Volgens een verklaring van den Nederlandschen Minister van Justitie voor Radio Oranje zijn 500 gevangenen uit het concentratiekamp te Vught zonder vorm van proces ter dood veroordeeld. De namen zijn bij appel afgeroepen, waarna allen werden gefusilleerd.
Zij waren vijfhonderd. Een vrouw is om hen gaan schreien.
lk ook, 'k heb niet gevraagd: was een vriend van mij soms bij hen,
een dichter wellicht, of iemand van op een kantoor.
Vijfhonderd Nederlanders werden opgeroepen en zonder verhoor
doodgeschoten als een dier.
God, en dit geschiedde nu, en hier.
Wat was daar voor gespuis? Waren 't veeleer beesten
die hen bewaken moesten,? Waren 't toch soms hellegeesten,
zoo'n duivelsch geil gebroed, dat in wellust bloed doet stroomen
van oud'ren, jong'ren, kindren, van Nederlandsche vromen,
en namen dan hun vlucht
uit 't heldenkamp: uit Vught!
Hoe droef wordt Nederland? Vijfhonderd helden vielen,
hun lijf den beul ten prooi, maar God, God nam hun zielen
en zet hèn ons ten troon, die zwoeren houwe trouwe
voor 't goed slechts van hun volk; en laat ons opwaarts schouwen
uit worstlend Nederland
naar zoo groot onderpand.
[pagina 19]
[p. 19]
Zagen zij de vrijheid reeds? Hoorden zij den Vrede kloppen?
Dachten: ‘Dra zij we vrij. Wellicht morgen. Wellicht nog een
nacht slapen op dit stroo en zijn in dees barakken.’?
Maar stampend in het rond tergen nog beulen-hakken
en drijven op den haat.
En angst volvoerde' hun daad!
Wie namen zij het eerst? Wat is erger, eerst of laatst?
Hoe ving dit treurspel aan? Is elk woord nu niet misplaatst?
Hoorden de laatsten van d'eersten nog den nood?
Hoonden de beulen weer hun laster: ‘dood is dood’?
En moordden in ons volk
tot 't bloed was als een wolk.
Waarom is dit geschied? Wijl z'onze besten waren.
Wijl, gevangen, zij den vijand nog angst konden baren.
Den ‘vijand’? Neen, een ander..., geen menschelijk woord
is te vinden voor de schuldgen aan zoo'n moord.
Die eerst het recht verkracht
bezoedelt wèl zijn macht!
Vijfhonderd waren zij. Andre vijfhonderden gingen
al eerder op dien weg. En lieten zich niet dwingen
in 't verraderlijk gareel, waar, gemuilkorfd en geketend,
een valsch bastaardig broed hùn dood heeft meêgeteekend.
En sloten geen verbond
met minder dan een hond.
[pagina 20]
[p. 20]
Waarom niet wij, maar zij? Heeft een van ons 't verdiend
boven andren: 't geluk der vrijheid, en dat men weer kan wezen
onder vrienden, en niet meer hoeft te vreezen dat
spreken over wat wij allen, stil gekoesterd, hebben liefgehad:vriend
een waarachtige koningin
en dat jonge prinslijke gezin?
Waarom, waarom, waarom? Och, schreien zal niet helpen.
Hùn monden spreken, stom: ‘Het leed zal eêr niet stelpen
voordat, met Godes hulp en de verbonden machten,
het tuig is weggevaagd, en men het af zal slachten