sprong het in den korrel dik en rijk. Weemoedig keerde ze zich af van het land, maar dan was het Reinier toch, aan wien het vreugde gaf als hij het koren weer zag deinen en in zwierige lijningen neerdalen tot den boschkant.
Reinier en Machteld gingen voortaan niet meer samen. Dat verhinderde de jonge vrouw, die diep Godelieve's gezindheid gepeild had. Zij was tégen haar, hare moeder, dat wist ze, maar nooit wilde ze tegen Orbans moeder ingaan. Zij ging alleen naar 't veld, als er niets te doen viel. Ze kon het haam vatten van het jonge paard en het aantuigen; ze kende immers zoo Orbans gebaren en het tilde zoo licht. Ze zou ook graag den ploegstaart voeren, die glad was van Orbans hand, de zoo gaarne gestreelde, maar dat ging niet in dezen tijd van 't jaar. Als ze lang in 't veld gewerkt had, meende ze, dat ze ineens zwaarder was geworden; de moeheid, die als zwaarte over haar zonk, gaf haar dat vermoeden en ze luisterde stil en hoorde naar het groeien van het leven, maar als ze haar hand voorzichtig over haar schoot liet leven, was het weer weg. Dan zou ze het veld en heel het leven hier ineens in den steek willen laten en heensnellen om Orban te helpen, hij kon haar noodig hebben. Hij zou denken, dat zij verwachtte misschien, daarom vernam zij niets, en nu durfde zij zich aan hem haast niet te laten zien. Het was zijn schuld niet, maar enkel die van haar. Nooit had ze bij oom Antonius - o, ze kon dat Jean-Jacques niet meer uitstaan - moeten komen, het was zeker om de zonde, die de soldaten hadden willen doen, dat zij nu hier.... Orban, Orban, mijn liefste, ik heb het niet gewild.... God, het was toch geen kwaad van mij?
Ze roept naar haar eigen zelf en dan sluit een benauwdheid haar in. Haar overjak moet ze uittrekken hier, in de hitte van het veld, en ze zet zich neer. O, ze is zeker een zonderling mensch aan 't worden, ze is geheel onvolkomen, nu Orban niet meer bij haar is, doch dit is maar, wat ze bij zichzelf zegt in minuten van benauwenis. Reinier denkt, dat ze nog opgewekt genoeg en nog vol levensmoed is, en dat ze het offer van Orbans heengaan met grootheid draagt. ‘Godelief zal meer verlangd hebben naar mij,’ overdenkt hij, ‘Godelief, die moeder schrijven deed....’
Hij ziet Machteld daar zoo schoon, in 't licht gebaad en zomersch. Vast, ze is een meisje nog, een oogstmeisje. Orban