| |
8
Philis stond in de gang voor de spiegel en betastte haar dijen toen ik langs haar liep; ze scheen het nu zelf al in te zien dat ze niet lang meer in de kleren van moeder zou passen. Ik keek haar op haar nieuwe afmetingen aan en meteen liep ze naar de keuken en begon daar aan het fornuis te rammelen of het een oude locomotief was die met veel lawaai op gang moest komen.
Dat dikker worden van Philis was niet slecht voor ons, dacht ik en ik wilde er met Kristie over beginnen maar o, wat was zij een dametje geworden! Ze geleek opeens
| |
| |
niets meer op moeder. Hoe goed moeder ook steeds gekleed was, zij had toch nooit dat stijve, geslotene, dat deftige-dame-spelende, waarom ik sommige vrouwen het recht op deze aarde ontzeggen wou. Zij was heerlijk, als de Primavera van Botticelli en kwam ervoor uit dat zij geliefd werd en minnares was, op haar kleren was wel eens een blad of een bloem blijven hangen. ‘Nu moet je ook doen wat je beloofd hebt,’ zei Kristie met een strak, geelachtig gezicht. ‘Het zal voor je zelf goed zijn en je doet wat vader heeft willen doen maar hij is er nooit toe gekomen omdat hem altijd iets anders inviel.’
‘Dat heb je keurig bedacht en gezegd, Kristie,’ antwoordde ik, haar parmantig toontje imiterend. ‘Onderweg viel hem altijd iets anders in, en daaraan danken wij nu ons verblijf in deze dierbare nederzetting. Solitudo is nog mooi, meisje. Het ergert Johannes blijkbaar dat het nog bewoonbaar blijft, zelfs als het half verwoest is, zelfs wanneer er iemand, de beste, is gestorven.’
‘Ik geloof dat het laatste vader ook ergert,’ meende zij; ze begon haar vingers over elkaar te strelen als zaten daaraan mooie dure ringen die vereerd wilden worden. ‘We moeten hem maar nemen zoals hij is,’ zei ze als had zij de strijd voor hem ook al opgegeven. Het was een zin om een gesprek mee te sluiten, maar nu zou ik toch even laten merken, dat ik door haar niet zonder reden was uitverkoren om onze geschiedenis te schrijven. ‘Vader is een impressionist. Dat verklaart alles bij hem. Hij vlindert als alle impressionisten, verliefd op een ijl droombeeld. De schilders nemen de kleuren op hun wimpers en schilderen de lichtschakeringen in plaats van de gestalten eronder. De dichters tikken tegen een klank en maken muziek met hun woorden, de bouwmeesters onder hen maken het liefst een fontein of een tierlantijn. De minnaars zoeken droomwezens om zich aan hun
| |
| |
etherische verschijningen aan te strijken. Zij beminnen alleen met de zinnen, maar hebben niet lief met geheel him geest en geheel hun hart en verstand. Zij zijn als de kunstenaars van het korte moment die nooit een monument zullen maken.’
‘Een aardige theorie, maar ook 'n beetje boosaardig. Wij kunnen toch vaders monumenten zijn.’ Ze aarzelde even, ik hoorde haar adem over haar tong stromen. ‘Kunnen vele momenten achtereen niet een tijd maken, iets dat duurt en blijft en groeit?’ Ze liet haar handen, uit de kozende verstrengeling geraakt, trage bewegingen maken.
‘Hij heeft Solitudo gevonden omdat het licht er juist prachtig over speelde. Het wonderlijke was echter, dat hij het ook nog heeft willen hebben.’
‘Ik heb het willen hebben, Paulus. Ik heb ervoor gebeden, wat ik ook jou gevraagd had te doen. Ik was bang dat hij het alleen van verre wilde bewonderen.’ ‘Jij bidt dat de mensen zich aan zoet bedrog overgeven.’ Zij rilde. Ze was niet langer dame meer, zij was de vrouwe met de eenhoorn die altijd zou voortvluchten om een hoger doel te vinden. ‘Ben je nog bij hem geweest?’ Ze schudde heftig ontkennend het hoofd. Ik had haar met mijn beschouwing verontrust. Als vader zo was, konden we dan wel iets voor hem doen? Haar blik was op de muur gericht maar dwaalde af naar de kant waar vaders kamer lag. Haar ogen begonnen te flonkeren of er de gloed van een triomf in kwam; haar ziel trad uit het strenge mantelpak en werd weer zichzelf. Zij is een vrouw, dacht ik, vrouwen doorbreken onze verstarde theorieën, daarom wordt hun invloed steeds groter. Ik kreeg al verering voor alles wat Kristie zou gaan doen, omdat haar ogen zo groot en zwart en schitterend werden. ‘Paulus,’ zei ze hijgend. ‘De grens van haar beperking kan niemand doorbreken, niet alleen tenminste. Maar
| |
| |
als er een tweede komt blijkt de beperking ineens opgeheven. Geloof jij ook dat veel mannen door hun vrouwen groot zijn geworden?’
‘De geschiedenis bevestigt het. Maar even waar is het, dat veel vrouwen eerst bij haar man knap, mooi, charmant werden.’
‘Ja, Paulus. En dikwijls mislukken zij als vrouw die dat al voor hun tijd zijn, want hun schoonheid verstart in eigenliefde.’ Ze trok aan haar goedzittend mantelpakje als vond ze het een narrenkostuum. Kristie bezat een scheppende, genereuze liefde die nooit geknot of afgedamd zou mogen worden.
‘Ik geloof dat wij vader het beste kennen, wij twee, Paulus,’ zei ze warm. ‘Omdat wij in hun liefde hebben geloofd. De doktoren zullen hem nooit zo begrijpen als wij. Wij mogen ons daarom niet onttrekken aan de opdracht die dit ons ingeeft. Een dokter ontbieden en hem alles overlaten is natuurlijk veel gemakkelijker.’ ‘Het gaat erom wat het beste voor hem is. Zijn wij niet op weg om een paar aandoenlijke individualisten te worden, meisje? Het zou beter zijn voor hem als vader ergens anders dan op Solitudo kon rusten. Het grootste gevaar komt volgens mij van Zebe en van de vrouw die hij hier gebracht heeft.’
‘Ik ga nu met Johannes spreken,’ antwoordde zij en trok haar mantelpakje weer in de plooi alsof zij zich voor Johannes zo gekleed had.
‘Men moet zich voor elke gelegenheid weten te kleden. Dat is ook de diplomatie der natuur; de kameleons zijn er heel sterk in. - Kristie, wat is er gebeurd?’ Het gesprek van zo juist was ineens verdwenen, het was er nooit geweest. Zij schakelde haast nog sneller over dan ik. Haar mond versmolt in schone bitterheid. ‘Alles is gebeurd, Paulus. Bijna meer dan alles,’ riep ze uit. ‘Ik heb iets verschrikkelijks gedaan. Vader slaapt, maar ge- | |
| |
nesteld in zijn verleden tijd. Hij heeft moeders hart horen kloppen, het was het mijne dat te snel ging. Iemand 'n vals hart onderschuiven is het bitterst bedrog dat men plegen kan. Het sloeg veel luider dan het zijne, dat valse hart van mij. Geloof je het?’ Ze keek mij onderzoekend aan. Ik begon met mijn voeten figuren te tekenen op de vloer.
‘Je hebt een goedkoop medicijn gebruikt, Kristie.’
‘Goedkoop. Als je Johannes was, begreep ik je nog. Het is het duurste dat bestaat.’ Ze zweeg, omdat ik het als trots zou kunnen opvatten als ze zei hoeveel zij op het spel had gezet. ‘Er is niet meer gebeurd; dit was al veel te veel. Ik dacht dat er nog iemand in de kamer was: een getuige voor een proces dat men tegen ons zou kunnen willen voeren.’ Dus had ik mij vergist met te denken dat zij juist tegen mijn beschermende aanwezigheid in had willen handelen. Dan was ik er niet voor niets geweest, de uitsmijter die moest zorgen dat men achter het gordijn niet te ver ging. Ze keek naar me alsof ik haar vergeven moest; haar handen hielden elkaar vast, niet meer in een bevallige pose doch in krampachtige spanning. Ze was zover gegaan als ze dacht dat het in haar ogen kon, en nu begon haar geweten, een maagdelijk geweten dat een bruidelijke emotie voorvoeld had, haar te kwellen. Ze nam mijn hand vast; ik zag dat ze heel bleek werd.
‘Je moet naar je kamer gaan, je bent nog ziek,’ zei ik. Nu liet ze zich langs het raam naar haar bed leiden.
‘Vergeef jij het me?’ vroeg ze. Als ze naar buiten had gekeken, had ze in de wei van Schaef een gelukkiger tafereel kunnen gadeslaan. ‘Zie je niet, dat Solitudo zijn vijanden vergeeft, hen zelfs liefheeft? Daar, Peter Schaef en Elza de Roveren zijn samen bezig de schraapzucht te dienen van onze tegenstander.’ Slechts een moment liet zij haar ogen gaan naar de twee gelukkige wezens die
| |
| |
de eerste valappels in een bruine mand raapten. Ze lachte, doch zonder dat die lach uit haar ogen kwam. Over de witte mist die van de vijver kwam, trok een blauwig licht; achter de eiken in het achterbos zeilden, bijna glinsterend, een paar ooievaars.
‘Ga jij naar Johannes,’ vroeg ze. ‘Vannacht heb ik alles met hem in orde gemaakt.’ Ze was dus zo bang geweest dat ze zich van haar haat jegens hem had willen ontdoen, ze had dus toch gevreesd dat ze in een grauwe verschrikking terecht zou komen. ‘Het was nooit meer te vergeven geweest, ik weet het nu. En niemand, niemand zou het ooit hebben begrepen. Waarom heb je mij niet tegengehouden?’ vroeg ze en greep mijn pols vast. ‘Waarom was je ook met die sleutel gekomen?’
‘Ik zou je wel hebben tegengehouden, Kristie, als het nodig was geweest, maar dat hoefde bij jou immers niet.’
‘O,’ riep ze. ‘Ik heb het gewild. Mijzelf verwerpend, heb ik het gewild: alles doen. De hele wereld en alle liefde wilde ik trotseren. Omdat niemand hem begrijpt in zijn wanhopige eenzaamheid wilde ik hem genezen, met mijzelf als medicijn.’
Ze keek mij aan met wilde, schuwe ogen. Nu had ze alles gezegd, meer dan ze gedáán had; ze had het gevaar waaraan zij had geleden onder woorden gebracht. ‘Hij denkt toch dat niet ik het geweest ben maar zij, meen je niet?’ Ik keek naar buiten en volgde de ooievaars die breed wiekend over het park kwamen.
‘We moeten Johannes maar alles laten regelen. Wij zijn te zeer met vader verbonden en zitten te vol medelijden. Wij doen niets dan hem trachten te troosten met ons persoonlijk verdriet.’ Meende zij dat? Nu ze mij alles opgebiecht had was ze niet alleen bekeerd, maar ook weer gezond, tenminste in haar gedachten. Ze was als ik op een bruggetje geweest dat naar een moeras voer- | |
| |
de, en zo had ook zij het gevaar willen trotseren. Is er dan een vast schema te bespeuren, ook in de meest individuele emoties en handelingen? Er was echter dit verschil dat ik dacht aan mijn verleden, zij aan vaders toekomst.
‘Ik ben vanmorgen op weg geweest naar het moeras, Kristie. Waarom is nog niemand van ons die wildernis binnengedrongen?’
‘Misschien kon ik dat ook beter gedaan hebben. Mij laten afkoelen in water, gewoon de grens van het verboden toegang overstappen, dan wist je tenminste wat je deed.’
‘Ga jij nu kijken of vader nog slaapt. Ik zal dan met Johannes spreken,’ zei ik om een eind aan dit alles te maken.
Ze keek mij nog na, niet geheel zeker of ik wel diplomatiek genoeg zou zijn. Zij had Johannes gehaat, lange weken en lange maanden. In haar vertwijfeling had zij die haat vannacht willen opruimen. Komen de besten altijd voor een soort offer van Abraham te staan, dacht ik, en moest zij eerst zo beproefd worden eer zij haar rijk der liefde zou krijgen? Maar Elza had er nog niet één traan voor gelaten, en daar zat zij al, tegen een boom aan, naast de jonge Peter Schaef, etend van twee appels tegelijk.
‘Hebben jullie weer gezwijmeld van de balsem der liefde?’ vroeg Johannes, als las hij van mijn gezicht alles wat wij hadden besproken. Hij was juist bezig pommade op zijn haren uit te wrijven, zijn hoofd kreeg er een haast belachelijke glans van.
‘Waarom hebben jullie toch die zondagse kleren aan?’ vroeg ik.
‘Wie jullie? De juffrouw soms ook? Kom mee,’ gebood hij meteen en was mij al voor naar de salon, waar hij
| |
| |
grote beslissingen met ons voor had. Kristie kwam juist naar beneden en knikte naar mij, dus wist ik dat vader nog sliep, maar dat zou Johannes nu toch niets gezegd hebben. Hij drukte de goudgegalonneerde deur achter ons dicht en zei aanstonds: ‘Het is nu het beste dat we de bomen in het achterbos verkopen. Vader moet daarvoor eerst nog zijn handtekening geven. Zijn verpleging zal kostbaar zijn en lang duren. Ik kan daarvoor niets van mijn geld missen. Het moet dus wel, wat die verkoop van de bomen betreft, maar erg zal het niet zijn, want de prijs van het hout staat goed.’ Ik keek naar Kristie, of zij haar bekering jegens hem nu nog aan wilde houden. Wat bezielde hem, dat hij opeens die korte, besliste zinnen waar zoveel mee gemoeid was, als een koude douche meteen op onze hoofden stortte. Wilde hij ons intimideren, sprakeloos slaan daarmee? Steen, kwarts, graniet zou ik voor hem worden, als hij dat van plan was!
Kristie liet hem rustig uitspreken en deed of zijn woorden haar niet aangingen. Van de huiverende schokken die zij had doorstaan kreeg hij echter niets te vermoeden. Maar zo goed had hij zich niet met olie en zalven kunnen bewerken of zij, met haar beschaafde houding, geraffineerd toilet, haar frisse en knappe verschijning, overtrof hem in dat waar hij tegenopzag. Nu eerst doorzag ik haar: zij kende zijn zwak en zij scheen met haar optreden gelijk te krijgen. Haar aankijkend was hij opeens minder zeker van zichzelf, en ik geloofde dat hij de grote woorden die hij nog op zijn programma had maar liever verzweeg. Zijn ogen gingen daarna over de schilderijen en meubelen, alsof hij die nu op hun waarde in geld ondervroeg net zoals de bomen die hij eerst had verbeurd verklaard.
‘Wat zou jij nu doen, Johannes, als je alleen was en vader op jouw hulp rekende?’ Hij bezag me met een blik
| |
| |
alsof hij me voor een half idiote jongen hield, ging toen parmantig in de chaise-longue zitten en het zijn over elkaar geslagen benen wiebelen of hij de tijd had. Naar zijn schoenen kijkend zei hij: ‘Alleen de dokter zal kunnen antwoorden op je vraag, Kristie. Wij moeten daarom vlug zorgen dat we die handtekening van hem krijgen, voordat hij waarschijnlijk wordt weggehaald. De notaris heeft me door Salentijn laten roepen en mij de tip gegeven dat het nu een goede tijd is om te verkopen.’ ‘Die Salentijn is zeker een vriendje van Zebe. Waarom zou de notaris jou komen waarschuwen, als je hem niet iets had voorgespeeld?’ zei ik.
Kristie keek heel serieus, zoals vrouwen doen die van de daden der mannen niet het zuivere begrijpen maar toch voorzichtig mee willen wegen en wikken. Johannes ging rechtop in zijn stoel zitten. ‘Er moet iets gebeuren. Wij kunnen hier niet zo maar blijven zitten. We worden ouder en ik wil niet terwille van een fata morgana te laat komen in de wereld.’
‘Voelt zijne koninklijke hoogheid zich te goed voor de baan die hij zelf gewild heeft?’ vroeg ik toen Kristie nog niets zei.
‘Ga weg, jij!’
‘Ik geloof dat hij vader het liefst dood heeft, Kristie. Johannes wil nu ook ònze meester worden.’ Ik werd een feller tegenstander van hem dan ik zelf vermoed had. Hij sprong uit zijn stoel en greep me met een hand: wanneer hij geen andere argumenten meer had dan maar de gebruikelijke, trachtte hij me de pols om te draaien. Maar ik was woest en begon mijn eigen kracht te kennen, ik gaf geen kik en hij moest al zijn geweld gebruiken om mij op de knieën te krijgen. ‘Je krijgt er mij toch niet onder,’ riep ik huilend maar hij kende enkele trucs en ik moest me gewonnen geven. Hij dacht dat hij daarmee ook over Kristie zegevierde en om zich- | |
| |
zelf nog dapperder te maken riep hij uit: ‘Ik wil niet altijd een van hun kindertjes met brave bijbelse namen zijn. Wat mij betreft, ik zal mijn doel in elk geval bereiken. Zwijmelen jullie maar, maar dan niet ten koste van mij.’ Dat klonk tenminste reëel. ‘En jij hebt je voor altijd gescandaliseerd,’ wendde hij zich tot Kristie. ‘Je zult nooit meer kunnen trouwen, want niemand die het hoort zal je nog willen.’
‘O!’ schrok Kristie op die gemeenheid. Haar ziel kromp ineen.
‘Je hebt op een misdadige manier moeders nagedachtenis onteerd. Als de politie het wist kwam je in de gevangenis.’ Ik meende dat hij genoegen had aan die ontzettende woorden. Wij deinsden beiden achteruit. Toen ik zag dat Kristie nog niets zou doen, hield ik mijn vuist onder zijn kin en riep hem snel toe: ‘Je bent nog gemener dan Zebedeus.’ Daarna liep ik snel naar de deur om hem van daaruit nog meer te kunnen zeggen zonder dat hij me op zijn manier weer de duimschroeven aanzette. ‘Jij ziet je eigen monsterlijke balk van boosheid in andere ogen. Vader had jou nooit Johannes moeten noemen.’ Kristie was nòg niet zo tegen hem als vroeger; ik geloofde dat ze nogeens juist als in de voorbije nacht tot het uiterste wilde gaan (nu in liefde die niet verdacht kon worden).
‘Wat gaat de dokter met vader doen, Johannes?’ vroeg ze alsof hij haar niets gedaan had. O, o, o, hoe kun je hem nog iets zeggen, meisje. Ik vond dat zij zich niet meer als een mens gedroeg. Je kunt toch niet op je laten spuwen! ‘Ze weten heel wat tegenwoordig,’ begon Johannes nu, als ging hij lesgeven. ‘Ze snijden een stuk uit je schenkel en plakken het op je neus als je niet te oud vlees hebt.’
‘Laat hen zich op Philis oefenen, van vader blijven ze af!’ riep ik.
| |
| |
‘Is de ziekte van moeder niet eigenlijk een raadsel gebleven voor de dokter?,’ zei Kristie. ‘Hoe zouden we dan vertrouwen kunnen hebben in wat hij voor vader doen zal?’ Johannes viel haar aan als een agnosticus die toch graag redeneert over de laatste dingen.
‘Denk niet dat hij iets aparts is, meisje. Jullie laten je door een hersenschim verblinden. De zielkunde heeft deze verschijnselen al lang achterhaald.’ Hij begon aan een brede redenering. Achter de deur die ik nu en dan opende om er mijn hoofd langs te steken, gezichten makend, luisterde ik hen uit. Wij waren allen aan 't veranderen, ik ook, daarvandaan deze knechtenmanieren. ‘Wat is het probleem bij een vitale man die geen vrouw meer tot zijn beschikking heeft?’ begon hij zijn uiteenzetting. ‘Hij pijnigt zich niet af met de vraag waar zijn vrouw zal zijn. Hij denkt dat ze is waar ze wezen moet, en zegt er maar bij, dat ze daar wel goed zal zijn. Het kwellende probleem voor zo'n man is of hij weer zal trouwen of niet. Als hij een gevoelig man is, zo iemand die ze vroeger idealist noemden, dan maakt hij zich in het begin allerlei scrupules om zijn kinderen en de nagedachtenis van zijn verloren vrouw. Zelfs zij, die het verlies van hun vrouw niet als een verlies voor zichzelf beschouwen, piekeren daarover. Daarmee maken ze hun probleem alleen dramatischer en verwarder.’
Ik hoorde het en kon me niet weerhouden te roepen: ‘Allemaal uit een roman van een moralist. Waar heb je het gelezen?’ Hij sprong daarop weer uit zijn fauteuil en hij scheen Kristie, die naar zijn boekenwijsheden luisterde, met dat half verteerd brok burgermoraal te laten zitten. Hij zag echter in dat ik mij niet zou laten vangen en ging toen weer verder met zijn redenering. ‘Idealisten zijn brengers van problemen, maar lossen er zelden een op. Ze kunnen het gecompliceerde en het eenvoudige niet naast elkaar zetten als van eenzelfde waarheid.
| |
| |
De enige waarheid is de werkelijkheid. Die moet je nemen zoals ze is, verder niets!’
Kristie antwoordde: ‘We behoeven hier geen problemen te stellen, Johannes. De werkelijkheid is dat vader ziek is en dat hij rust moet hebben.’
‘Waarvoor Kristie in eerste instantie heeft gezorgd,’ riep ik daarop. Ik stapte meteen de kamer binnen en voegde aan mijn woorden toe: ‘Zij heeft je een visite uitgespaard. Maar nu zal ik de dokter halen. We weten hem genoeg te zeggen, en Kristie en ik kunnen zijn toestand beter omschrijven dan jij.’ Dit wilde hij in geen geval, hij wilde zelf met de dokter spreken, hij, onze meerderjarige; en ik wist nu ook waarom hij zijn zondagse pak had aangetrokken.
Hij verliet ons onmiddellijk, alsof hij bang was dat een van ons hem nog voor kon zijn. In de gang nam hij vaders kapmantel, die hem lang maakte en hem prachtig stond. De jas had een pelskraag zoals ook de dokter droeg, zelfs in de zomer; zo zou hij zich eerder de vriendschap van de dokter, die deze nooit van vader gekregen had, waardig kunnen maken. Buiten moest hij helaas de fiets nemen, maar hij zou het vehikel onderweg wel ergens neerzetten en het laatste stuk te voet lopen. Achter hem werd Solitudo weer park en eenzaamheid.
Kristie keek nog even hoe Johannes wegreed, toen kon ze het niet langer houden; ik had het al eerder verwacht. ‘O!’ zuchtte ze, en het was hetzelfde ‘o’ van straks, een pijn in de schoot van haar ziel. Ze fluisterde nog toen ik haar trachtte op te beuren: ‘Er is niets gebeurd, er is niets gebeurd!’ Die verschrikkelijke, ware woorden - zo kostbaar waar! - die altijd tegen boze vermoedens in moeten herhaald worden, en hoe dikwijls blijven het slechts wanhopige vleugelslagen. Ik hield het niet langer uit te verzwijgen dat ik het wist. ‘Je bent groot, Kristie. Jij hebt je offer van Abraham gebracht. Ik was die iemand
| |
| |
achter het gordijn in moeders kamer. Wist je het niet?’ Toen glimlachte ze heel stil; het was als de zonnestraal, die deze morgen, als een gouden ladder, rechtop ging staan tegen de mist.
‘Hij slaapt zo rustig,’ zei ze. ‘Als het eens niet meer terugkwam! Het is een inval van mij, Paulus, dat jij moet schrijven. Hij zei dat hij te moe was om alles nog eens te overdenken; en dat hij het spijtig vond dat hij niets had opgeschreven van hun twee, en Solitudo, en van de kinderen.’ Ik knikte terwijl haar handen bewogen alsof zij weer wilden schrijven. ‘Je moet het natuurlijk maken, en eenvoudig. En dan moet je het mooi maken, want dat is het voor hem geweest.’ Ik zag haar ogen stil glanzen, haar gezicht werd rood van vreugde. ‘Ik geloof dat wij dit voor hem moeten doen. Laten de doktoren over het andere nadenken. Wij moeten zijn werk voltooien.’ Ze onderbrak haar mijmering met een opgewekt ‘oh’, het klonk juist als het verliefde ‘oh’ van Elza!
|
|