| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII.
‘De Grietenij’.
In de prille ochtend reed een grote Buick in snelle vaart over de weg, die van de afsluitdijk van 't Yselmeer Friesland binnenleidt. 't Licht begon op te trekken aan de verre horizon en legde 'n kille sluier over eindeloze weiden. Stom als 'n standbeeld zat de chauffeur aan 't stuurwiel. De man naast hem knikkebolde en snurkte zo nu en dan zachtjes. Achter in de wagen zaten Inspecteur Bolman en zijn collega Speur. Of liever, zij hingen als ineengezakte matrassen tegen de kussens en sliepen de slaap aller rechtvaardigen.
Opeens gierden de banden als bezeten, de wagen werd in z'n suizende vaart aan de straatweg vastgezogen en de drie slapende mannen maakten een diepe stijve buiging met gestrekt bovenlijf. Speurs grote neus zat platgedrukt tegen de voorzitting. Met 'n kreun werd hij wakker, wreef zich de slaperige ogen uit en wekte zijn buurman. ‘He Bol, wordt 's wakker, we zijn er!’ Een trein ratelde voorbij. Ze hadden gestopt voor 'n onbewaakte overweg.
‘Hè, wat. Nu al? Waarom rijdt ie dan dóór?’
‘Logisch, 't duurt nog wel 'n uurtje.’
‘Hè, waarom heb je dan ......? Ik droomde net zo fijn man!’
‘Zo zo ...... hm, hmm, ...... ja, ik begrijp wel.’
‘Niks hoor Speurtje. 't Was heel netjes en ......’
‘Dat kan niet. Bestaat niet. Netjes èn fijn, combinatie komt niet voor.’
‘Bij jou niet, schobbejak! Maar waar heb je de kaart? Die kerel rijdt maar door. Straks zitten we in Grön.’
Zij stopten even voor 'n wegwijzer van de A.N.W.B. en
| |
| |
bestudeerden in 't schrale ochtendlicht de kaart. 't Was niet makkelijk, om uit 't ingewikkelde Friese wegenstelsel wijs te worden. Waar lag dat Waddeveen nu? O, daar. 'n Vinger op de kaart. Kijk, nu moesten ze zò om de meren heen en dan in de richting van Workum. De kerel heeft werkelijk een oord uitgekozen, waar de wereld met predikbeurtenblaadjes is dichtgeplakt.
Langzaam trok de schemer op, de vage verten wikkelden zich zwenkend los uit de schaduwen van de nacht. Aan de einder begonnen lage schuimwolkjes te blozen.
Te midden van welige boomgroepen lag stil en deftig een grote boerenhuizing. De koeien graasden nog het laatste groene voedsel uit de vochtige weiden, de uiers vol met Frieslands trots en rijkdom: de witte, vette melk. En kijk, daar piekt in de verte met een pluimpje rook er boven, de schoorsteen van een zuivelfabriek. Als zwevend op z'n krachtige motor snelde de auto voort langs bijna verlaten wegen. Een wijde waterplas blikkerde plotseling machtig voor hun ogen. Een enkele zeilboot neigde zich voor 't lage briesje.
‘Vredig land’, mompelde B.B.
‘Goed land, pracht land’, verbeterde Speur hem. ‘M'n moeder komt hier vandaan, van Bolserd! Daar wonen m'n grootouwers nog. Sterk staaltje in 'n ouwe broek hè! Ja, man, ik behoor tot 'n onuitroeibaar ras. Ze zijn allebei al ver over de tachtig. 'k Wou, dat we even tijd hadden, dan gingen we 's an. Ouwe Jutte heeft altijd 'n vierkante bottel in de kast.’
‘Leve de Gebroeders Bokma. D'r gaat niets boven, Speur.’
‘En of. Zeg Bol, we moesten 't eigenlijk vòòr de middag met die snuiter daar klaar zien te spelen. En dan gaan we vanmiddag naar Bolserd. We mogen ons best 'n half dagje vacantie gunnen, we hebben d'r hard genoeg voor geploeterd.’
‘Waarom niet.’ Bolman voelde er echt veel voor. ‘Maar stuur dan even uit dat gat een telegrammetje naar die oudjes.
| |
| |
Tenminste, als er in die metropolis 'n postkantoor te vinden is. Zijn ze alleen?’
‘Nee hoor. Nog twee ouwe jonge-juffrouwen. Overschot van vijf ferme dochters, waarvan drie de weg van alle vlees gekozen hebben ......’
‘Zijn ze dood? En je moeder dan?’
‘Dood? Welnee. Zei ik toch niet. The way of all flesh. Getrouwd natuurlijk.’
Bolman keek hem even verbluft aan, dan, 'n beetje twijfelend:
‘Je moet je bijbelkennis eens 'n beetje opdoffen, Speurtje. Halt, 'n wegwijzer. Zeker weer zo'n negorij met 'n onuitsprekelijke naam. Tjiltjerksteradeel of zo iets.’
Hij boog zich uit de auto. Br. ......, 't was knap fris buiten. Z'n adem wolkte op en werd weggevoerd door 'n straf windje.
‘Licht 's bij Kees, waar is je lampoe-center?’
‘O ik weet 't al’, kwam Speur hem te hulp, ‘hier rechts af, chef, nog 9 paal en we benne d'r.’
‘Verkracht niet de schone Nederlandse taal.’
‘Verkrachten? Wie verkracht? Wie wordt verkracht? Jij denkt de laatste tijd in termen, die me allesbehalve bevallen, ouwe sobat!’
‘Hou nou even op en wees ernstig, kritikaster! Dus dat is afgesproken. Zodra we in de verte de wolkenkrabbers en kathedralen van Waddeveen zien opdoemen, stoppen we, en oriënteren we ons op dat buiten: “de Grietenij”. We moeten eerst contact zien te krijgen met den dorpsveldwachter want die moet ons natuurlijk helpen met de “situation locale.” Dan zijn we bovendien met ons vijven, dat is wel genoeg. De rest spreken we af, zodra we van de omstandigheden en zo op de hoogte zijn.’
‘In orde Bol. 't Arrestatiebevel heb je toch in je zak?’
| |
| |
‘Natuurlijk. 'n Hele serie. Je kunt nooit weten. Kerel, Speur, ik ben benieuwd, wat voor vis we in onze fuik zullen vangen. Maar opgepast, de kerel is voor geen kleintje vervaard en het zou me niet verwonderen, als ie met pief-paf-poef-speelgoed begon, als ie het te warm krijgt.’
‘Is de veldwachter gewaarschuwd?’
‘En of. Vannacht nog per dringend kabeltje. Dat heeft ie al! Kijk es in de verte, Speur, komt daar niet wat aan op 'n fiets, vermomd als agent in burger?’
‘Verdraaid ...... Ho, stop!’
't Kon niet mooier. Vol van 't gewicht der zaak, waarin hij plotseling betrokken was, had de veldwachter - een stevige jonge kerel met wangen als belle fleuren en haar als strostoppels - reeds direct na de ontvangst van 't telegram, in de vroege ochtend, z'n fiets gegrepen en was de enige weg opgereden, waarvandaan de ‘autoriteiten’ zouden kunnen komen. Kort en bondig beschreef hij hen met z'n schelle, krakende stem de ligging van het landhuis. Terwijl de weg, waarop ze stonden, regelrecht naar Waddeveen leidde, boog een kilometer verder een zijweg naar rechts, volgde een paar honderd meter het oude veenkanaal, om dan langs 'n omweg en over een smalle brug - niet voor auto's passeerbaar - naar 't dorp te voeren. Aan de overzijde van 't kanaal, vlak bij die brug, lag de herenhuizinge ‘De Grietenij’, de schuilplaats van den Panter. Hij moest er zich wel volkomen veilig wanen. Wie zou in deze uithoek van de wereld een internationaal spion of buitenlands geheim agent zoeken? Volgens de explicaties van Boonstra - zo noemde zich de landelijke dienaar der gerechtigheid - was de villa door auto's slechts via het dorp te bereiken. Boonstra bleek echter meer gedaan te hebben dan z'n gewone bezigheden, die natuurlijk bestonden in het nazetten van baldadige kwajongens of 't arresteren van kippenkapers. Hij had ook goed uit z'n ogen geke- | |
| |
ken! Hij wist tenminste reeds, dat de vorige ochtend een grote rode wagen was gearriveerd bij ‘De Grietenij’. Hij had ook zo z'n mannetjes hier en daar zitten, die hem van bijzonderheden op de hoogte stelden. Neen, dat wist ie zeker, die rooie kar was er nog, die was nog niet weggereje, ook vannacht niet.
Bolman maakte gebruik van de voor hem gunstige ligging van 't landhuis. Hij zelf zou, met den chauffeur en nog 'n mannetje, de weg over 't dorp nemen en zo op ‘De Grietenij’ aanrijden. Speur en de veldwachter zouden bij de zijweg worden afgezet, samen langs 't kanaal oprukken en het bruggetje bezetten. Zo zou Panders aan alle zijden geblokkeerd zijn. De chauffeur moest zich direct naar de garage begeven, gewapend met een pistool en 'n loper, er binnendringen en de auto onklaar maken. Handigheidje van 'n minuut. Bolman zou met z'n maat het huis binnendringen en - zodra de zaak niet pluis begon te worden - de anderen met z'n fluitje waarschuwen.
Zo was het plan de campagne.
Evenwel: de mens wikt, ......
De Buick reed 't dorp door - een schamele verzameling lage huizen met een klein kerkje in 't midden - en even later reden zij omzichtig het bakstenen landwegje op naar hun doel. Reeds van uit de verte zagen zij 't huis in de naakte omgeving liggen.
‘Tjè, wat ziet dat er troosteloos uit’, dacht B.B. Recht toe, recht an, 'n vierkant blok zwaar metselwerk, zo was de ‘villa’ pal in 't weiland opgetrokken. De ‘architect’ van het bouwwerk moest wel de een of andere dorpsaannemer geweest zijn die, gespeend van alle zucht tot verfraaiïng of versiering, vier zich rechthoekig snijdende lijnen op z'n ontwerppapier getrokken had, en daarmee basta. De ramen waren zonder meer vierkant weggesneden in de vlakke gevel
| |
| |
op de manier, waarop schoolkinderen ruitjes trekken bij de eerste tekenoefeningen volgens een voorwereldlijke methode. 'n Moestuin of boomgaard: overdadige luxe, waarvan niets te bekennen was. Slechts 'n armetierig canadas-boompje strekte als een kreupele bedelaar z'n armen in wanhoop ten hemel. 'n Foeilelijke garage op zij completeerde het troosteloze geheel. Alles was stil en somber als de dood.
De auto stopte.
Kordaat stapte de inspecteur op de voordeur af en trok aan de belknop: wonder dat die er nog was. Hol weerklonk 't geluid in 't huis, dat verder geen antwoord gaf. Een beklemming beving den doorgewinterden politieman, toen hij langs de kale gevel en de dichte luiken omhoog keek. Ook op zijn herhaald kloppen volgde geen enkele reactie. Het huis keek met z'n blinde ogen over de verre vlakte. 't Scheen, of hier in eeuwen geen sprankje leven getrild had.
Maar de chauffeur had de garage al open. Een grote Cadillac, zwaar onder stof en vuil, scheen te vertellen, dat hier kort geleden nog mensen geleefd hadden: de modder was nauwelijks opgedroogd, de banden waren nog hard. Plotseling - terwijl B.B. zich weer naar de voordeur van 't huis begaf, bleef hij staan en bekeek aandachtig de grond. Op een plek, waar het grint wat weggereden was, had de wekere klei de afdrukken van een autoband bewaard. De Cadillac was uitgerust met half afgesleten Heavy-duty banden, maar de nu door Bolman gevonden loopvlakafdruk moest afkomstig zijn van een smaller type band; hij leek wel te behoren bij een licht sportwagentje. De sporen waren nog vers, waarschijnlijk pas enkele uren oud.
'n Fel lichtje verscheen in Bolmans ogen. Nadenkend fronste hij de wenkbrauwen. Er was nu geen minuut meer te verliezen!
| |
| |
‘Openbreken die voordeur! Heb je je loper bij de hand, Piet?’
‘In orde 'specteur. Binnen vijf minuten hebben we dat Fransebezaar slotje opengewipt.’
Onder de geoefende handen van Piet, den ‘gepatenteerden blikopener’, zoals z'n kameraden hem betitelden, hield het eenvoudig geconstrueerde slot het zelfs geen drie minuten uit. Triomfantelijk duwde hij de deur voor den Inspecteur open en deze stond met 'n sprong - revolver in de vuist - in 'n kale, witgekalkte gang, waarop links en rechts een paar deuren uitkwamen. 't Bleke ochtendlicht viel troosteloos door een bovenruit. 't Bleef stil in 't huis. 'n Onheilspellende stilte als in 'n grafgewelf omkilde de mannen. Vlug openden zij de eerste deur de beste. Ze was niet op slot. De kamer, waarin zij keken was donker, door de gesloten blinden. Even moesten hun ogen wennen aan het halfduister.
Maar toen de voorwerpen oplichtten in de lichtbundel van een zaklantaarn, deinsden de mannen ontzet achteruit.
Daar, op een bed langs de tegenovergestelde muur lag, badend in bloed, het lichaam van een man ......
‘Ramen open’, fluisterde de Inspecteur hees. Het felle koude licht drong het lugubere vertrek binnen en gleed over de roerloze gestalte ...... de ogen, gebroken en met een uitdrukking van ontzetting, bewaard over de drempel van de dood, puilden uit hun kassen, de open mond kwijlde nog ......
‘Te laat’, bromde B.B., terwijl hij voorzichtig het bed naderde. Hij had onmiddellijk gezien, dat hier geen dokters hulp meer noodig was.
Een schot van dichtbij had de nek doorboord en een slagader geraakt. Beklemmende stilte hing enkele ogenblikken tussen de beide politiemannen. Ze gruwden.
‘De Panter is geveld, Piet.’
‘Hm - en behoorlijk. Die heeft 't méér gedaan meneer!’
| |
| |
‘En of, die heeft 't vààk gedaan ......’
‘Als U mij vraagt, hij ziet er niet as 'n panter uit, wat U.’
‘Nee - nu niet meer.’
‘De anderen roepen, meneer?’
‘Nog niet. We moeten eerst de boel nader onderzoeken. Wie weet ......’
De kamer bood een desolate aanblik. Stoelen en tafeltjes lagen ondersteboven, tafelkleedjes slingerden over de vloer, lege flessen en asbakjes zwierven tussen de rommel, 'n vaas lag in scherven naast 't bed. Blijkbaar had zich 'n verbitterd gevecht in deze kamer afgespeeld. Een brede lakast in een hoek was zeker aan een haastige inspectie onderworpen geweest, want de laden hingen open en allerlei paperassen slingerden in 't rond.
‘Blijf jij hier Piet, hou je wapen gereed en je ogen open, dan ga ik even verder kijken.’
Behoedzaam begon hij z'n inspectietocht. Luguber huis. Geschapen voor spookhistories en moordtaferelen!
In de keuken vond hij wat etensresten en enkele blikjes conserven. De bovenverdieping was niet gemeubileerd. Haastig liep de speurder de vertrekken in en uit. In een der kamers stond een veldbed en aan een spijker hing een witte jas, besmeurd met bruine vlekken.
‘Boetseerklei’ schoot 't den Inspecteur door 't hoofd. Hij zocht verder. In een hoek ontdekte hij, onder 'n paar natte dweilen, een teil met bruine leem.
‘Zo, zo’, mompelde B.B., ‘de artistieke zoon! Waar zou die uithangen?’
Plotseling verbleekte hij, ondanks zichzelf. Een rilling ging hem door de leden: ‘Vadermoord?’ ...... Doch toen dacht hij aan het smalle bandenspoor, dat hij buiten gevonden had en peinzend daalde hij de trap weer af, waar hij Piet in de deuropening van het moordvertrek vond.
| |
| |
‘Roep Speur’, beval hij zijn helper, ‘de veldwachter blijft bij het bruggetje de wacht houden en jij posteert je op zij van de weg naar 't dorp. Maar houdt jullie gedekt.’
Even later kwam Speur binnen en was binnen enkele ogenblikken op de hoogte van de toestand.
‘Is 't betoel die Panders?’, vroeg hij, met 'n wenk in de richting van den vermoorde.
‘Zonder twijfel! Op de eerste plaats klopt 't signalement. Dat is niet sterk, geef ik toe. Maar de logica, de samenhang der feiten zegt alles. Dit moet de Panter zijn.’
‘En wat nu?’
‘Onmiddellijk overal heen seinen. Op de eerste plaats Den Haag, om 'n oogje te houden op Maria, de Poolse. Ze loopt gevaar. Als 't heerschap, dat hier bezig geweest is, niet geslaagd is ...... Nog beter: vraag, haar direct hierheen te brengen. Verder opsporen hier in de buurt: Karel Panders hier heb je z'n signalement. Ver kan die nog niet zijn.’
‘In orde’, antwoordde Speur, ‘maar wat bedoel je met: ze loopt gevaar.’
‘Als Krapotzky - want die moet 't geweest zijn - hier de begeerde paperassen niet gevonden heeft, zal ie ze bij Poltesky zoeken. Voor 'n moord meer of minder draait ie z'n hand niet om. Fürs Vaterland, Godbetert, is àlles geoorleefd. Vader Himmler, man, als die d'r met de zweep achter zit. En verder alle grensstations waarschuwen, om die schobbejak te beletten, z'n Grosze Heimat te bereiken. Jammer, dat we hem hier geen strop kunnen aanbieden inplaats van de ‘pour la Mérite.’
‘We zullen 'm G. ...... mériten’, vloekte Speur, ‘ik neem de auto, hè? Direct 'n kabar lekas naar alle zijden!’
‘Ga je gang. En kom weer direct terug. Sein ook naar justitie in Leeuwarden. Maar snel, snel. Elke minuut oponthoud is gevaarlijk. We vechten nu oog in oog met de Gestapo!’
|
|