred in kinship and social life’. Volgens Goubert, ‘Pour l'immense majorité (van de Franse bevolking), l'idéal reste une manière d'autarcie cantonale, temperée d'un peu de commerce... l'idéal est de tout produire sur le domaine, en complétant au besoin par un troc ingénieux’.Ga naar eind97 De periodisering van de eerst geciteerde schrijver kan gekritiseerd worden, maar algemeen aanvaard is dat het Engelse platteland voor de nationale en internationale | |
[pagina 28]
| |
markt produceerde. Door enclosure, intensivering van de landbouw en specialisatie in bijvoorbeeld veeteelt, werd de produktie verhoogd, maar daalde tevens het aantal mensen dat in de landbouw en veeteelt werkzaam kon zijn. Velen werden opgenomen in de zich uitbreidende nijverheid. Tussen 1520 en 1640 trad een periode in waarin tal van nijverheidsprojecten opgezet en uitgevoerd werden. De produktie van goedkope textielgoederen, aardewerken gebruiksvoorwerpen en artikelen als messen, pijpen en knopen nam enorm toe. De producenten vond men niet alleen in de steden, maar verspreid over het hele platteland, vooral waar het de goedkope artikelen betrof. Men werkte daar voor zowel de export als de lokale markt. De nijverheid bood, zoals Thirsk schrijft, ‘new occupations in bewildering variety’. Deze werden vaak uitgeoefend door mensen die daarnaast in de weinig arbeidsintensieve veeteelt werkzaam waren. Tevens kwam er werk voor winkeliers, rondreizende kooplieden en tussenhandelaren.Ga naar eind98 De Franse landbouw slaagde er niet in de produktie te verhogen. Wel was het landbezit in het noorden uitgestrekter dan elders en produceerde men daar voor de export. Maar het ideaal dat Goubert beschreef was vooral voor de centrale delen van Frankrijk werkelijkheid. In het dorpje Sennely bijvoorbeeld, ten zuid-oosten van Orléans leefden de bewoners in de 18de eeuw van de opbrengst van de eigen landbouw en veeteelt, deden aan honingteelt om de aankoop van suiker overbodig te maken en verbouwden hennep voor de vervaardiging van kleren en gereedschap. Plattelandsnijverheid trof men over heel Frankrijk verspreid aan. Veel boeren probeerden zo hun inkomen aan te vullen. De produktie van textiel, een belangrijk exportprodukt, geschiedde voor een belangrijk deel daar, maar gaf aan slechts 5% van de bevolking werk. Ook de metaalbewerking was op het platteland gevestigd. Hoewel men de Franse plattelandsnijverheid niet moet onderschatten, kende deze toch niet die omvang als in Engeland het geval was.Ga naar eind99 | |
burgerij?Hierboven werd geschreven dat op de vraag bij welke sociale groep het conjugale gezin het eerst zou intreden meerdere antwoorden gegeven zijn. Voor de mening dat hogere groepen verder van het conjugale gezin afstaan, omdat zij terwille van hun maatschappelijk succes er uitgebreide verwantenrelaties op na houden, is ogenschijnlijk een goed argument aan te voeren. Het is namelijk opvallend dat hoe verder men langs de sociale ladder omhoog kijkt, hoe groter en samengestelder het huishouden is. In Engeland was tussen 1574 en 1821 de gemiddelde omvang van het huishouden bij de gentry 6,6, van een handwerksman 4,6 en van een pauper 4,0. Elders kan men dergelijke variaties ook aantreffen.Ga naar eind100 Belangrijker dan omvang is echter de samenstelling van het huishouden. Nu blijkt dat de verschillen niet zozeer werden veroorzaakt door inwonende verwanten | |
[pagina 29]
| |
(behalve bij de adel), als wel door inwonende personeelsleden, mensen dus die niet in de positie waren het gezinsleven diep binnen te dringen. Meer perspectief biedt de veronderstelling dat het conjugale gezin zich bij die groep ontwikkelde die het meest bij het specialisatieproces was betrokken. Voor de adel die vanouds meer nadruk op familie dan gezin legde en de laagste groepen op het platteland die in meer of mindere mate zelfverzorgend waren, gold dit niet. Hoewel de kleinburger, zeker in de stad, in één handwerk gespecialiseerd was, oefende het gilde, zo hij daar lid van was, grote invloed uit op het gezinsleven. Men kon op steun rekenen, zoals in financieel moeilijke tijden, maar een sterke sociale controle was hiervan de keerzijde. Conformeerde men zich niet aan een morele code, dan konden geldboetes of uitstoting van het ambacht de sanctie zijn.Ga naar eind101 Het gilde vormde geen stimulans voor de meer individualistische mentaliteit van het conjugale gezin. Anders lag dit bij de gegoede burgerij, volgens Stone immers bij uitstek de groep van het conjugale gezin. Daar is al genoeg over gezegd, maar één opmerking dient nog gemaakt te worden. In het licht van de theorie van Medick is het wellicht beter te stellen dat sommige kenmerken van het conjugale gezin bij de burgerij ontstonden en andere zoals de vrije partnerkeuze bij de lagere groepen. De sociale analyse van Shorter die een dergelijke rolverdeling bevatte, verdient daarom zeker aandacht ook al was zijn bronnenmateriaal niet van dien aard dit voldoende aan te kunnen tonen. Onderzoek is hier dus nodig, bijvoorbeeld naar de bevolkingsgroepen die bij de zich uitbreidende Engelse nijverheid betrokken waren. Dan kan het mogelijk zijn het voorlopig oordeel dat het conjugale gezin zich eerst bij de burgerij ontwikkelde, in een definitief oordeel om te zetten. | |
protestantismeDe suggestie van Goode dat het protestantisme het ontstaan van het conjugale gezin bevorderde, lijkt vruchtbaar. De Engelse Puriteinen propageerden een individuele geloofsbeleving met het huishouden als essentiële plaats van handeling ter vervanging van de parochie. Individu en gezin kregen bij hen nog meer nadruk dan in de protestantse traditie lag.Ga naar eind102 Van hoe groot belang het gezin geacht werd, kan blijken uit de woorden van de Puritein William Gouge dat ‘a family is a little church, and a little Common-wealth... Or rather it is a schoole wherein the first principles and grounds of government and subjection are learned: whereby men are fitted tot greater matters in Church or Commonwealth’.Ga naar eind103 Deze religieuze gemeenschap behoorde volgens de Puriteinen los van de buitenwereld zoals verwanten te staan. Tegen de invloed van familiebelang en financiële factoren bij de keuze van een huwelijkspartner werd heftig gefulmineerd. Met onderlinge nuances beschouwden de puriteinse schrijvers kameraadschap als een van de meest legitieme redenen om te trouwen. Het gezin | |
[pagina 30]
| |
werd, zoals in het bovenstaande citaat te lezen valt als patriarchaal beschouwd. De waarde die men hechtte aan het gezamenlijk bijbellezen en de spirituele gemeenschap verzachtte dit patriarchalisme. Tegenover elke plicht van de vrouw jegens de man stelde men een wederkerige plicht van de laatste en correctierecht en dubbele standaard werden door de Puriteinen scherp gekritiseerd. Dat met de nadruk op de kameraadschappelijke functie van het huwelijk als achtergrond Milton de lans brak voor echtscheiding zagen we al. In dit opzicht bleef Miltons invloed gering. Toch zou men zich kunnen voorstellen dat op de aanhang van de Puriteinen die bestond uit wat Hill de ‘industrious sort of people’ noemde, vrije boeren, ambachtslieden en kleine boeren, die in de 16de en begin 17de eeuw nieuwe economische mogelijkheden in de commercieel ingestelde landbouw en zich uitbreidende nijverheid kregen, de puriteinse ideeën een stimulerende invloed hebben gehad.Ga naar eind104 Hoe echter precies de invloed van godsdienstige ideeën werkte, is moeilijk peilbaar. Bij het zoeken naar een mogelijk verband tussen norm en gedrag stuit de onderzoeker regelmatig op problemen. Nieuwe methoden of vraagstellingen kunnen hier van dienst zijn. Interessant bijvoorbeeld is het betoog van Perrenoud die poogde aan te tonen dat eerder protestantisme dan katholicisme, zoals we Flandrin hoorde beweren, de toepassing van geboortebeperking mogelijk maakte. In verschillende protestantse gebieden was onder alle bevolkingslagen geboortebeperking van vroeger datum dan in het katholieke Frankrijk, maar was van korter duur en maakte in de 19de eeuw weer plaats voor een ‘natuurlijk’ voortplantingspatroon. In Zwitserland was dit aan het begin van de 18de eeuw in de steden het geval, maar later ook op het calvinistische platteland terwijl katholieke parochies trouw bleven aan de kerkelijke geboden. Welke rol heeft het protestantisme hierbij gespeeld? Zoals eerder uiteengezet, werd door Calvijn het huwelijk een kameraadschappelijke functie toebedacht en werden de plichten jegens het kind breed uitgemeten. Bij de seksuele daad werd onderscheid gemaakt tussen het genotsaspect en de voortplanting. Verwekking van kinderen was geen doel, maar eerder gevolg van het huwelijk. Deze moraal maakte het mogelijk dat contraceptie, hoewel verboden, in jaren van crisis door extreme sterfte of hongersnood werd toegepast. In het 17de- en vroeg 18de-eeuwse Frankrijk, met zijn met de regelmaat van de klok terugkerende bestaanscrises vindt men niets van dit alles.Ga naar eind105 | |
9. Amerika: ‘la famille démocratique’Hetgeen in de vorige paragraaf geponeerd is, namelijk dat specialisatie, de opkomst van vooral de burgerij en het protestantisme van invloed waren op het ontstaan van het conjugale gezin, kan zeer goed geïllustreerd worden aan het voorbeeld van Amerika. Om die reden is het gezin in de Nieuwe | |
[pagina 31]
| |
Wereld in dit literatuuroverzicht tot nu toe met opzet buiten schot gebleven. Wel moet bedacht worden dat de lokale verschillen zeer groot konden zijn en dat bij de huidige stand van het onderzoek generaliseren een hachelijke zaak is. Het valt te begrijpen dat in de decennia na de komst van de eerste kolonisten in Nieuw Engeland in de eerste helft van de 17de eeuw het gezin een grote rol speelde. Tot diep in de 17de eeuw zou het de belangrijkste economische produktie-eenheid zijn daar de gemeenschap door middel van landbouw op zelfverzorging was gericht. Geen bestuur, school of andere instelling waar men in Europa aan gewend was, vond men er. Daarbij kwam dat zeker het leidend deel der kolonisten de puriteinse leuzen over het gezin als een ‘little Church’ niet wilde vergeten. De wetgeving in de koloniën eiste dat iedereen deel uitmaakte van een huishouden en zich onder het gezag van het hoofd ervan stelde. In 1642 werd in Massachusetts van de gezinshoofden geëist ‘to teach by themselves or others, their Children and Apprentices, so much learning, as may enable them perfectly to read the English tongue, and knowledge of the Capital lawes’ en om hen tenminste eenmaal per week te ‘Catechize in the Grounds and Principles of Religion’.Ga naar eind106 Het gezin was dus de voornaamste plaats van handeling voor het economisch leven, het aanleren van normen, het eerste onderwijs en het godsdienstonderricht. Het huishouden waarin dit leven zich afspeelde telde met aanzienlijke plaatselijke verschillen ongeveer vijf tot zeven personen (dus meer dan in het moederland) terwijl zich in de 18de eeuw het begin van een reducering ging voordoen. Familiehuishoudens kwamen slechts bij uitzondering voor.Ga naar eind107 Belangrijker dan de inwoning van familieleden waren de verwantschapsrelaties. Greven toonde voor het plaatsje Andover overtuigend aan hoe zich na de komst van de eerste generatie kolonisten door geografische endogamie een dicht web van verwanten vormde.Ga naar eind108 In deze gebieden heerste een patriarchaal gezag dat zich door het landbezit had kunnen vestigen. De eerste generatie legde in Andover de aankoop van nieuw land sterk aan banden en de vaders stonden hun grond vóór hun dood niet gemakkelijk af. Schikten de zoons zich naar deze situatie, dan kon het gezag dat hieruit voortvloeide zo ver gaan dat vaders voor zoons die de dertig jaar al gepasseerd waren de onderhandelingen voor een huwelijk leidden.Ga naar eind109 De partnerkeuze had zo weinig met liefde en veel met financiën te maken en de wens een ‘convenient and comfortable’ huwelijk te sluiten. Onbeperkt was het gezag van de ouders niet, want men kon niet de wens van een kind negéren en tevens een goede Puritein zijn. Waarschijnlijk bestond er voor de ouders en kinderen een vetorecht op de voorgestelde huwelijkskandidaten en werkten de ouders na een overeenstemming de financiële details uit.Ga naar eind110 Liefde was dan niet vóór, maar wel in het huwelijk een plicht en correspondentie toont dat deze regel vaak met de praktijk overeenkwam. Dit kan een matigende invloed op de opvattingen over | |
[pagina 32]
| |
ondergeschiktheid van de vrouw gehad hebben. Man en vrouw behartigden bijvoorbeeld samen de koop en verkoop van land en stelden samen contracten op.Ga naar eind111 Het hier beschreven gezin haalde de 18de eeuw niet: de ‘little Church’ bleek te kunnen falen. Al snel rees de klacht dat niet elke inwoner onder het gezag van het hoofd van een huishouden stond, dat personeel zich misdroeg en wegliep en dat het godsdienstonderricht te wensen overliet. Het waren de voorbodes van de grote veranderingen die gezin en samenleving in Nieuw-Engeland vanaf het laatste kwart van de 17de eeuw zouden doormaken.Ga naar eind112 Ten eerste groeide de bevolking enorm. Telden de noordelijke koloniën in 1700 nog ongeveer 150.000 inwoners, rond 1775 waren dat er 1.250.000. Steden van zo'n 20.000 zielen ontstonden, omcirkeld door kleinere stadjes die tezamen een commercieel netwerk vormden. Dit is de twee grote verandering, de ontplooiïng van een markteconomie. Het platteland ging voor de markt produceren en de niet-agrarische sector van de economie nam zo in omvang toe dat voor menig nijverheidsprodukt aan het eind van de 18de eeuw eigen fabrikaat kon worden gebruikt. Deze economische ontwikkeling bevorderde de specialisatie. De grotere beroepsmogelijkheden eisten betere opleidingen dan het gezin kon geven. Op de stichting van scholen was in de loop van de 17de eeuw door het bestuur van de koloniën aangedrongen, maar pas in de 18de eeuw zou hier op grotere schaal gevolg aan worden gegeven. Een derde belangrijke ontwikkeling betrof de toenemende sociale differentiatie van de samenleving. In de steden ontstond een grote groep bezitlozen. Was het in de 17de eeuw nog de bedoeling geweest deze onder het gezag van gezinshoofden te stellen, in de 18de eeuw werden armen- en correctiehuizen opgericht. Door de commerciële ontwikkeling ontstond tevens een middengroep met op de markt gerichte kapitalistische waarden. Ten vierde nam het godsdienstig enthousiasme af. De kerk ging langzaamaan het godsdienstonderwijs van het gezin overnemen. Hoewel de aandacht voor wereldse zaken toenam bleef een puriteinse moraal van individuele verantwoordelijkheid van de mens, soberheid, zorg voor het kind en het belang van het gezin in geseculariseerde vorm bestaan. Deze ontwikkelingen die zich in het laatste kwart van de 18de eeuw versnelden, gingen aan het gezin niet onopgemerkt voorbij. Aan economische produktie namen niet alle gezinsleden meer deel en bij de hogere groepen vond de arbeid buitenshuis plaats. Handhaving van orde en gezag werd allereerst de taak van de overheid. Scholen, vakopleidingen en kerk hadden een deel van de opvoedende en onderwijzende, tehuizen een deel van de sociale zorg van het gezin overgenomen. Deze andere positie van het gezin in de samenleving beïnvloedde de relaties van de gezinsleden onderling. Allereerst nam het patriarchaal gezag af. In Andover konden vaders in de eerste helft van de 18de eeuw hun gezag over hun zoons niet meer handhaven omdat door de bevolkingsgroei die het onmogelijk | |
[pagina 33]
| |
maakte alle zoons grond te geven het land niet meer de waarborg van gezag was: velen trokken weg of zochten hun toekomst in handel en nijverheid.Ga naar eind113 Door de grotere mogelijkheden huwden zij jonger en kwamen onafhankelijker ten opzichte van gezin en gemeenschap te staan wat bijdroeg tot het ontstaan van wat genoemd is een ‘liberated individual, a person who was exempt from all voluntary ties to the family of his birth and free to achieve his own goals’.Ga naar eind114 Vooral bij de stedelijke middengroepen kreeg het gezinsleven nieuwe waarden. Een indicatie hiervoor vormt de zich wijzigende opinie over het gezin in tijdschriften in de periode tussen 1741 en 1794.Ga naar eind115 Het waren vooral lezers uit de middengroepen die deze bladen onder ogen kregen. Hoewel men aan het gezag van de man niet tornde, werd aan de vrouw meer invloed toegekend. De motivatie om te huwen werd in toenemende mate ter discussie gesteld waarbij een duidelijke voorkeur voor affectieve boven materiële motieven werd uitgesproken. Het eind van de 18de en begin van de 19de eeuw werd daarbij gekenmerkt door de opkomst van de huiselijkheid. In verhandelingen, tijdschriften, dagboeken en persoonlijke brieven, alle met betrekking tot de midden- en hogere groepen, maakte men een scherp onderscheid tussen het gezin en de buitenwereld. Het gezin werd als een ‘oasis in the desert’ beschreven, als een ‘sanctuary’ waar ‘disinterested love is ready to sacrifice everything at the altar of affection’.Ga naar eind116 Deze normatieve verschuivingen vonden, zo is geponeerd, hun neerslag in een toenemend aantal echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed. Meer dan aan het begin stapten aan het eind van de 18de eeuw vrouwen met hun echtelijke problemen naar de rechter en uit hun mond vielen verklaringen te beluisteren dat ‘all conjugal affection has fled’ of dat het gedrag van de man ‘opposed nuptial happiness’.Ga naar eind117 Aan tijdgenoten ontgingen deze veranderingen niet. Nadat De Tocqueville in het jaar 1831-1832 de Nieuwe Wereld bezocht had, noteerde hij in zijn De la Démocratie en Amérique: ‘Dans la famille démocratique, le père n'exerce guère d'autre pouvoir que celui qu'on se plaît à accorder à la tendresse et à l'experience d'un vieillard. Ses ordres seraient peut-être méconnus; mais ses conseils sont d'ordinaire pleins de puissance. S'il n'est point entouré de respects officiels, ses fils du moins l'abordent avec confiance. Il n'y a point de formule reconnue pour lui adresser la parole; mais on lui parle sans cesse et on le consulte volontiers chaque jour. Le maître et le magistrat ont disparu: le père reste’.Ga naar eind118 | |
10. ConclusieDit hoofdstuk begon met de visie van de 19de-eeuwse sociologen Le Play en Riehl en van de een eeuw later schrijvende historicus Ariès. Door het onderzoek van de laatste vijftien jaar is veel van wat zij beweerden aangetast of genuanceerd. Een ontwikkeling in één rechte lijn van de middel- | |
[pagina 34]
| |
eeuwen tot het heden met het conjugale gezin als uitkomst, een dergelijke evolutionisme kenmerkt Ariès' werk, was er niet. Men hoeft daarbij niet alleen te denken aan het onderzoek naar de omvang van het huishouden dat, althans voor Engeland, zo'n mening grotendeels logenstraft, maar bijvoorbeeld aan het gezag dat ouders over de partnerkeuze van kinderen uitoefenden. In de 16de eeuw vond bij de hogere groepen, gesteund door wettelijke maatregelen, een gezagsversterking plaats die in de 18de eeuw versoepelde om, volgens Stone in de 19de eeuw weer een ‘restauratie’ te ondergaan.Ga naar eind119 Wat betreft de oorzakelijke kant van de geschiedenis van het gezin is hier geopperd dat in meer gespecialiseerde samenlevingen waar arbeidsverdeling bestond, het conjugale gezin kon opkomen. Maar naast een economische oorzaak, heeft er meer meegespeeld. De wens om als individu op de sociale ladder te stijgen kan betekenen dat men zich ontdoet van hechte contacten met verwanten; een heersende of ontluikende ideologie, men denke aan het calvinisme dat zoveel kenmerken van het conjugale gezin in zich herbergde, kan op beslissende wijze aan het gezinsleven vorm hebben gegeven. De meeste auteurs slagen er echter niet in duidelijk te maken dat die beslissende invloed ook inderdaad bestond. Ariès wees op de burgerij als drager van nieuwe gezinsidealen, hierin gevolgd door Stone. Er kan een vertekening opgetreden zijn door afwezigheid van voldoende studies of gebrekkig bronnenmateriaal. Het is immers mogelijk dat bijvoorbeeld bij commercieel ingestelde lagere groepen zich menig kenmerk van het conjugale gezin eerder voordeed dan bij de burgerij. Hier ligt een dankbaar voorwerp voor onderzoek. Men kan niet over het conjugale gezin tijdens het Ancien Régime spreken, wel over de aanwezigheid van sommige kenmerken ervan. Dit gaat in tegen aan het begin van dit hoofdstuk genoeme opvattingen als zou de industrialisatie de drijvende kracht zijn geweest achter het conjugale gezin. |
|