woeste hooiopper door elkaar. Ik glijd hem als een droom uit de handen en terwijl beneden een kurk uit een fles wijn ‘tjoep’ zegt, piep ik de warme kamer uit. Met zeven passen ben ik voor Kristie's blauwgeschilderde bed; 's nachts is het bijna zwart.
Zij ligt te glanzen. Ruisel-zachte maneschijn valt tot op haar peluw. Ze ruikt nog naar de bosplanten.
In een ingetoomde jubeling fluistert ze mij daarop toe: ‘Paulus, Paulus, je moet bidden dat het helemaal gebeurt!’ Het is of ook zij niet gelooft dat ik echt bij haar sta, ze vertelt met de ogen omhoog. ‘Beneden zijn ze aan het tellen. Je moet bidden dat de notaris zich misrekent, anders gebeurt het misschien niet. Als Johannes maar niet tegenbidt. Het moeras mag niets kosten.’
‘Hij is doof aan de kant waar zijn beurs hangt, maar hij bidt niet, Kristie,’ zeg ik en dan zie ik haar verlangen naar het bos en het water, daarginds.
‘Paulus, ik geloof dat er meer dan een ding nodig is,’ zegt ze ontmoedigd, met een lage stem. Ik zeg het woord van de man in het bos: ‘Misschien,... misschien is het niet direct liefde wat ze beneden nodig hebben.’ Het is of haar fijne lichaam rilt onder het laken. Haar handen zijn daaronder bijeen, ik weet dat ze bidt.
‘Er is niets van Johannes in vader,’ zeg ik. Kristie haalt haar handen uit de biddende stand en houdt me een ogenblik vast, als wil ze mij tot een bekentenis van ziel tot ziel verleiden.
‘Hou jij van Johannes?’ vraagt ze. Het is bijna een gemene vraag maar tegelijk vrees en bewonder ik Kristie omdat ze zo in mijn ziel weet binnen te kijken. Ik kan haar echter niet antwoorden. Als mij iemand vraagt of ik meer van moeder dan van vader houd, kan ik niet antwoorden. Ik zeg haar dat een gebed om een ongerechtigheid nooit verhoord kan worden.
‘Nu, dan niet, dan gaan we ook niet. Het kan op geen