| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk.
Dreigend onheil. - De ongelukkige familie. - Aankomst aan de Kaap, en groote veranderingen, aldaar voorgevallen. - Het eiland Bourbon. - De slaper. - De travaat-wind. - Aankomst te Batavia.
Tot op de hoogte van de Kanarische Eilanden zetteden wij onze reize met eenen voordeeligen wind, zonder eenig toeval, voort. Toen, echter, dreigde een der noodlottigste onheilen, die de scheepvaart vergezellen, aan ons aller leven, op de droevigste wijze, een einde te zullen maken.
Op zekeren nacht, dat allen, behalve de waken,
| |
| |
in eenen diepen slaap gedompeld waren, werden wij opeens, door den verschrikkelijken alarmkreet van - ‘brand aan boord!’ - ‘overal!’ - hetwelk van alle kanten weêrgalmde, gewekt. Wolken van rook stegen van tusschen alle openingen uit, en verspreidden eene algemeene ontsteltenis onder ons, vermits wij hierdoor konden vooronderstellen, dat de brand in het ruim reeds zeer groot moest zijn, en mogelijk op het punt was onze kruidkamer te bereiken.
Voor hen, die een zoodanig ongeval nooit bijgewoond hebben, is het onmogelijk zich een gepast denkbeeld te vormen van de verwarring en ontsteltenis, die alsdan onder de equipagie van zulk een schip heerscht. Men loopt dooreen, men stoot zich, valt, schreeuwt en snelt van de eene plaats naar de andere, zonder te weten waarom, of wat het eerst in het werk te stellen van al de kommando's en tegenstrijdige bevelen, die men van alle kanten hoort geven. De verwarring en belemmering, daardoor ontstaan, hebben dan vaak ten gevolge, dat men de gepaste middelen verzuimt om den brand te blusschen, en dezelve
| |
| |
dan de overhand neemt, inzonderheid wanneer de Officieren hunne tegenwoordigheid van geest verliezen en in de algemeene ontsteltenis deelen.
Dit was, gelukkig, bij ons het geval niet; men vond spoedig, door de gepaste bevelen van den Kapitein en de bedaarde en juiste maatregelen der Officieren, de brandende plaats; dezelve was in de bottelarij, en, hoewel reeds vrij aanmerkelijk, evenwel spoedig door ons gebluscht.
Kort na dit voorval hadden wij een ander, dat meer gewoon is, namelijk een sterfgeval; doch de bijzondere omstandigheden, die daarmede vergezeld gingen, doen mij hetzelve hier eene plaats gunnen.
Wij hadden aan ons boord verscheidene passagiers, en, onder anderen, eenen Predikant van den Gereformeerden Godsdienst met zijne geheele familie, bestaande in zijne vrouw, vier kinderen en zijne nicht, een buitengemeen schoon meisje van bijna twintig jaren.
| |
| |
Eenige dagen na den brand werden zoowel de Predikant, als zijne vrouw, ziek en moesten het bed houden; zij kwijnden eenigen tijd, en, hetgene vreemd was, stierven op denzelfden dag. Onze Timmerman maakte voor beide ééne doodkist, en men wierp hen, volgens gebruik, in zee.
Hetzij dat men de kist niet genoegzaam met kogels geballast had, hetzij er geene gaten in geboord waren om het water te doen indringen, althans dezelve zonk niet, en wij zagen haar, zoo ver het oog reikte, drijven. Dus verstrekten deze arme lieden nog, na hunnen dood, tot een afschuwelijk schouwspel, of wel ten doel, aan de gemeene en lage spotternijen der ruwe matrozen. Wat van hunne kinderen, bij onze aankomst te Batavia, geworden is, heb ik niet vernomen, maar het arme nichtje, nu van hare beschermers beroofd, werd het slagtoffer harer ligtgeloovigheid: zij werd zwanger bij den tweeden Stuurman, verloste, te Batavia, van een dood kind en stierf zelve kort daarna. - Zoodanig was dan het droevig lot van eene geheele familie, die hare vreedzame woning had verlaten om fortuin te zoeken,
| |
| |
ken, doch, in stede daarvan, haar graf in den buik der visschen en in verafgelegene landen vond.
Na eene voorspoedige reize kwamen wij, zonder verder toeval, aan de Kaap, waar mijne eerste zorg was, zoodra ik verlof had om aan wal te gaan, mijne vorige weldoeners en vrienden te bezoeken. - Maar hoe was hier alles, in eenen korten tijd, veranderd! - De Heer rijswijk was, met zijne huisplaag, naar Europa teruggekeerd. De ongelukkige Kapitein hanssen, daarentegen, op eene reize naar Madagascar, met al zijn volk vergaan, en de Heer scheller, die op het punt was van te hertrouwen, had het met zijne vrijaadje en toebereidselen tot zijn aanstaand huwelijk te druk, om zich veel over mij te kunnen bekommeren. Hij ontving mij niettemin met de oude genegenheid, en gaf mij verscheidene geschenken bij mijne afreize.
Spoedig moest ik weder aan boord; ik had, op kosten van den Kapitein, aan den wal mijn verblijf gehad, gedurende den tijd van ons oponthoud aan de Kaap. Braver en vriendelij- | |
| |
ker man, jegens zijne onderhoorigen, dan dezen Kapitein bos, heb ik, althans onder lieden van zijn beroep, zelden aangetroffen, en hij had ook, in het bijzonder, veel genegenheid voor mij. Ik was, tot nog toe, buitengemeen gelukkig geweest met steeds onder redelijke en menschelijke Schcepshoofden geraakt te zijn; ik wist niet, dat die zoo dun gezaaid zijn, als mij de droevige ondervinding, in het vervolg, geleerd heeft.
Wij verlieten dan de Kaap, en kwamen spoedig op de reede van het Fransche eiland Bourbon, vóór de stad St. Denis, ten anker, waar wij ons, om welke reden is mij onbekend, gedurende drie weken ophielden. Ook hier ging ik, al dien tijd, met den Kapitein in de stad wonen.
De schepen, die op deze gevaarlijke, en voor de sterke oostelijke winden opene, reede ankeren moeten, zijn genoodzaakt, bij den minsten sterken wind, het anker te ligten, of vaak te laten slippen, en hun heil, met den meesten spoed, in het mime sop te zoeken.
De oever is, in plaats van zand, uit ronde
| |
[pagina t.o. 136]
[p. t.o. 136] | |
gezigt van de stad st denis op het eiland bourbon.
| |
| |
en ovale, door de baren geslepene, keisteenen zamengesteld. Er is zelfs geen havenhoofd, waar de kleinere vaartuigen kunnen aanleggen, dan alleen eene soort van brug of steiger, waartegen men nog verpligt is met eene valreep op te klimmen.
Het is bekend, dat dit geheele eiland slechts uit eenen vuurspuwenden berg bestaat, en het onderaardsche vuur, dat reeds een groot gedeelte van het land verwoest heeft, en tevens oorzaak der groote vruchtbaarheid van het overige gedeelte is, ongevoeliglijk het geheele eiland ondermijnt, en hetzelve mogelijk eens met eene algemeene aardbeving in de zee zal doen verzinken. Men vindt er eenen zeer schoonen publieken tuin, waarde inwoners, des avonds, wandelen en de koelte genieten. De vrouwen zijn er meest alle zeer schoon en van eene fraaije gestalte, doch hebben algemeen de belagehelijke gewoonte aangenomen van de r als eene keelletter uit te spreken, of, zoo men zegt, te breijen; in mijnen tijd althans was het zoo, en zij gaven zich veel moeite om dit regt fraai te doen.
| |
| |
Onder de vruchten munten bijzonder de perziken uit, die er van eene buitengemeene grootte en uitmuntenden smaak zijn.
Na een verblijf van drie weken, verlieten wij het eiland Bourbon en zetteden onze reize naar Batavia voort.
Wij hadden van de Kaap een' Franschen Zee-Officier, sardis genaamd, medegenomen, wien onze Kapitein den vrijen overtogt naar Batavia toegestaan had, onder voorwaarde, dat hij met onze Stuurlieden gezamenlijk de wachten waarnemen zoude. Deze Officier, anders een zeer goed Zeeman, had de, voor zijnen stand zoo gevaarlijke als onvergeeflijke, gewoonte van zich, zoo haast hij alleen was, aan den slaap over te geven; hij was inderdaad de grootste slaper, die er mogelijk op de wijde wereld bestond. Naauwelijks had hij gegeten, of hij strekte zich, onverschillig waar, op eene bank, of iets dergelijks, uit, en sliep dan, gedurende drie of vier uren, niet alleen onafgebroken voort, maar had ook zoodra de oogen niet gesloten, of hij begon op eene zoo vreemde wijze te ronken, dat niemand zich van lagchen
| |
| |
onthouden konde, en wij menigmaal geheele uren daarbij stonden te luisteren. Het is onbegrijpelijk, hoe deze man zoo vele verschillende toonen uit zijne keel en neus voortbrengen konde, zonder er zelf van te ontwaken: somtijds geleken dezelve volmaakt naar het loeijen van een' os, een oogenblik daarna meende men een fijn fluitje te hooren, dan weder was het als de diepe toon van een' waldhoorn, opeens weder als het rogchelen van eenen stervenden; in het kort, hij bragt eene menigte verschillende geluiden voort, die ons dikwerf vermaakten, doch, in den beginne, ook allen, die des nachts in zijne nabijheid lagen, den slaap benamen, totdat men zich, ongemerkt, daaraan gewende. Intusschen hadden wij, door de slaapziekte van dezen man, bijna allen ons einde gevonden en waren wij eene prooi der baren geworden.
Bij stil weder heeft men onder de Linie inzonderheid zeer schoone nachten, die, echter, door onverwacht opkomende ruk- of zoogenaamde travaat-winden, oogenblikkelijk in de woedendste stormen kunnen veranderen.
| |
| |
Op zekeren avond, dat sardis van 8 ure tot middernacht de wacht had, was het een dergelijk verrukkelijk weder. De volle maan scheen, in al haren luister, uit eenen klaren, onbewolkten hemel, van welks helderheid en dunte men zich in Europa geen denkbeeld kan vormen; een voordeelig koeltje, even genoegzaam om onze zeilen, die alle aangeslagen waren, te vullen, vermeerderde ons genoegen, en deed ons, met eene stille vaart, door de gerimpelde watervlakte voortruischen.
Al de passagiers en de Officieren vermaakten zich op het dek met zingen, en hun schaterend gelach klonk in de wijde eenzaamheid, totdat, tegen tien ure, de eene voor de andere na aftrok en zich ter ruste begaf. Eindelijk bleef onze man alleen, die, op het schoone weder betrouwende, zich, uit tijdverveling, nederlegde en weldra vast insliep; de matrozen van de wacht volgden spoedig het voorbeeld van hunnen Officier en kropen in hunne kooijen.
Door de goedheid van onzen Kapitein had ik mijne slaapplaats, in stede van onder het
| |
| |
volk, in eene der vaste kooijen ter zijde der bottelarij, die, door het afsterven van een' onzer Dek-Officieren, ledig was. Deze vergunning ware mij bijkans noodlottig geworden, en heeft mij, althans gedurende een verschrikkelijk half uur, den dood, in deszelfs afgrijsselijkste gedaante, vertoond.
Ik zal welligt een uur geslapen hebben, toen ik eensklaps door iets zwaars, dat mij op het lijf viel, gewekt werd; het was de kooi van eenen papegaai, die naast mij, aan een' spijker, hing; ik vond mij in eene vreemde houding in het bed liggen, en meende alom een schrikbarend en verward gedruisch te hooren; nog half slaapdronken, wreef ik mij de oogen, om te weten of ik waakte of droomde, totdat ik opeens, door het wild geschreeuw van ons volk op het dek, het luiden van de alarmklok en het bulderen van den wind, geheel wakker werd. Met veel moeite gelukte het mij uit het bed te komen, en toen merkte ik, dat het water een' voet hoog in de hut stond; het schip helde zoodanig overzijde, dat het mij onmogelijk was te staan, en ik mij genoodzaakt zag op handen en voeten naar de deur te kruipen. Vruchteloos wa- | |
| |
ren al mijne pogingen om dezelve te openen; de kisten en koffers, die er van buiten tegen aan gevallen waren, maakten dit ondoenlijk.
Tusschen het verward geschreeuw op het dek en het loeijen van den wind, hoorde ik nu duidelijk roepen: ‘de bijlen! - kap de masten! - neêr met de zeilen!’ - Het is mij onmogelijk een denkbeeld te geven van hetgene toen in mijn gemoed omging. - Groote God! welk eenen toestand! - Daar stond ik, opgesloten in een hok van 5 voet breed en 7 voet lang, genoodzaakt om er den dood af te wachten, dien ik voor onvermijdelijk hield, want het schip lag reeds bijna geheel op ééne zijde. De gedachte van in dit eenzaam hokje te moeten versmoren, was mij nog ondragelijker, dan in de opene zee, tegelijk met mijne makkers, neder te zinken: - ik was wanhopig.
Opeens hield het gebulder van den wind op, zonder dat daarom het geschreeuw der Officieren en van het volk verminderde, veeleer scheen dit toe te nemen. Eenige oogenblikken daarna voelde ik, dat het schip zich weder begon
| |
| |
te rigten; toen werd ook eindelijk mijn angstig geroep door twee mijner makkers gehoord, die in de nabijheid iets kwamen zoeken, en het gelukte hun, niet zonder veel moeite, de voor mijne deur geschotene kisten weg te ruimen en mij uit mijne gevangenis te verlossen.
Ik vond al de passagiers in de grootste benaauwdheid bijeenverzameld; - op het dek gekomen, zag ik het volk druk bezig met het overige der zeilen en het want, dat dezelve nog hier en daar aan de masten gevestigd hield, los te snijden. De zee stond zeer hol en verbolgen, ofschoon er voor het oogenblik eene volstrekte windstilte heerschte: - nooit zag ik dikker duisternis dan in dezen nacht.
Nadat de meeste zeilen gestreken of liever afgesneden waren geworden, had zich het schip weder gerigt; thans bemoeide men zich, om hetzelve met den boeg in den wind te brengen. Naauwelijks was dit geschied, of het scheen, dat de storm alleen naar dit teeken gewacht had.
Honderd op eenmaal afgevuurde stukken ge- | |
| |
schut zijn niets bij het vervaarlijk gebulder van den wind, waardoor nu eensklaps de vorige stilte afgebroken werd: - hooren en zien verging ons voor eenige oogenblikken, gedurende welke wij in eenen volstrekten staat van bewusteloosheid waren; - het schip werd door den wind zoodanig nedergedrukt, dat het zich eenigen tijd met de baren niet weder verheffen konde. Geener menschelijke stem, zelfs door den scheepsroeper, was het mogelijk, zich in den beginne te doen verstaan; - de golven stegen tot eene voorbeeldelooze hoogte, doch ons schip, hoewel klein, was echter, gelukkig, van een goed en stevig maaksel, en bouwde zeer goed zee, zoodat wij weinig water binnen boord kregen.
Deze storm, die twee dagen, zonder ophouden, uit het zuidoosten aanhield, dreef ons zeer verre uit onzen koers, en hoewel wij geen ander zeil voerden, dan eene stormfok, om het in den wind te kunnen houden, vreesden wij zeer, door den storm en de zuidelijke stroomen, op de kust van Madagascar of Afrika geworpen te worden, waarvan wij gisten niet ver meer verwijderd te kunnen zijn.
| |
| |
Eindelijk, echter, bedaarde de wind en de lucht helderde op. Toen eerst vernamen wij de eigenlijke omstandigheden, die de oorzaak van onzen, bijna geheelen, ondergang waren geweest.
Nadat een ieder op dien schoonen nacht, toen de storm uitbrak, het dek verlaten had, zagen twee mannen van de wacht, die wakende gebleven waren, de lucht eensklaps door dikke wolken verduisteren. Zij haastten zich den Officier sardis te wekken, doch dit was eene zaak, die zoo spoedig niet te doen was; hij sliep buitengemeen vast, en de korte tijd, dien zij daartoe bezigden, was genoegzaam, om het geheele uitspansel met den zwartsten nacht te bedekken.
Dat in zoo weinige oogenblikken zulk een plotselijke overgang kan plaats vinden, is in deze streken niets ongewoons; in dit vaarwater moet men bijzonder op zijne hoede zijn. Bij het schoonste en klaarste weder verschijnt dikwijls een klein wolkje, op het gezigt niet grooter dan eene vuist, aan den horizon, en het is dan, dat een ervaren Stuurman, zoo spoedig
| |
| |
mogelijk, de zeilen doet bergen; want dit wolkje, zoo weinig beduidend het moge schijnen, breidt zich, in minder dan een half kwartier uurs, zoodanig uit, dat de lucht er geheel mede overtrokken wordt en de hevigste stormen er bijna oogenblikkelijk op volgen.
Alvorens het noodige volk bijeen en gereed was, om de bevelen van sardis, ter berging van de zeilen, ten uitvoer te brengen, was de wind eensklaps met een zoo schromelijk geweld in dezelve gevallen, dat het schip dadelijk op zijde geworpen werd. Door een bijzonder geluk geraakte niemand daarbij over boord.
Een ieder werd nu door dien vreesselijken schok wakker; men luidde de alarmklok, ten einde het volk des te spoediger te doen opkomen, en schreeuwde om bijlen, tot het kappen der masten. Het schip zonk intusschen, hoe langer hoe meer, overzijde; het water stroomde reeds door de geschutpoorten naar binnen, en zich alom verspreidende, werd de helling van het schip, door deszelfs gewigt, nog vermeerderd. Voordat men dus, in deze ontsteltenis en verwarring, en bij de onmogelijkheid, waarin men
| |
| |
was, om zich staande te houden, de bijlen gevonden en de masten had kunnen gekapt hebben, zouden wij gewis gekenterd en allen in den afgrond der zee verzonken zijn geweest, indien de Goddelijke Voorzienigheid ons in dezen nood niet gered had; want, als door den slag eener tooverroede, stilde opeens de hevige wind en het werd doodkalm. Toen, in plaats van de masten te kappen, bediende men zich van dit gunstig oogenblik en ontdeed dezelve met den meesten spoed van de zeilen. Het schip nu niet meer overzijde gedrukt wordende, rigtte zich natuurlijk weder op, en een oogenblik daarna begon de storm andermaal met verdubbelde hevigheid.
Zonder deze gelukkige tusschenpoos, die ons, als ware het door een wonderwerk, van den dood redde, waren wij allen, door de achteloosheid van een eenig man, op eene jammerlijke wijze, om het leven gekomen; ook moest hij, gedurende het overige van de reize, de minachting van een' ieder verdragen, en verkreeg nu de vrijheid van op zijn gemak te mogen ronken, daar men hem noch wacht noch eenig ander scheepsbestuur meer toevertrouwde.
| |
| |
Mogelijk ben ik in het verhaal van dit voorval te wijdloopig geweest; doch de doodsangsten, die ik in de hut, waarin ik opgesloten was, gedurende dien tijd, doorstond, maakten zulk eenen diepen indruk op mij, en vertoonen zich nog zoo klaar voor mijnen geest, dat ik mij niet onthouden kon, al de bijzonderheden daarvan ter neder te stellen, en daardoor tevens te doen zien, welk een onvergeeflijk gebrek het in eenen Zeeman is, zich te veel aan den slaap, of aan andere zoo gewone ondeugden, als den drank, over te geven.
Wij waren, voor het overige, zoo ver niet uit onzen koers gedreven, als wij verwacht hadden, en bevonden ons, toen wij hoogte konden nemen, bewesten de Maldivische Eilanden. Wij herstelden, zoo goed mogelijk, ons want en zeilen, en kwamen voorts, zonder verdere toevallen, te Batavia.
|
|