| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
Daan Zonder Naam.
‘Met 't Hoofdbureau van politie. O, ben jij 't Bolletje - ripseknolletje - goudpapier.’
B.B. stond naast z'n schrijfbureau in z'n pyama. Hij had zich eens lekker gebaad, 'n stevig maaltje genuttigd en maakte zich gereed, zich in Morpheus armen uit te strekken, maar eerst, ('t bloed kruipt waar 't niet gaan kan) moest hij toch nog ondanks de plagerige protesten van vrouwlief, even informeren, hoe 't met de zaak stond.
‘Zeg Speur, je hebt toch geen glaasje te veel op. Je weet, 'n ambtenaar in functie ......’
‘Tierelierelier. Goed nieuws Bol. De jongens zijn die Daan van jou op 't spoor. 't Wordt al wat laat en nachtwerk heeft weinig zin. Zouden we maar tot morgenochtend de jachtvelden verlaten? Wat dunkt je?’
‘Niet zo lang van stof asjeblief, mislukte Punch. Telegramstijl. Hebben jullie die Maria Babbelebabsky al gevonden?’
‘Knapste agent in burger uitgestuurd. Bang, kerel in netten vampier verstrikt. Schuld bij jou. Speel niet vuur, denk schande vrouw en vier bloedjes kinderen.’
‘Stop. Heb drama optima-forma achter rug stop. Geen zin grappen. Waar man heen?’
‘Dik centen gezakt cabarets, kroegs puntjes puntjes af. Misschien reeds met stuk in kraag in roemah sakit.’
‘Mens geen ijsbeer. Ik naar tempetidoer. Vertaal: nest. Hou zaakje in gaten tot bissepachie.’
‘Versta geen latijn. 12 uur smeer hem.’
‘Onderbreek niet telkens! Jij mijn vrouw niet! Slametidoe. Lach niet. Ringg.’
| |
| |
Bolmans verstandige vrouw had resoluut een einde aan 't ‘gezanik’ gemaakt en duwde haar man naar de slaapkamer.
Als 'n blok viel B.B. in bed, en sliep binnen de minuut. Zelfs de alwetende, alomtegenwoordige, bovenmenselijke held van een detective-story moet dat om eerlijk te wezen, al kan 't lastig zijn voor de gang van 't verhaal, toch zo nu en dan eens doen ......
Hij sliep een gat in de dag!
Vol schrik werd hij om negen uur de volgende ochtend wakker en greep naar de wekker op 't nachtkastje. Hij tikte rustig en 't schakeltje stond op ‘Alarm’ ...... Gek, B.B. wist toch zeker, dat hij hem de vorige avond nog even op 6 uur gezet had. Daar doorheen slapen was onmogelijk, 't ding maakte 'n lawaai als 'n luchtafweersirene. Daar wipte z'n vrouwtje naar binnen en presenteerde hem lachend een kopje geurige thee.
‘Zo zo, deugniet’, plaagde hij, ‘dacht jij, dat je Barend Bolman Bzn, een der scherpzinnigste speurders van Nederlands roemruchte politie-corps in 'n ootje kan nemen? Wat heb jij met die wekker uitgevoerd? ...... Kom hier, daarvoor krijg je 'n pak voor ......’
Maar z'n vlugge ega'tje stond al bij de deur, stak de tong uit terwijl ze een olijke grimas trok: ‘Kom maar eens kijken, luilap, naar je spruit. Je bent zo lang weg geweest, dat je niet eens weet, dat ie 't van kruipend tot lopend dier heeft gebracht in 't menselijk evolutie-proces. Kom ...... kom gauw ...... hij loopt door de boks.’
In minder tijd dan 't bericht van een tienvoudige moordaanslag zou bewerkstelligd hebben, was B.B. uit bed en stond
| |
| |
naast z'n vrouw in stomme ver- en bewondering het schouwspel gade te slaan, door Hendrik de Eerste in z'n boks ten beste gegeven. Hij lichtte z'n dikke rechterpootje op, als hing er een halter aan, balanceerde z'n vette rompje naar voren, deed nog een poging om 't andere pootje te verzetten, maar viel dan als 'n hammenzak op z'n mollige bibs.
‘Zie je wel’, triomfeerde Mevrouw Bolman, ‘dat heeft ie allemaal in die tijd geleerd!’
Nadat de vader van zijn eerste vreugdevolle verbazing bekomen was en z'n vrouw trots had aangekeken als was hij alleen de oorzaak van al dat ongelooflijks daar in de box, vroeg hij monter:
‘Nog post gekomen?’
‘Niets bijzonders. Behalve vanmorgen, toen lag er een open briefje in de bus. Van 'n liefje van je?’
‘Anoniem? Staat er niet bij welk liefje?’
‘Jawel, kijk maar!’
En ze haalde een velletje blocnote papier uit haar corsage en reikte 't haar enigszins verblufte gemaal toe.
De Lange maakte 't kort.
Heelhuids aan Eros strikken ontsnapt.
Je veile vriendin woont Lange Tussengracht 147 A. Afspraakje voor je gemaakt voor vanavond 10 uur in café Erotica.
S.P.Q.R.
‘Hm, grappemaker’, bromde Bolman, ‘dat had ie me net zo goed mondeling kunnen vertellen. Vuile verrajer. S.P.Q.R., S.P.E.U.R., we zullen je eens op je fascistisch verleden onderzoeken!’
‘En we zullen jou eens op je galant verleden onderzoeken mannetje’, voegde z'n vrouw hem quasi-nijdig van achter z'n rug toe. ‘Geparfumeerde briefjes onder de deur. Wie is die
| |
| |
vriendin van jou. Wat is veil, omgekeerde van lief, zeker he?’
‘Nee, nog erger.’
‘Zo, is dat soms die juffrouw Zwabberdezaksky, waar je 't gisteravond door de telefoon over had met eh ...... hoe heet die aardige, knappe collega van jou ook weer?’
‘Espeekuwer ...... Maar kom vrouwtje, we zijn nu al 'n paar jaar getrouwd en in je vrije tijd heb je toch al genoeg in m'n Forel en zo gegrasduind om te weten dat een man - een èchte màn zie je - niet monogaan geboren is ......’
‘Dat hoeft ook niet, als ie maar monogaan sterft.’
‘Dat doet ie ook wel. Maar in die tussentijd ......’
‘Tussentijd, we zullen je tussentijden. 't Is goed, dat de zegen des Hemels op onze wankele levensverbintenis rust in de vorm van Koning Hendrik - kijk 's, nou zet ie weer 'n stappie, schat! -’
‘Is dat tegen mij?’
‘Verbeeld je niets! Waar was ik ook weer? O ja, nou als jij dacht, dat je 't hele huis van Malplaquet ......’
‘Tudor vrouwtje, waarvoor ben je eigenlijk vijf jaar op de H.B.S. geweest?’
‘Nou ja, Tudor of Windsor, mij om 't even, maar vóór Hendrik de Tweede aanstalten maakt, aan de serie te worden toegevoegd, ben ik er van door. Ik ben niet polyfoon geschapen.’
‘Spant de kroon, ook in toon. En schenk me nog maar 'ns gauw 'n kopje thee. Juffrouw Maria Slabberdewaski, de schone, verleidelijke hétaire van Ersats-Parijs ......’
‘Parijs ligt niet in de Elzas, dat moest jij weten.’
‘Zei ik niet! Wil je op echtscheiding aansturen, nou al? ...... Ik zei Ersatz, namaak, imitatie. Je hebt allerlei imitaties van Parijs op de wereld van Pool tot Pool, van Equator tot Equator ...... Hm ...... nou ja, hoe dan ook ...... Mooie Marietje verwacht me in haar boudoir in een geraffineerd
| |
| |
décoletté van Coty ...... waarom lach je? ...... maar allemachtig, wat heb ik 'n baard. Zò kan ik niet bij haar verschijnen!’
‘'s Voele. Pff. Raspje van één dag. Mij schuur je me de wangen wel eens stuk met je stoppels van de vorige week. Meneer kan zich dat bij z'n eigen vrouw best permitteren. Is legitiem verzekerd tegen afflauwing van de echtelijke intimiteit ...... Aw! ...... Hou op Bart. Kom hier, schaap, kijk eens, hij huilt haast, de stakker denkt natuurlijk, dat die bruut van 't pappie mammie kwaad wil doen hè? Hu, wat ben je weer nat ......’
Bolman keek het huiselijke tafereeltje op de babytafel even aan, griste dan naar z'n horloge, drukte z'n vrouw in een wolkje van talkpoeder een kus in de nek en haastte zich naar z'n bureau.
Een tijdje was hij eerst bezig met 't nakijken van de post, 't arrangeren van enkele kleinere zaakjes, die toch ook moesten afgedaan worden, 't vluchtig doorlezen van 't ochtendblad. Vlug gaf hij enige bevelen, stelde zich met een paar justitie-autoriteiten in verbinding en informeerde naar de adjudanten, die de vorige dag Daan Zonder Naam achter de vodden hadden gezeten. Ze waren er die morgen om 'n uur of acht weer op uitgetrokken. B.B. bezwoer ze dat ze de verblijfplaats van 't anonieme heerschap nog deze morgen moesten opgespoord hebben.
Vervolgens verzond hij een serie telegrammen naar politie-instanties van steden in binnen- en buitenland, hij kreeg echt 't idee, monnikenwerk hiermee te verrichten, maar ja, 't moest nu eenmaal, en wie weet? ......
Er was 'n kabeltje uit Londen gekomen, dat meldde, dat een individu, wiens signalement wel enigszins aan de beschrijving van Freiherr von Büchlingsdorff beantwoordde, met 't middagvliegtuig van de vorige dag uit Kopenhagen op
| |
| |
Croydon was gearriveerd en z'n intrek had genomen in 'n first-class Londens hotel onder de naam Heinrich Schulze-Raditsch. De politie zou waakzaam blijven, doch kon voorlopig geen verdere stappen nemen, alle papieren van die Schulze, die zich als eerzaam kinderspeelgoedfabrikant aandiende, waren perfect in orde en ook 't douane-onderzoek had niets verdachts opgeleverd.
‘Slimmeriken daar in Berlijn’, dacht B.B. Meneer Heynrich zal ons even 'n rad voor de ogen draaien, of liever een heel raderwerk. Hm. Die Krapotzky is natuurlijk net zo min een tegenstander van 't Nazi-regiem als z'n Oberste Führer und Heeresleiter zelf! Allemaal geënscèneerd. We zullen die satanse intriganten echter eens laten kijken, dat 't zonder Ueber-organisation en contra-spionnage en anti-contraspionnage òòk wel kan, eenvoudig met 'n beetje normaal verstand. 'n Goeie Hollandse gulden d'r op, als die Kraaiepoot zich niet nog in ons maar àl te gastvrije vaderlandje bevindt. Zoek de Kraaiepoot en je bent de Panter ook op 't spoor, Bolletje!’
Dus zo zag de constructie van 't geval - nog steeds min of meer hypothetisch - er uit:
Jonkheer Dudam heeft meer dan één reden om z'n fortuin uit z'n berooide staat te redden. Er dreigt gevaar, dat hij de stukken niet aan Engeland zal overleveren. Dr. Kauning weet dat als agent van de Britsche geheime inlichtingendienst. Dudam heeft zich in verbinding gesteld met Panders, waarschijnlijk handlanger van de Russische G.P. Oe. Deze fielt weet, dat Krapotzky voor de Gestapo op de stukken loert, misschien heeft hij er de lucht van gekregen, dat Krapotzky via Daan Zonder Naam de diefstal wil laten plegen door twee zware jongens, en hij waarschuwt het bureau Secretia, dat dan natuurlijk de politie moet inlichten. Zo tracht hij, onze activiteit te richten op zijn vijand. Maar alles loopt in 't honderd. Dat hij, Panders, bovendien waardeloze stukken in
| |
| |
handen heeft, weten hij noch Krapotzky. Panders heeft, na eerst den slotheer vermoord te hebben, de imitatie envelop H. 28, volgens z'n oorspronkelijke plan voor Slome Sam en Linkerpoot in de safe achtergelaten. De twee boeven hebben die paperassen vernietigd, zullen we althans aannemen. Waarschijnlijker echter is, dat ze de enveloppe hebben open gemaakt, in de veronderstelling, er poen in te vinden en toen de vodjes papier hebben verbrand. Speur opdragen, dat nog uit die twee gladakkers te halen! Maar die Krapotzky zal wel 'n veel te doorgefourneerde klant zijn om zich zo bij z'n Arische neus te laten nemen. Hij zit waarschijnlijk op 't ogenblik de Panter op de hielen. 'n Haast ongelooflijke tragicomedie, want hij jaagt achter waardeloos papier!
Ringg! Telefoon.
‘Ja, met Inspecteur Bolman.’
Men belde hem op, dat 't onderzoek in café Erotica onomstotelijk had uitgewezen, dat de persoon, die Kauning in de bewuste moordnacht daar sprak (Panders dus) inderdaad reeds vóór twaalf uur in de nachtkroeg was verschenen en er gebleven was tot 'n kwartier na 't vertrek van Dr. Kauning. Wat die metgezel van den Panter betrof, hier waren de verkregen gegevens vaag. Men scheen hem met Dr. Kauning te verwisselen, er was hieromtrent geen nadere opheldering te verkrijgen.
B.B. krabde zich achter 't hoofd. Dus de Panter was 't tòch niet? Lelijke streep door zijn theoretische rekening! Hij belde Dr. Kauning te Amsterdam op en vroeg hem, hoe de tweede man er uit had gezien. Maar tot z'n teleurstelling wist de secretaris der Hanborg Maatschappij zich weinig meer van diens uiterlijk te herinneren. Wel had hij nog 'n idee, dat 't 'n nog jonge kerel was, 20 jaar misschien, 'n beetje artistiek-anarchistisch gekleed, U kent dat soort wel.
‘Zo’, dacht B.B., ‘nieuwe complicaties. Wel ja, 'n beetje
| |
| |
meer of minder, dat maakt eigenlijk bij zo'n poespas ook weinig uit. Dus die meneer Panders had waarschijnlijk een handlanger. Tja, we zullen 't nog wel eens te weten komen. Geduld is zulk een schone zaak, en brengt 't mensdom veel vermaak, zou Multatuli zeggen.
B.B. werkte zich door een berg bureaucratische rompslomp heen; z'n gedachten echter steeds bij de affaire, die hem geheel vervulde. Nu en dan nam hij z'n zakboekje en tekende iets aan, 'n invallende gedachte, een futiliteit soms, die hij nog juister wilde onderzoeken.
Hij keek op de klok: één uur.
Nogmaals rinkelde de telefoon. 't Was Gorrissen, een der mannen, die hij achter 't spoor van Daan zonder Naam had aangestuurd.
‘En Gorissen, al opgeschoten?’
‘En of, 'Specteur, We hebben 'm te pakken hoor. Heeft lang geduurd, maar die vent leek wel telkens in de aardbodem te verdwijnen. Logeert in 'n klein Hotelletje, we zitten hier in Rotterdam hoor! ...... Ja ...... Achter Visschersgracht 246. Inpikken?’
‘Niks hoor. Stilletjes afblijven. Hij mag van jullie bestaan zelfs geen flauw vermoeden hebben. Waar zitten jullie? Wat? Zit je niet, o, nou neem d'r dan maar eentje op mijn gezondheid. Hou dat hotelletje in de gaten en als ie er uit trekt, klem je je aan m' vast als 'n klit, zonder dat ie 't merkt. De rest komt in orde. Ja...? ...... Nee, binnen 't uur ben ik bij jullie, mooi, je ziet me wel verschijnen. Wat? Weten jullie ook onder welke naam ie daar staat ingeschreven? ...... Van Linken. Toepasselijk, moet ik zeggen. Maar toch nog niet link genoeg, he! Knap gedaan jongens, mooi stukkie werk hoor, m'n compliment’.
| |
| |
‘Ja, ouwe Bol’, praatte B.B. tegen z'n beeld in de spiegel, terwijl hij 'n schminck-stift hanteerde, ‘nou ga je eens echt Sherlock Holmesje spelen. Lang niet meer gedaan. Toon, dat je toneelbloed in de aderen hebt, niet voor niets was je overgrootvader souffleur bij de Koninklijke Opera!’
In 't algemeen moest de inspecteur niets van grimeerkunsten of vermommingsgrapjes hebben. Goed voor amateurs, die zich inspannen, iets te ontdekken, wat elke intelligente lezer reeds honderd bladzijden te voren met de klompen heeft gevoeld. Maar een enkele keer moest hij er toch aan geloven. Kijk, zo begon 't er al op te lijken of beter: niet op te lijken, op hemzelf althans. Hij had een klein blond snorretje aangelegd, de wenkbrauwen iets vertekend, 't haar aan de slapen gemarkeerd en zo had hij tamelijk weinig meer van zichzelf weg. 'n Beetje sleets colbertje aangetrokken uit de welvoorziene bureaugarderobe en even later raasde hij in de auto naar de Maasstad. Hij permitteerde zich 'n fijne sigaar, voelde zich als 'n welgesteld burgermannetje, dat op vacantie gaat.
't Weer was omgeslagen. De herfst viel over 't lage land met donkere luchten en koude regenvlagen. Mistig en vaag draaiden de weilanden langs de raampjes. Delft verscheen met z'n lage huizen, trapgeveltjes en torentjes en geen kwartier later doemde somber en groots het complex van Rotterdams huizenmassa op. Een troep mariniers passeerde, flink in de pas, karabijn over de schouder. Nederland had gemobiliseerd. De Internationale spanning was na de tragische ineenstorting van Polen tot zenuwachtige hoogspanning gestegen, maar hier, in 't vredige vaderland, ging alles nog z'n gewone gang. De ‘man in the street’ realiseerde zich 't gevaar niet, dat hem boven 't hoofd hing, de Regering gaf geruststellende verklaringen ......; de algemene opinie was, dat we er ook ditmaal wel zonder erge kleerscheuren van af zouden komen. B.B. peinsde in z'n auto, terwijl hij de Rottestad binnenreed,
| |
| |
over dit alles. Hij had 'n inzicht gekregen in de gewetenloze machinaties der totalitaire regiems; hij wist, dat zij voor niets zouden terugdeinzen, als hun belang dat eiste. Hij wàs niet zo gerust!
Zij reden langs de havens, waar de vage contouren van zeeschepen, elevators, kranen en dokken getuigden van de welvaart, de werklust maar ook ...... van 't internationaal belang dezer prachtige havenstad. Een formatie vliegtuigen ronkte onzichtbaar ergens in de grijze luchten. 't Klonk Bolman in de oren als 't geluid der verre bazuinen van 't Laatste Oordeel...
‘Kom Bol, weg met die muizenissen. We zijn er, aan de slag, wij zullen doen wat we kunnen, ons steentje bijdragen. En misschien loopt 't zo'n vaart nog niet.’
‘Stop chauffeur, en wacht hier maar op me.’
B.B. had de auto een paar straten voor de bewuste gracht laten stoppen, werkte zich tussen wat lege groentekarren en pakkisten door, slenterde even later langs 't café, waar hij geklik van billartballen hoorde, wipte nonchalant naar binnen en bestelde een biertje bij 't buffet. De twee mannen aan 't billart hadden even opgekeken, maar speelden rustig door. Bolman had er schik in, het comedietje nog even vol te houden, want de twee billarters waren z'n ‘stillen’, en ze hadden hem dus niet herkend. Tot z'n genoegen merkte hij dat die twee knapen hun werk goed verstonden. Terwijl de ene 'n serie maakte, die uit meer mislukte, dan werkelijke caramboles was opgebouwd, posteerde de ander zich zo, dat hij de overkant van de smalle gracht goed in 't oog kon houden. Een brugje verbond de beide grachtkanten op nog geen tien meter afstand van 't café. Goeie positie gekozen mannetje. De gehele truc werd zo onopvallend en quasi-onverschillig gespeeld, dat 't leek, of de twee rechercheurs er 'n sport van maakten, 'n oefening in de camouflage-techniek, tegelijk 't aangename met 't nuttige verenigend.
| |
| |
De buffetjuffrouw was verdwenen. Behalve de drie dienaren van den Heiligen Hermandad was geen sterveling in 't café te bekennen.
‘Zouden de heren er bezwaar tegen hebben, na afloop der partij 'n spelletje met z'n drieën te maken?’, begon B.B. met veranderde stem.
‘Nee, de partij is uit.’ Dat was Gorissen. ‘We gane hier 'n glaasje bier drinke.’ En het tweetal nam plaats aan 'n tafeltje bij 't raam.
‘Doe 't dan maar op mijn gezondheid’, mompelde Bolman nu met z'n eigen stem. En voor een van hen van de verwondering bekomen was, fluisterde hij ze toe: ‘Is 't daarginds?’
‘O, is U het! ...... Ja, in hotel Bellevue. Hoe ze aan zo'n naam komme hè! Mot je die rommel zien langs de ka en die vieze gracht. Bel-le-vue!’
‘Komt er niet op aan. Ik ga d'r direct heen. Blijf hier wachten. Misschien geef ik 'n signaal en dan weten jullie er alles van.’
Hij stak het hoog-oprondend brugje over, besteeg de smalle, glibberige stoep van 't onaanzienlijke logement met de weidse naam en opende ongegeneerd de matglazen deur, die in sierlijke Gothische letters, weelde-uiting uit lang vervlogen dagen zeker, 't woord ‘Hotel’ droeg, als was 't nodig, dit nog eens extra aan te kondigen aan diegenen, die denken zouden, achter de grauwe muren en beduimelde ruiten een verlaten pakhuis of iets van die aard aan te treffen.
'n Kippige juffrouw, boezelaar van twijfelachtige tint voor 't welgedane lichaam, zat achter 'n soort toonbank en keek hem alles behalve verwelkomend en zelfs 'n tikje wantrouwend aan. B.B. kreeg 't gevoel, dat hij er nog 'n beetje tè heerachtig uitzag voor deze omgeving. Overigens - een gast, die zich hier vóór tien uur 's avonds meldde was zeker zo'n zeldzaamheid, dat daardoor alleen al achterdocht moest gewekt wor- | |
| |
den. Reeds bij 't binnentreden had de inspecteur begrepen, in wat voor gelegenheid bij was aangeland. Dat ruik je, bij wijze van spreken! Hij moest de gedachte terugdringen, hoe treurig het leven van mensen toch eigenlijk is, die verplicht zijn, zo'n ongezellig hok tot hun home, of godbetert tot hun ‘liefdesnestje’ te maken.
De juffrouw bleef onbewogen op haar stoel zitten en scheen af te wachten, tot de vroege gast het woord nam, blijkbaar niet in de veronderstelling dat hij om een kamer kwam vragen. Ze zweeg demonstratief.
‘Ook goeie morge!’ begon B.B. joviaal, ‘druk in de weer?’ Hij had besloten, maar direct met de deur in huis te vallen.
‘Ik heb gehoord, dat hier 'n ouwe kennis van me moet logeren. 'n Zekere meneer van Linken, is dat zo?’
‘Misschien!’ 't Kwam er lijzig-norserig uit! In tegenstelling met de faam van woordenrijkdom, die haar sexe vaak wordt toegedicht, scheen deze dame erg zuinig op haar woorden.
‘Misschien? Hou je me voor de mal moeder? Je hebt toch zeker wel 'n gasteboek!’
‘Jewel!’
‘Nou, dan weet je toch ook wel, of die kennis van me hier logeert. Wat sâ me nou.’
‘We zijne hier geen gratis infermatie-bereau voor iedereen.’
‘Nou, niet zo vriendelijk, moeder. D'r zit toch niks in.’
‘Meschien niet, meschien wel, wie bèn U?’
‘Frekskuseer m'n lompheid, dame, dat ik me niet voorstelde volgens medam éteket. Me naam is Vonk. J.H. Vonk als je 't compleet wil.’
‘'k Mot niks van vonke hebbe.’
‘Nou moeder, je ben zeker met je been uit 't verkeerde bed gestapt! ...... Maar kijk nou es, ik heb 'n klein rekeningetje voor die meneer, en dat wou ik 'm even presenteren. Da 's alles. Is ie thuis?’
| |
| |
‘Hij is voor gemes te spreke. Geef mijn dat rekeningetje maar.’
‘Nee, moeder, zo zijn we niet getrouwd. Zeg maar, tegen die meneer, dat 't iets met Kraaiepoten te maken heeft, dan laat ie me wel binnen.’
‘Kraaiepoten ......’
‘Ja, fluister die meneer dat toverwoord maar effe in de ore, dan opent Sesam zich subiet.’
In haar gehele houding liet 't mens blijken, dat ze tamelijk aan de geestvermogens van den gewaanden heer Vonk twijfelde, maar tenslotte verhief ze toch haar gewichtig personage uit de stoel - B.B. dacht al, dat ze er aan vastgekleefd zat - en verdween achter een klapdeur, die onmiddellijk daarna weer naar binnen openzwaaide om een flodderig jongmens door te laten met slaperige ogen en t.b.c.-koontjes. Sigaret in de mondhoek bengelend, blijkbaar als stille wachtpost fungerend, posteerde hij zich tegen de deur, blies met 'n asthmatische zucht de geïnhaleerde gifdamp van z'n ‘Virginia’ omhoog en blèèf leunen tot van ergens in de verte de stem kwam van 't mens, dat wellicht de twijfelachtige eer genoot, z'n moeder te zijn.
‘Of meneer Fonk maar bove wou kome.’
Bolman stommelde de afgesleten trap op en werd door 't mens met 'n sfinxen-glimlach binnengelaten. En thans bevond onze Inspecteur zich in levenden lijve tegenover Daan Zonder Naam, alias van Linken. Bolman aanschouwde 'n onwaarschijnlijk magere kerel, lang en kantig, met 'n gezicht als 'n havik, aan wie juist een wekenlang beloerde prooi ontsnapt was. Onder dikke zwarte wenkbrauwen loerden een paar scherpe, spiedende ogen den bezoeker aan.
‘Gaat U zitten, U komt van? ......’
't Kwam er kort en bits uit. B.B. begreep, dat hier met zoete lijntjes weinig succes zou bereikt worden.
| |
| |
‘Krapotzky.’
‘Bewijzen.’
‘H. 28. Genoeg?’
‘Neen.’
‘Hij stuurt me naar Daan Zonder Naam. 't Gaat om de stukken!’
‘Wat wil hij?’
‘Hij vraagt, waarom hij niets hoort. Waarom de dokumenten nog niet afgeleverd zijn. Chèque heb ik bij me.’
De man scheen half overtuigd en keek de straat af.
‘Krapotzky wacht.’
‘Waar is hij.’
‘In Londen. Hotel Triumph, onder andere naam. Sprak hem vanmorgen internationaal.’
‘Hij is gearresteerd in Berlijn.’
‘Kwatsch. Décor. Truc van de Gestapo.’
Dat scheen te helpen. De man zette zich neer, liet z'n rusteloze houding varen.
‘Ik heb de stukken niet.’
‘Hoe komt dat?’
‘Opdracht verkeerd uitgevoerd. Buiten mijn schuld.’
‘Waarom Krapotzky niet gewaarschuwd volgens afgesproken methode?’
‘Kon Miggers niet bereiken. Politie zoekt me!’
‘Wat? ...... Iets uitgelekt?’
De man haalde de schouders op.
‘De suffers hebbe 'm koud gemaakt op 't kasteel.’
‘Honorarium wordt nu niet uitbetaald.’
‘Verwachtte ik. Maar wens wel gratificatie voor moeite, kosten en risico.’
‘Hoeveel?’
‘Vijfhonderd.’
‘Ken ik je vertrouwen? Ik zal je duizend geven. Later ver- | |
| |
klaar je, dat je duizend van me gekregen heb! Maar dan dele we 't same. Anders krijg je niets.’
‘Spreek op.’
‘Wat is dat met Secretia?’
Bolman waagde 't er op. Waarschijnlijk speelde Daan een dubbelrol. Vloog hij in deze val, dan kwam hij niet meer los. Bleek hij niets van de Secretia-affaire af te weten, dan maar proberen, 't over een andere boeg te gooien.’
‘Secretia?’ ...... De wenkbrauwen van den ander zonken nog dieper over de donkere oogkassen.
‘Weet ik niks van. Doe nooit zaken met Secretia!’
‘Denk er om, de Gestapo zit er achter.’
‘Met de Gestapo heb ik niets te maken. Daar wil ik volkomen koud van blijven. Zaak voor Krapotzky. Ik bemiddel alleen.’
Plotseling nam hij een sprong naar de deur en loerde de gang in. Nadat hij zich overtuigd had, dat niemand daar was, sloot hij de deur weer af en fluisterde hees:
‘Zeg op, wat moet er gebeuren. Maar denk er om, ik wil in geen geval, ook niet zijdelings in connectie staan met buitenlandse spionnage-agentschappen. Mij te heet. Allemaal één pot nat, op zeker ogenblik brand je je de vingers. Blijf liever safe.’
‘Ik ook. Maar jij weet van Secretia af. Luister. Krapotzky zit de Panter achterna. Die heeft de documenten.’
‘Wat?’
‘Ja, de Panter was jouw slome duikelaars voor en liet 'n paar ouwe kranten in 'n mooi envelopje bij 't lijk achter. Kraaiepoot is daar achter gekomen. Nou moet je goed luisteren. Ik geef Kraaiepoot, die morgenochtend weer in 't land komt, de tip, waar de Panter zit. Dat brengt me 'n bruine rug op. Jij de helft en ik de helft. Kraaiepoot zal jouw naam niet te horen komen. Ik doe net of ik 't zelf uitgezocht heb!’
| |
| |
‘Geef op.’
‘Boter na de vis. Je weet, Krapotzky is goed voor z'n belofte, maar ik krijg m'n centen ook pas achteraf.’
‘Geef dan 'n borg van vijftig procent.’
‘Te veel.’
‘Leg tweehonderd op tafel. Ik heb poen nodig, dat verstoppertje spelen met de politie kost me geld.’
B.B. graaide in z'n binnenzak en haalde er een portefeuille uit. Op deze eventualiteit had hij gerekend. Twee bankjes van honderd, of althans de imitaties die daarvoor dóór moesten gaan, werden, als gold 't een heilige handeling, op tafel uitgespreid.
‘Raak ze niet aan’, waarschuwde alias Vonk, ‘eerst de tip kwijt.’
De ogen van Daan gleden schuin over de papiertjes, die 't slijk moesten verbeelden, waarvoor zo velen alles verraden wat maar de moeite van 't betalen waard is, tot hun eigen vaderland desnoods toe en dan langs de gestalte van zijn bezoeker, wiens athletische proportiers nauwelijks gemaskeerd werden door z'n slobberige costuum.
‘Gisterennacht is ie met de trein naar Zwolle vertrokken. Daar stond z'n auto. Vandaar reed ie naar Friesland. Precies waarheen weet ik niet. Maar dat kun je misschien van Maria te weten komen. Da's alles.’
‘Was ie alleen?’
‘Nee, daar weet ik 't juist door. Karel was bij hem, die heeft gesmoesd.’
‘Karel ...... ken ik niet.’
‘Ik ook niet. Maar die is soms bij 'm, om 'm te helpen. Jonge vent. Soortement artist. Namaak van der Lubbe.’
‘Aha - wat voor 'n auto is het.’
‘Z'n eigen Rode Cadillac. En nou de centen.’
‘Effe wache. Wat weet je nog meer?’
| |
| |
‘Niets, al bied je me 'n ton’, en hij deed een greep naar de tafel.
‘Halt, handen omhoog!’ gebood de recherceur thans met z'n gewone commandostem en duwde den verbluften kerel een revolver onder de neus.
‘Kijk eens hier, Daan’, en hij toonde z'n politie-penning, ‘al eens méér gezien? Màg-ik-me 's-effe? Inspecteur Bolman van de centrale recherche. Nee, stil op je plaats blijven staan en als je jeuk hebt op de plaats, waar normaliter je kuiten moesten zitten, lààt maar jeuken! Nee, geen grapjes, want d'r liggen 'n stuk of wat mannetjes op de loer. Kom, steek me even vriendschappelijk je poezelige handjes toe. D'r gebeurt je niets, Daan, we nemen je gewoon een tijdje in beschermende hechtenis. “Schutzhaft”, zeggen je moffrikaanse patroons. Zo, kijk, nu ben je werkelijk Link.’
Bolman had tussen die bedrijven al op z'n fluitje geblazen, beneden klonk even gedempt lawaai van stemmen en twee minuten later konden de stugge hotelmadam en haar blasé geboren spruit de ongevraagde ochtendgast en z'n buit in 'n grote politie-auto zien wegtrekken.
‘Nog de moeite waard geweest?’, informeerde Speur op 't bureau.
‘Och, wat zal ik je zeggen. Veel is 't niet, mààr weinig. De kerel heeft zich gewoon als werktuig van beide partijen laten gebruiken. Wat ie aan de ene kant hoort, verraadt ie aan de andere kant en vise versa. Zo blijven die lui aan de gang, totdat ze op zekere dag tegen de lamp vliegen. Die Daan mag nog in z'n handen knijpen, dat ie voorlopig in 't veilige Asyl is opgenomen van Bapa Goebernemén. Is niet zo?’
‘En of. Als je eens nagaat, dat er zo honderden rondlopen. Altijd beangst, altijd nagejaagd. Elkaar verradend om 'n handvol centen. Beroerde snertwereld, waarin we leven Bol. Kon- | |
| |
den we die hele vuile vaalt maar eens grondig opruimen. Wat jij?’
‘Ik vrees, beste Speur, dat daar een oorlog voor nodig is, een universèle oorlog wel te verstaan. Enig middel om er voor goed een eind aan te maken.’
‘Vreselijk! Een middel, erger dan de kwaal?’
‘Wie weet. Misschien. Maar vergeet ook niet: zachte heelmeesters maken stinkende wonden.’
‘Betoel,’ mompelde Speur.
|
|