Reize naar Bengalen en terugreize naar Europa
(1822)–J.G. Haffner– Auteursrechtvrij
[pagina 324]
| |
Negentiende hoofdstuk.
| |
[pagina 325]
| |
denkbeelden rezen in mij op, en al de zoo vreemde lotgevallen, - al mijne rampen en genoegens, die ik daar, van mijne vroege jeugd aan, had ondervonden, stelden zich weder levendig voor mijnen geest. Peinzend zette ik mij op het dek neder, en zag naar den reinen sterrenhemel, terwijl ik, in gedachten aan mijn verder noodlot, hetzelve der goedertierene zorge aanbeval van Hem, die mij uit zoo menig dreigend gevaar en wanhopigen toestand, waaraan ik blootgesteld was geweest, gered en bewaard had.
Den volgenden dag bragt ik met schikkingen voor mijn volgend verblijf aan boord door. Er bevonden zich, behalve mij, nog verscheidene andere passagiers, waardoor wij dus zeer bekrompen en ongemakkelijk geplaatst waren. Mijn vriend cockrell en de Kapitein boden mij, wel is waar, een gedeelte van de kajuit te mijner beschikking aan, doch ik bevond mij daar te onvrij, en verkoos liever, tot mijn verblijf, een klein afzonderlijk hokje, even als de overige.
Met onze mondbehoeften was het mede niet | |
[pagina 326]
| |
zeer breed gesteld: - Kapitein longueville was een zeer wellevend man, en van eenen opgeruimden, maar tevens hoogzuinigen aard. Hij had zich derhalve voor de reize met zoo weinig mogelijk en tot de minste prijzen voorzien; ofschoon hij daarover menige spotternij moest verdragen, nam hij dit niet kwalijk, maar wist dezelve, op eene zeer geschikte wijze, te beantwoorden en de lagchers op zijne zijde te brengen. Uitgenomen, dat wij het dus met slechte levensmiddelen, zwart brood en zuren wijn moesten voor lief nemen, vermaakten wij ons onderling zeer wel.
In zag mij, voor het overige, in de gedachte, dat deze reize ten hoogste eene maand zoude duren, niet weinig bedrogen. Om den lezer niet met eenzelvige herhalingen van een scheepsjournaal te vervelen, zal ik alleen zeggen, dat wij zeer veel tegenspoed hadden, en eerst na acht en veertig dagen zeilens, dus den 3den December, op de reede van het eiland St. Mauritius, of Isle de France, ten anker kwamen.
Nadat wij eenen Officier van het Gouverne- | |
[pagina 327]
| |
ment aan boord bekomen en denzelven onze papieren overhandigd hadden, werd ons, in de haven, eene plaats, digt onder eenige hooge en steile rotsen, aangewezen, waar wij, door dezelve, als tusschen muren besloten en volkomen veilig lagen. De haven, ofschoon moeijelijk en gevaarlijk bij het inkomen, is, over het geheel, zeer goed en veilig, en, zoo als het geheele etablissement, van een groot aanbelang voor de Franschen, die, zonder hetzelve, reeds lang voor de overmagt hunner verraderlijke mededingers, de Engelschen, hadden moeten bukken en Indië ontruimen.
Mijn gevoelen verschilt hieromtrent met dat van sommige Schrijvers, en, onder andere, van sonnerat, die, wel verre van Isle de France voordeelig voor de bezittingen zijner natie, in dit werelddeel, te houden, dit eiland veeleer als noodlottig voor hunne belangen beschouwt. Het is waar, dat het voordeeliger voor hen zoude zijn, eene versterkte haven aan de Malabaarsche of, nog beter, aan de Koromandelsche kust te hebben; doch dit niet zoo zijnde, blijft het, mijns bedunkens, toch een voordeel van niet weinig aanbelang, in de Indi- | |
[pagina 328]
| |
sche Zee eene veilige wijkplaats voor schepen in de kwade mousson, en een dépôt van troepen, ammunitie, en andere benoodigdheden, te bezitten, waar zij binnen drie, of vier maanden ten langste, tijdingen en bevelen van en naar Pondichery kunnen hebben en doen toekomen; en niettegenstaande, zoo als sonnerat beweert, de troepen nog acht andere maanden behoeven, alvorens zij kunnen ingescheept worden (hetgene mij en elk te regt verwonderen moet), zoo komt deze tijd echter in geene vergelijking bij dien, welken men tot eene Europesche reize noodig heeft; want geene van al de andere Fransche bezittingen in de Oost is tot eene magazijnplaats geschikt, of weerbaar genoeg. Sonnerat heeft, voor het overige, geen onregt van het te lange verblijf der troepen op Isle de France te laken; en het zoude zeker voordeeliger en nuttiger voor zijne natie geweest zijn, dezelve, in grooter aantal, in hunne hoofdplaats en andere bezittingen op de kust en in Bengalen te verdeelen; intusschen moet aan elk, die met het Indische klimaat bekend is, en weet, welke uitwerking hetzelve op het gestel van dadelijk uit het Moederland aangekomene en, door de lange reize, verzwakte Europeërs heeft, | |
[pagina 329]
| |
de vooronderstelling van dezen anders zoo kundigen Schrijver vreemd voorkomen, dat het voor de gezondheid der troepen voordeeliger zijn, en zij beter aan het klimaat gewoon zouden worden, indien zij dadelijk van Europa naar de Indische garnizoenen afgezonden werden; om welke reden hij dan ook zijne goedkeuring geheel en al weigert aan het verblijf der troepen op deze tusschenplaats, waar zij zich, daarentegen, volgens mijn oordeel, van de reeds uitgestane vermoeijenissen der reize herstellen, en langzamerhand aan eene heetere luchtstreek gewennen kunnen. - Wel verre dus van aan het bezit van dit eiland zoo veel gewigt te hechten, als vrij algemeen nagepraat en nageschreven wordt, kan ik hetzelve, aan den anderen kant, ook geenszins uit een zoo gering oogpunt beschouwen, als weder sommigen, en onder dezelve de boven aangehaalde Schrijver doen.
Isle de France vertoont, bij den eersten aanblik uit zee, niets dan eene opeenstapeling van dorre en naakte rotsen en steile klippen; maar binnen in het land zijn fraai aangelegde plantaadjen, tuinen, stroomende rivieren en | |
[pagina 330]
| |
prachtige watervallenGa naar voetnoot(*); - alle soorten van groenten, veldvruchten en ooft, wassen er in overvloed; - hazen, patrijzen, parelhoenders, enz. zijn er zeer gemeen; - ebben-, takamaka-, kaneel-, eiken- en meer andere soorten van hout vindt men er voortreffelijk en in groote menigte; - de koffij-, katoen- en suikerplantaadjen, benevens de aanplantingen van specerijen, die er vóór en na mijnen tijd gedaan zijn, en, niettegenstaande den Vulkanischen bodem, meestal tamelijk wel slaagden, behooren niet tot deszelfs geringste rijkdommen; en dit alles, gevoegd bij de gezonde, gematigde en zuivere luchtstreek, zoude zeker dit eiland tot het aangenaamste en gelukkigste verblijf maken, indien al deze voordeelen niet rijkelijk werden opgewogen door twee plagen, waardoor hetzelve geteisterd wordt, namelijk door de geregelde orkanen en de ratten.
Van de orkanen of travaten zal ik hierna ge- | |
[pagina 331]
| |
legenheid hebben te spreken; dezelve woeden hier gewoonlijk, met meer of minder kracht, elk jaar eens; maar om de zeven of acht jaar heeft men er gewoonlijk een', die alle anderen in woede en hevigheid overtreft.
De verwoestingen der ratten en het groot aantal dezer dieren, waarmede het, eiland als overdekt is, gaan alle verbeelding te boven. Des nachts trekken zij, bij groote troepen, op buit uit, en kunnen, in dien tijd, een geheel koren- of maïsveld verwoesten, en de aren naar de holen slepen, die zij in de bosschen hebben. Behalve de ratten, is er, in geen minder getal, eene zekere soort van kleine vogels vermeerderd, die men vroeger als eene zeldzaamheid hier invoerde, en thans met talrijke zwermen op de granen en vruchten ziet aanvallen.
Het was uit hoofde van de twee eerste plagen, vooral wegens de ratten, en omdat de grond toenmaals nog niet zoo vruchtbaar, en het eiland niet voorzien was van de gewassen, boomen en het wild, welke er daarna ingevoerd zijn, dat de Hollanders dit eiland, | |
[pagina 332]
| |
benevens het nabijgelegene Bourbon, verlieten, en onverschillig toezagen, dat de Franschen zich van dezelve meester maakten en er zich vestigden.
Zoo gematigd en zuiver, intusschen, hier het luchtgestel is, zoo zeer zijn er de zeden bedorven; althans ten tijde, toen ik er mij bevond, was er bijna geene vrouw of meisje, van den hoogsten tot den laagsten rang, die zich op eenen onbesprokenen naam konde beroemen. Met meer regt zouden zij dit, over het geheel genomen, kunnen doen op eene zeldzame schoonheid, welke, vooral onder de van Europesche ouders gesprotenen, bijna algemeen is.
De vrouwen, die geheel of gedeeltelijk van zwart bloed afkomstig zijn, en aldaar négresses genoemd worden, zijn nog veel minder ingetogen dan de overige, en brengen alles voor haren opschik ten offer; voornamelijk besteden zij veel geld in Palliacatsche doeken, met welke zij zich het hoofd op eene sierlijke wijze weten te omwinden. Des avonds, wanneer een ieder de koelte zoekt, vindt men op een klein veld, Champ de Mars genaamd, | |
[pagina 333]
| |
en de openbare wandelplaats der stad, al de vrouwen, welke nog aanspraak op jeugd en schoonheid kunnen maken, onder eene luidruchtige vrolijkheid, bijeen, hetgene inderdaad op eenen vreemdeling geen' onaangenamen indruk maakt.
De stad zelve heet Port Louis, en heeft niets aanmerkelijks dan eene schoone kerk en een goed ingerigt hospitaal. Hare voornaamste sterkte bestaat in het koraalrif, waarmede het eiland digt omgeven is, en dat zoowel den ingang der haven bezwaarlijk maakt, als het landen aan de kusten verhindert; - de vestingwerken van Port Louis zijn zoodanig, dat elke vijand, die voet aan wal gezet heeft, meester der stad is. De huizen zijn meest alle van hout, hebben slechts ééne bovenverdieping, uit hoofde van de orkanen, en staan op zware rollen, zoodat men dezelve, door middel van touwen, van plaats kan doen veranderen.
Ik nam mijnen intrek bij mijnen vriend cockrell, die hier woonde, en zoo vriendelijk was geweest, mij zijn huis en tafel, gedurende mijn verblijf op Isle de France, aan te bieden. Zij- | |
[pagina 334]
| |
ne zeer schoone vrouw was eene der weinigen, op welke de laster niets wist aan te merken, en die eenen zoo welgevestigden als hier zeldzamen goeden naam genoot.
Eenige dagen na mijne aankomst had ik het genoegen, Kapitein roux met mijne goederen insgelijks te zien opdagen.
Daar ik, bij mijn vertrek van de kust, wist, dat nog verscheidene schepen op Isle de France en Bourbon zouden aanleggen, en ook van Bengalen de gewone inzendingen der Fransche kantoren te wachten stonden, haastte ik mij, de lading van Kapitein roux, met den meesten spoed, te doen lossen en ten verkoop aan te slaan.
Mijne voorzorg was van een gewenscht gevolg. Ik had het geluk, het grootste gedeelte mijner goederen tot hooge prijzen af te zetten, en zoude, op dien voet, mij, binnen korten tijd, van het overige losgemaakt hebben, indien niet, op den 14den Januarij 1787, de hevigste orkaan over dit ongelukkig eiland ware losgeborsten, dien men er immer beleefde, | |
[pagina 335]
| |
en waardoor alle handel, voor eenen geruimen tijd, gestaakt werd.
Eenige dagen vóór de uitbarsting van dezen verschrikkelijken wind kondigen, voor eenen opmerkzamen beschouwer, onmisbare voorteekenen doorgaans het naderend onheil aan. - De zon schijnt in meer dan gewone grootte van achter de kimmen te verrijzen; mat en dof staat hare vuurkleurige schijf, als met eenen dunnen nevel bedekt, aan den deinzigen, doch onbewolkten hemel; - een hol bulderend geluid, als het rollen van een' verren donder, doet zich uit de diepste ingewanden der bergen hooren, terwijl derzelver kruinen als met eenen dikken mist omtogen zijn; - de hitte van den dampkring wordt gestadig drukkender, en een onbehagelijk gevoel verspreidt zich door het ligchaam en beneemt den lust tot alle bezigheden: - eindelijk verkrijgen, met de nadering van den noodlottigen dag, al deze teekenen een dreigender voorkomen; - bijna aanhoudend is nu de lucht betrokken; - het geheele uitspansel is in eene ongewone wilde beweging, en met versnelde haast volgen de wolken elkander op, terwijl beneden eene doodstilte heerscht; - nu en dan | |
[pagina 336]
| |
storten hevige windvlagen naar omlaag, en wisselen met kortstondige stofregens of plotselijke stilten af; - de nevel aan de toppen der bergen verdikt zich daar tot koperkleurige wolken, die langzaam tegen dezelve opwentelen; - de zee kookt en bruist sterker dan gewoonlijk, en werpt vreemde schelpen en gewassen uit hare diepste kolken naar boven; - van alle kanten snellen de zeevogelen aan, en zoeken, met angstig gegier, eene schuilplaats onder het land.
Deze en meer andere voorteekenen heeft de algoede Voorzienigheid met dit, gelijk met de meeste onheilen, verbonden. Zij waren mij te wel bekend, deze geduchte verschijnselen, om mij in derzelver gevolg te bedriegenGa naar voetnoot(*); dan ondanks alles, wat ik zeggen mogt, en niettegenstaande de inwoners met dezelve beter dan iemand anders bekend dienden te zijn, lachte men om mijne voorzeggingen, en den spoed, waarmede ik het overige gedeelte mijner goederen deed lossen en aan wal brengen. Men had | |
[pagina 337]
| |
de vorige jaren niet dan eenige zwakke aanvallen dier travaat-winden gehad, en vleide zich, dat deze van even weinig aanbelang zoude zijn; bovendien was er nog immer tijd geweest voor de schepen, om zee te kiezen, en zich, vóór de volkomene uitbarsting, van lagerwal te redden. - In één woord, de gewoonte had ieder met dit zoo menigmaal gelukkig doorgestaan gevaar vertrouwelijk en zorgeloos gemaakt, en inwoners zoowel als Scheepshoofden lachten om mijne voorzegging en vrees.
De Heer cockrell alleen volgde mijn voorbeeld, en liet het grootste gedeelte zijner goederen uit het schip van Kapitein longueville lossen, meer, naar ik geloof, door eene soort van wellevendheid, op mijn herhaald aandringen, dan door overtuiging van de gegrondheid mijner voorspellingen, daartoe genoopt. |
|