| |
| |
| |
Hoofdstuk XII.
Pools bloed.
Tussen al die bedrijven door was de middag al 'n aardig eindje verstreken en na 'n uurtje thuis te hebben doorgebracht en 'n hapje naar binnen gewerkt te hebben, spoedde Bolman zich weer naar z'n bureau, om nog 't een en ander in orde te brengen, alvorens zijn zwerftocht door het eeuwige Rijk der Commercionele Liefde te aanvaarden.
Het lukte hem, uit verschillende gegevens een draaglijk signalement van Joep Panders, alias ‘de Panter’ samen te stellen. Daartoe hadden dienst gedaan de vage beschrijving van de kellners uit ‘De Fazant’, de evenmin door volledigheid uitblinkende herinneringsschets van Dr. Kauning, een paar telefonisch opgescharrelde nevelachtigheden en ten slotte een tamelijk oude foto uit 't politie-album.
En zo kreeg hij 't volgende resultaat:
Grootte, middelmatig: 1 meter 65 à 70. |
Vrije zwaar gebouwd. Licht embonpoint. |
Haar: peper en zoutkleurig; 'n weinig kaal. |
Neus: enigszins scheef geplaatst. |
Oogen: licht, grijs, bruin, groen (zoek maar uit). |
Leeftijd: 40, 45, 50, 55 jaar (naar verkiezen). |
Eenvoudig, maar gedistingeerd gekleed. |
Via 't hoofdcommissariaat werd nu het Nederlandse politie-mechanisme in werking gesteld, om de persoon, die aan deze beschrijving beantwoordde, op te sporen. Speciaal de Leeuwardense politie werd ingeschakeld, om in Friesland een bedekte klopjacht te houden.
Veel verwachtte B.B. echter van zulk gescharrel naar 'n
| |
| |
spijker in 'n hooischelf niet. 't Signalement was te vaag, te ‘rekbaar’, de scheve neus bovendien problematisch en verder was de Panter, z'n naam eer aandoend, een veel te gehaaide kerel om op welk signalement, ook zelfs 't secuurste, te antwoorden: hij hield zich natuurlijk zorgvuldig schuil.
Enfin, afwachten dan maar en de metamorphose ondergaan, nodig om van 'n ordentelijk burger een heer van de uitgaande wereld te maken. Zogenaamd chique costuum aan - ba, misselijk zulke opgevulde schoudertjes -, werkbrauwen wat bijgezwart, haren aan de slapen gevlinderd op de manier der mooie jongens van de film. Zo, nu kom ik al ‘en style,’ ben waarachtig zo weggelopen uit 'n souteneursroman; doosje fijne Egyptische sigaretten in de zak (made in Zeist), en als enigszins haeterogeen complement 'n kleine felle browning voor de zekerheid en zo waagde B.B. zich om 'n uur of half tien op de glibberige paden van Aphrodité, die niet alleen uit 't schuim òp-, maar er helaas ook weer in òndergedoken is.
Terwijl de inspecteur nog 'n blik in de spiegel wierp, dacht hij aan de millioenen, die voor hem reeds - vol verwachting en trillend van sensatie - de lugubere tempels der veile Venus hadden opgezocht, die de prikkelende en vergiftigde droesem dronken van de pure wijn der liefde. Hij haalde zich vluchtig de wrange caricaturisten en scherpe anatomisten der prostitutie voor den geest: Rops, Steinlen, Lenoir, Kley ...... Weten, alles weten in zijn volle realiteit was ook hier het beste afweermiddel ...... Ffts, hij blies die zwaarwichtige gepeinzen weg en even later droeg 'n taxi hem naar de buurt, bij de politie maar al te goed bekend en doorlopend gecontroleerd. Hoewel B.B. er van hield, zich ter afwisseling eens 'n ogenblik te vermeien in zulke tragiromantische fantasieën, schakelde hij als 't er op aan kwam toch weer direct over op de zakelijke en nuchtere sfeer, die zijn beroep van z'n bedienaren vergt.
| |
| |
Café Erotica!
Hoe komen ze erbij.
In z'n dictionnaire had hij opgezocht, wat dit welluidende woord: ‘Erotica’ eigenlijk betekende. ‘Minnezangen’! What is in a name?, om met de oude Shakespeare te spreken.
Kijk, daar heb je 't al. Stop!
Van buiten zag de kroeg er uit als 'n deftig herenhuis: geen schreeuwende opschriften, geen bombastische entréé. Voor de brede ramen hingen zware overgordijnen, duidelijk met de bedoeling om elk gevaar, veroorzaakt door onbescheiden naar binnen glurende ogen af te snijden en alle geluid van binnen uit af te dempen. Een portier met 'n imposante maag drentelde voor de haast monumentale deur heen en weer en nodigde de quasi weifelende meneer bescheiden-delicaat uit, het heiligdom binnen te treden.
Een beetje huiverig toch zette Bolman - die nog even een visioentje had van z'n trouwe gade aan de huiselijke haard en de zoet slapende baby in z'n kanten wiegje - de voet over de drempel en voor hij het wist, schuimde de champagne in een tweetal glazen vóór hem en was hij het exploitatie-terrein geworden van een opgelakt dametje van de vlakte, die hem, met een air van nauwelijks verholen verveling, in haar versleten netten trachtte te vangen. Hoe had Speur ook weer gezegd? Kembang Aspal! Tja, 't beroep schijnt wel 't meest internationale te zijn, dat deze verdorven wereld kent, en lucratief er bij!
't Gesprek vlotte maar zo zo. B.B. merkte, dat hij z'n galante capaciteiten verre overschat had. Dat gaat 'n getrouwd man toch niet zo goed af als 'n vrijgezel, dacht hij en schrok, toen hij voelde, dat er 'n tikkeltje teleurstelling in deze waarneming verborgen lag. Maar tenslotte troostte hij zich met de gedachte, dat er nog wel minder handige ridders van het hellende vlak zouden rondscharrelen en dat z'n gebrek aan
| |
| |
‘savoir vivre’ in dit milieu toch niet direct argwaan hoefde te wekken. Eigenaardig, hoe in dit boesoeke wereldje alle symptomen van ‘jalousie de métier’ volkomen schenen te ontbreken. De dametjes hadden zeker reeds onder elkaar een volgorde vastgesteld waarop zij zich - habitué's waarschijnlijk uitgesloten - ter beschikking van de bezoekers zouden stellen. Misschien streken de eventuele overschotjes wel percenten op van de gratificaties, die de anderen werden uitgekeerd voor de peperdure verteringen, want daar kwam 't hier natuurlijk op aan.
Bolman had zich van z'n uitstapje in deze Eroticaanse dreven eigenlijk wel wat meer voorgesteld. Er klonken allerlei geluiden, die echter evenveel op minnezangen leken als 'n draaiorgeldeun op 'n symphonie van 't Londens Phylharmonisch orkest. Aan de bar bloeiden als verwelkte bloemen in 'n dor priëeltje, een stuk of wat min of meer onknappe juffrouwen. Hier en daar in 'n box klonk wat verveeld gemompel, en ergens in 'n hoek onderdrukte iemand incompleet 'n geeuwzucht. Een of ander instrument, om met wat muziek de trage zwaarte der atmospheer 'n weinig te verlichten kon B.B. nergens ontdekken. Hij kende dit soort gelegenheden wel uit z'n praktijk: zuivere rendez-vous' tijdens de vooravonden en slempkroegen voor de nacht, als gedegenereerde désillusies alcoholisch weggespoeld en in verwrongen schater weggelachen moesten worden.
Voorzichtig trachtte hij het gesprek op Poolse Maria te brengen. Ze was daar toch niet bij? Hij wenkte met de ogen in de richting van meergenoemd priëeltje. Hij kon 't niet goed zien, ze zaten zo met de rug naar hem toe. Nee, ze was er nog niet, ze kwam nooit zo vroeg. Of meneer haar kende? Niet intiem, alleen van aanzien. Hij was haar op straat eens tegengekomen in gezelschap van 'n beetje oudere heer ...... O ja, ja, daar is ze vaak mee ...... en toen hadden ze haar aange- | |
| |
wezen: dat was Poolse Maria. Hij had direct gevoeld, dat 't zijn type was, en vernomen, dat ze hier vaak kwam, hij zou wel graag kennis met haar maken. ‘Als ze niet 'n beetje bekoorlijker is dan dit husje opgepoetste scharminkels geef ik ze allemaal cadeau voor de kleine teen van m'n aangetrouwd familielid’, dacht B.B.
Z'n drinkgirl, die zich Millie liet noemen, en beweerde, in Montmartre geboren te zijn, maar wier accent meer wees in de richting van de onvervalste Nieuwedijk, en die wellicht eens een periode van uiterlijke bekoring had gekend, doch nu zwaar geofferd had aan de tand des tijds (Charivarius is er toch niet meer, helaas, om zulke beeldspraak te kaken!), deze Millie dan scheen Maria Walewska geen kwaad hart toe te dragen. Ze probeerde niet, haar klant allerlei kletspraatjes te verkopen over haar concurrente, zodat dames uit te ‘fatsoenlijke’ wereld in dit opzicht nog wel eens bij haar in de leer zouden kunnen gaan, maar beloofde haar heer, die zich lukraak als ‘van Hamert’ had aangediend, op gevaar af een ordentelijke burger van die naam schande aan te doen, Milly dan beloofde, terwijl ze nog om meer champagne vroeg, de Poolse aan meneer voor te stellen.
't Duurde B.B. wel 'n beetje lang. Niet, dat hij bang was dat de zogenaamde champagne, à raison van vijftien pop per fles, hem uit z'n materieel of moreel evenwicht zou slaan, 't goed had meer weg van gesuikerd sodawater dan van de godendrank der Reimse wijngaarden. Gedanst werd er gelukkig niet, dat zou ook clandestien moeten gebeurd zijn. Stel je voor, dat hij daaraan had moeten meedoen, ‘voor z'n fatsoen’, en dat er dan eens 'n inval zou plaats hebben. Tableau! En wat erger zou zijn: wèg kans om de schone Maria te bespionneren. Neen, dat was 't niet, maar de hele vervelende historie zat B.B. al tot in de keel.
Twaalf uur. Verdorie, middernacht, een fatsoenlijk mens
| |
| |
hoorde goed en wel in z'n bed te liggen. Doch daar behaagde het de langverwachte eindelijk, boven water te komen. Bolman gunde zich eerst de tijd, om haar uiterlijk, voorzover de dikke tabakswalm in 't nu overvolle lokaal dat mogelijk maakte, te bestuderen.
Maria Polteski moest eens een mooie vrouw geweest zijn! Maar nu was ze zwaar op retour. Als 'n antiek schilderij, dacht Bolman, dat verkleurd en barstig, toch de schoonheid heeft geconserveerd, eens door den Meester geschapen. Ze moest minstens veertig jaar zijn. Over haar figuur, onberispelijk van origine, nu iets te rond en te mollig, lag die zweem van passie en distinctie, haar ras eigen. De mooi-besneden ogen, donker, onrustig, hadden nog 'n vleugje van de oorspronkelijke fierheid en welbewuste macht der jeugd bewaard. Maar de mond was te rood, het rouge te fel, de haren waren te diep in-gepermanent; de fijne, dwarse nekrimpeltjes lieten zich niet wegcrêmen. Ze droeg een bontmantel, die vast niet uit de geverfde-konijnevellen-afdeling van C. en A. afkomstig was. Eerder zo een, die in de glorie van zijn eenzaamheid, een hele étalage van Hirsch voor zich had opgeëist, de jalouzie van fabrieksmeisjes en de begeerte van dure luxe-poppetjes opwekkend.
‘Meneer van Hamert’, stelde Milly hem voor en met 'n knipoogje was ze verdwenen. Bolman kreeg 'n gevoel in de mond, als had hij geschifte melk gedronken. De Poolse scheen niet verbonden te zijn aan 't etablissement, ze dronk slechts een glaasje brandy en stak 'n cigaret op. Nog niet half opgerookt, mikte ze die met een zenuwachtig gebaar in 'n overvolle asbak en zinspeelde er op, maar te vertrekken, 'n voorstel waarop haar ‘klant’ haastig inging.
Bolman was in hart en nieren politieman en hij wist, dat zijn beroep hem voor netelige en gevaarlijke situaties kon plaatsen. Maar toen hij de flauwverlichte trap naar de kamer
| |
| |
der vrouw opklom en een sfeer van zwoele degeneratie hem begon te omklemmen, wenste hij zichzelf in een moorddadig vuurgevecht met een stelletje frisse spitsboeven.
Het licht flitste aan, de kamer onthulde haar obscene geheim. Terwijl de vrouw de overgordijnen voor de ramen dichttrok nam B.B. de entourage van 't nestje in zich op. 't Vertrek was gezellig gemeubileerd, er lag een dik tapijt met veel rood en terra, in het behang domineerden dezelfde warme tinten. Achter half toegeschoven tulle gordijnen schemerde een breed bed, verlokkend met luxe van glanzende zij. Tja, daar ben ik toch niet voor gekomen Dame, wat zal je daarvan opkijken. Z'n blik gleed langs 'n paar Franse ‘kunstplaten’ aan de wand, die de reclames voor kanten ondergoed en halfdoorschijnende kousen in zekere dames-tijdschriften naar de kroon trachtten te steken. Maria trok haar dure mantel uit en wierp hem achteloos op 'n divan. Maar B.B. belette verdere praeludieën tot de oeroude melodie. Met half ernstig, half komiek opgetrokken wenkbrauwen voegde hij haar toe en z'n stem klonk koud als ijswater:
‘Ga even zitten, Maria. Ik wou even met je spreken.’
De vrouw keek hem ernstig maar nauwelijks verwonderd aan, trok schier onmerkbaar de mooie schouders op en nam plaats in de stoel naast haar bezoeker. Ze verwonderde zich blijkbaar over geen enkele mannelijke afwijking meer, was bereid, elke sexueele a-berratie te accepteren. Hier gebood geen god dan Moloch! Ze sloeg het ene been over 't andere, doch zonder raffinement, met een haast zedig gebaar en Bolman voelde met 't instinct van zijn sexe, dat hij geen ordinaire prostituée tegenover zich had. Zij presenteerde hem 'n sigaret. Even raakte de politieman onder de bekoring van de bevalligheid der slanke handen, die opblankten in het lamplicht.
‘Ik ben met U meegegaan, juffrouw Poltesky, om even ernstig
| |
| |
met U te spreken. Ik kom namens een vriend van U!’
‘Een vriend? Wat bedoelt U? Wie meent U?’
‘Uw vriend Joep. Joep Panders.’
‘Panders ...... pardon, ik begrijp U niet ......’ Ze was opgestaan, was opeens zenuwachtig geworden; na de rustige beheersching van even tevoren viel dat den inspecteur sterk op. Zij sprak haar Hollands tamelijk goed, slechts een licht accent verried haar vreemde afkomst. Zeker woonde ze reeds jaren in ons land.
‘Gaat U toch zitten. Ik kom in Uw eigen en in zijn belang. Ik weet, dat U zich ongerust over hem maakt en ......’
‘Hoe weet U dat? ...... Wie bent U eigenlijk?’
‘M'n naam doet niets ter zake. Ik vertegenwoordig 't land, dat er belang bij heeft, dat de Panter veilig en wel over de grenzen komt. U kunt mij vertrouwen. U weet al, dat Uw vriend buiten zijn wil betrokken is geraakt in een moordzaak?’
‘Moord? ...... Neen, daar weet ik niets van. Vertel op, wat is er gebeurd?’
‘Gisterennacht is op z'n kasteel hier bij Den Haag Jonkheer Dudam van Holsteren met geweld van 't leven beroofd. Uw vriend Panders hoort tot de personen, die door de politie worden verdacht!’
‘De politie? ......’ Zij was weer opgesprongen, sidderend van emotie, deed een paar schreden door 't vertrek en bleef toen leunend op een dressoir, het hoofd met een hand ondersteunend, staan. Op eens richtte zij zich op, keerde zich schichtig om en fluisterde hees:
‘Van wie komt U? Wie stuurt U? Wat wilt U van mij?’
B.B. lichtte zijn hand in een bezwerend gebaar op.
‘U moet mij vertrouwen. Wij willen Panders uit de klauwen van Krapotzky redden.’
| |
| |
‘Wat zegt U daar? Krap ...... Krapotzky? Maar die is toch weg, naar 't buitenland?’
‘Gelooft U dat?’
‘Wie moet ik geloven? Ik ken U niet. Ik wantrouw iedereen.’
‘Dat moet U niet doen. U kunt hem helpen, als U mij vertrouwt.’
Zij bedwong zich kalmer te worden, keek hem nu doordringend aan: ‘Kunt U mij een bewijs geven, dat U bij òns hoort?’
B.B. haalde de schouders op. ‘Tja, bewijzen! 't Ligt er maar aan, wat U vraagt. Is het genoeg als ik U zeg: H. 28? ......’
Zij zweeg even. De onrust in haar ogen zwakte af. Ze trok een theetafeltje naderbij en vroeg kalm, fijntjes glimlachend de lach van een wereldwijze vrouw: ‘Wilt U iets drinken? 'n Kopje thee?’
‘Graag.’
Hij stond op, slenterde naar het dressoir en nam er een kabinetfoto af die hij belangstellend bekeek. 't Stelde een jonge man voor met een knap, donker gezicht. Grote peinzende ogen blikten B.B. aan onder een hoog gewelfd voorhoofd, gesierd met een glanzend zwarte artistenpruik. 't Was of die blik hem aanmaande, eerlijk en oprecht te zijn ...... Eigenaardig, dat zij zo'n portret hier neerzette, stille getuige van ...... De menselijke ziel heeft onnapeilbare spelonken! ......
‘Knappe jongen!’ Hij ging weer zitten, roerde in z'n kopje.
Zij keek op uit haar gepeins, glimlachte even.
‘M'n zoon.’
‘Zo ...... van hem?’
‘Ja ...... van Panders. Ik ken hem al meer dan twintig jaar. Ben met hem hierheen gekomen. Ja, dat is al lang geleden.’
| |
| |
‘Hij is bij hem, niet?’
Zij knikte.
Bolman zette het portret terug en dronk aan z'n thee.
‘Luister eens, Maria Poltesky. Krapotzky weet waar ze zijn. Hij wèèt 't, z'n spionnen hebben hem dat al lang gemeld. 't Is niet slim van Joep geweest, z'n vrienden van alles onkundig te laten. Wij weten alleen, dat hij naar 't Noorden is, naar Friesland. Hij is gisteren in z'n Cadillac via Zwolle er heen gereden! Is 't niet?’
De Poolse knikte.
‘Wij moeten Krapotzky trachten te verhinderen, z'n slag te slaan. Hij zal niet rusten, voor hij de stukken heeft, al moet hij over lijken gaan.’
Zij staarde voor zich heen: ‘Ik weet 't. Ik ken hem. Ik ken de Gestapo. Die deinst voor niets terug.’ Een harde, wrede trek plooide zich fel langs de onnatuurlijk rood gestifte mond. Met sombere, afwezige ogen staarde zij den Inspecteur aan. ‘M'n hele leven heb ik tegen ze gestreden, tegen de Pruisen, van m'n jeugd af.’ Haar stem was fluisterend, 't scheen of in haar ogen een somber vuur verstierf. ‘M'n moeder was 'n Jodin, en dat was genoeg voor hun verachting en hun wreedheid. Ik heb de wereldoorlog meegemaakt, was toen twintig jaar. Ze veroverden Polen ...... voor de zoveelste keer. 't Was 'n hel. Hun officieren behandelden ons, Poolse vrouwen, alsof we minder waren dan de zwijnen uit de stal. M'n jonger zusje, nauwelijks zeventien, hebben ze aangestoken. Ze stierf ...... spoedig, met 'n vloek op de lippen. Toen is de haat in me gevallen, als 'n ziekte, die me nooit zal loslaten’. Ze sprak nu heftiger, haar zwarte ogen begonnen te fonkelen. ‘Toen trof ik Panders, hij was in dienst van de Russen, de bolsjewiki. 't Kon mij niet schelen, wie ik hielp, samen met hem heb ik gespionneerd, me gegeven, verkocht, noem 't zoals U wilt, maar ik heb ze heel wat terugbetaald.
| |
| |
Wrange victorie. Twintig lange jaren zwierven we door heel Europa en tot in China en Turkye toe. In de diepste ellende stond me één doel voor ogen: die monsters te vernietigen. Toen Hitler kwam en z'n Nazi's, was ik blij, we dachten, dat nu 't einde gekomen was. We werkten voor de G.P. Oe. Rusland betaalt slecht, ze moeten 't hebben van gratis fanatici, zoals wij. Hem’ - haar blikken zochten 't portret van haar zoon - ‘hem had ik willen opvoeden in 't Evangelie van de Haat. Maar och, hij is niet zo. Hij is kunstenaar, hij voelt zich tenminste artist. Er zit iets geniaals in hem, maar 't is allemaal te onvast, te ...... hoe noemt U dat ...... “Jenseits” zeggen de moffen! Mij kent hij niet, weet zelfs van m'n bestaan niets af. Ik ben gestorven, toen hij zeven jaar was. Met Panders heb ik lange tijd gebroken. Hij werkte voor iedereen, die betalen wilde, steunde me zo nu en dan ...... ik moest toch leven, en hoe moest ik dat anders doen dan zo? O, die bontmantel? (Zij had gezien, dat B.B. er onwillekeurig naar keek) ...... die heb ik al jaren, nog uit de goeie tijd ...... ik wil hem niet wegdoen ...... Nu is 't ook met Rusland uit ...... voorlopig. Ze hebben zich in radeloze angst bij hun doodsvijand aangesloten. Wacht U maar; totdat hij gewond is, in nood zit, half verlamd. Dan slaan ze toe! Dat zal ééns komen ...... ééns ...... ééns! ......’
Zij zweeg, dikke zweetdruppels parelden op haar voorhoofd. Dan, zich bezinnend, en B.B. met een troebele blik aankijkend, vroeg zij:
‘Wat wilt U weten, zeg 't maar?’
‘Heeft Panders de documenten bij zich?’
‘Ja.’
‘Waar is hij?’
‘Naar z'n huis in Friesland, z'n schuilplaats. 'n Klein Villatje in de buurt van Waddeveen, 't heet ‘De Grietenij.’
‘Ik ga er vannacht nog heen met een paar vertrouwde man- | |
| |
nen. We moeten Krapotzky vóór zijn en Panders waarschuwen. Er ligt een schip in Leeuwarden klaar.’
‘Zegt U hem vooral, dat hij Karel mee neemt en dat hij maatregelen treft, ook mij te laten ontkomen. Ook ik ben hier niet meer veilig. Krapotzky's agenten zullen mij zoeken.’
‘Ik zal voor alles zorgen’, zei B.B. opstaand en een pijnlijk gevoel maakte zich van hem meester bij de gedachte, aan wat hij verplicht zou zijn te doen. Maar tenslotte mag een politieman zich niet door sentiment laten overheersen. Moord is moord!
‘Ik moet nu gaan. Wilt U hem nog iets schrijven? Dan zal ik hem dat geven!’
Zij nam een velletje roze postpapier uit een doos en krabbelde er haastig wat op. B.B. zag, dat het Pools moest zijn. Dan reikte zij hem de toegeplakte envelop zwijgend toe en fluisterde, hem uitlatend:
‘Good luck ...... en red hen.’
‘Ik zal mijn best doen.’
Met deze dubbelzinnige woorden nam B.B. afscheid en stond even later op straat in de koude zuivere nachtlucht. Achter hem zweeg het huis als een sinister spook met dode ogen. Hij huiverde, trok de jaskraag dieper over de ogen. De grote stad lag stil en traag onder de maanloze hemel, de herfst was gekomen. Langzaam liep de inspecteur verder, denkend over alles, wat hij de laatste dagen had gehoord en meegemaakt. Hij kruiste een brede verkeersstraat: 'n luxe auto sneed er als 'n flits doorheen. Haast, hààst, waarheen zo snel midden in de nacht? ‘Kom Bolman, meet je geen pose aan, je bent geen achttien meer. Vooruit, naar bureau en aan de slag!’ Een klok sloeg helder, twee maal.
|
|