Als steden waar Carolus heeft gestudeerd worden genoemd: Leuven, Orléans, Poitiers, Padua en Bologna. Na zijn terugkeer in de Nederlanden vestigde hij zich als advocaat in Mechelen. In 1567 stuurde Margaretha van Parma hem als procureur-generaal van het Hof van Friesland naar Leeuwarden om de schade van de godsdienstonlusten op te nemen en bij te dragen tot het herstel van het koninklijk gezag. In Friesland was hij de steun van de Brusselse regering en vaak vertrouwensman van Alva buiten de president van het Hof om. Zijn geschiedwerk was opgedragen aan Philips II en zal via Viglius* en Hopperus* zijn weg naar de koning hebben gevonden. In 1574 vroeg Carolus ontslag, wat hem eerst in 1576, toen de partij der hervormden de overhand kreeg, verleend werd. In dat jaar werd hij benoemd tot lid van de Grote Raad van Mechelen, aan welk lidmaatschap in 1580 een einde kwam. In 1585, na de verovering van de
[pagina 85]
[p. 85]
stad Mechelen door Parma, herkreeg hij zijn functie. Zijn leven besloot hij als minderbroeder.
a De rebus Casparis a Robles Billaei in Frisia gestis commentariorum libri IV. Leovardiae 1731 [272 pp.; 4o], 1750.
Het werk werd door P. Wesseling op basis van een afschrift uitgegeven (zie: 519, b).
Literatuur
De Wind, 230-232, 559; Van der Aa, III, 190-191; NBW, II, 116-119; NNBW, VI, 272; B. de Troeyer, Bio-bibliographia Franciscana Neerlandica saeculi XVI (2 dln.; Nieuwkoop, 1969-1970) I, 325-332.