| |
| |
| |
Hoofdstuk X.
Bekentenissen.
Na het bordes beklommen te hebben en op ordentelijke manier door de voordeur te zijn binnengegaan, nam B.B. de berichten in ontvangst, die intussen waren binnengekomen.
De twee rechercheurs, die er in boeventenue op waren uitgestuurd, waren nu pas thuis gekomen van hun duik in de onderwereld. Maar die had weinig succes opgeleverd. Daan zonder Naam scheen geheel van 't toneel verdwenen te zijn. 't Enige wat zij te weten waren gekomen, was, dat ie zich nog in de buurt kòn ophouden, en dat 't een lange, magere kerel moest zijn. Alle grensstations waren opgebeld, een oogje in 't zeil te houden, maar of ze met een dergelijk vaag signalement succes zouden hebben, was nogal aan twijfel onderhevig!
Verder had men reeds sinds de vroege ochtend het spoor trachten te vinden van Panders, alias de Panter. Deze persoon stond wel geheel op de achtergrond en zijn aandeel in de affaire was op z'n minst problematisch, maar B.B. had op deze nasporing sterk aangedrongen. Men had echter weinig kunnen ontdekken. De dag te voren was Panders nog in Rotterdam gesignaleerd, maar dan leidde 't spoor naar 't buitenland. Antwerpen, Brussel, Parijs kwamen in aanmerking. De hulp per politie in die plaatsen was ingeroepen, maar of deze zich veel moeite zou doen, een naald in een hooiberg te zoeken?
Voor Bolman was deze ontdekking toch van belang. Als die Panders zich opzettelijk zo plotseling schuilhield! ...... En of ze al naar cabaret ‘De Fazant’ geweest waren met die combinatie-kiek uit Amsterdam? Ja, dat was ook gebeurd,
| |
| |
maar noch de kellner, door Bolman die ochtend gepolst, noch de portier hadden met zekerheid kunnen verklaren, in de foto den ‘Kraaiepoot’ te herkennen. Hun herinnering was op dit punt te vaag.
B.B. ging peinzend naar boven, naar de rookkamer, waar zich de vorige nacht het bloedige drama had afgespeeld. Er was nu geen spoor meer van de gewelddaad te ontdekken. Alleen, op de schoorsteenmantel stond eenzaam de pendant van 't moordwapen ......
Tweemaal ging de deur open, om eerst freule Julie en daarna haar verloofde binnen te laten. De jonge vrouw was doodsbleek en zat, met de ogen neergeslagen, in een fauteuil. Kauning echter gedroeg zich vrij onverschillig en keek alleen nu en dan oplettend naar zijn meisje. De inspecteur, die voor heel wat hete vuren in z'n carrière had gestaan, voelde zich allesbehalve op z'n gemak in de verwachting van een zeer pijnlijk onderhoud.
‘Wij moeten thans spijkers met koppen slaan’, begon B.B. Vastbesloten viel hij met de deur in huis: ‘Meneer Kauning, wij zullen U moeten arresteren wegens moord op Jonkheer Dudam van Holsteren.’
De uitwerking van deze slag was geheel, zoals de speurder dat verwacht had. Freule Julie sprong op, alsof zij gebeten werd, keek beurtelings haar verloofde en den inspecteur aan en stamelde schier onhoorbaar: ‘neen ...... neen!’ Kauning echter sloeg het ene been over 't andere, keek den politieman scherp in de ogen en vroeg kalm: ‘welke bewijzen heeft U wel voor Uw beschuldiging?’
‘Mijnheer Kauning, U heeft gisteren-avond, na 't thuisbrengen van deze dame, Uw auto weggezonden, een taxi genomen en U bent vervolgens naar dit kasteel gereden. Hier heeft U zich langs het achterpoortje toegang verschaft tot de achtertuin. De sleutel van dat poortje heeft U zich op
| |
| |
allesbehalve faire wijze verschaft door Uw relaties met het kamermeisje Netje. Vervolgens ......’
‘Neen!’, met een kreet van ontsteltenis had de freule zich in de fauteuil laten zinken ineenkrimpend als een getergd dier.
‘Neen - neen - ik zal U alles bekennen - ik heb 't gedaan! Ik heb ...... hem ...... vermoord!’
Dan richtte zij zich plotseling op. Haar trekken waren hard geworden en de grote, intelligente ogen staarden droevig doch beslist in het niet.
‘Ik zal U alles vertellen’, hernam ze met licht bevende stem. Zij perste de kaken even krampachtig samen en dan - wederom de gedistingeerde, adellijke dame, vertelde ze, uiterlijk kalm en onbewogen:
‘U moet alles weten. 't Recht moet z'n loop hebben. En jij - Emile - hebt ook recht op de waarheid. Het mòet ...... Zò kon het tòch niet langer! ......
Langzaam nam ze weer plaats, perste de vingers om haar keel, als om iets bitters weg te slikken en begon dan, langzaam en op droevige toon:
‘'t Is begonnen, toen ik nog 'n kind was. M'n ouders zijn vroeg gestorven. Ik was nog pas tien jaar. Oom Alfons voedde me verder op. Ik ging veel van hem houden, en hij van mij ...... Maar toen ik ouder werd, veranderde alles. Ik blèèf van hem houden als van 'n vriend, ...... 'n weldoener, 'n vader. Hij echter begon in mij de vrouw te zien ...... Hij nam me mee naar 't buitenland, naar Franse badplaatsen, naar Italië. Hij was zeer bereisd en ontwikkeld en ik bewonderde hem. We waren voortdurend bij elkaar, hij overlaadde me met attenties, zo jong als ik was. Maar ik voelde, dat hij me liefhad als 'n rijp man, me begeerde en - o, ik wil me niet schoonwassen - ik deed niets, om hem af te stoten, ik speelde zelfs met hem ...... Totdat op zekere dag - 't was
| |
| |
op 't meer van Lugano, we voeren in 'n zeilboot, 'n heerlijke zonnige dag - toen gebeurde het. Brak hij los! Ik verzette me, ...... gentleman als hij toch steeds was, vroeg hij me diezelfde dag nog excuus, 't zou niet meer gebeuren. Ik begreep, dat ik kiezen of delen moest. We reisden terug naar Holland, en ik ging alléén wonen, in Den Haag. Maar och, ik was nauwelijks achttien, had niemand, vriend noch familie, en we kwamen weer samen. Hij gedroeg zich haast pijnlijk correct, en op zekere dag vroeg hij me tot vrouw. Maar alles in me was veranderd, m'n kinderlijke liefde was weggesmolten tot zuivere familiegenegenheid voor 'n oude man. Ik wist dat hij leed, dat hij met 't verstrijken der jaren heftiger er naar verlangde, z'n lege leven met 't mijne te vullen. Ik vreesde, dat zich op het een of andere fatale ogenblik een herhaling zou voordoen. Hij schreef me zelfs een brief, waarin hij z'n hele hunkerende ziel uitsprak en me nogmaals vroeg. Die brief zat in 't tasje, dat ik gisterenavond kwijt raakte. De een of ander moet er achter gekomen zijn ...... Uw veronderstelling dat er 'n chantage-poging achter zat, meneer Bolman, van hedenochtend, was juist.’
‘Vervloekt’, mompelde Kauning tussen de tanden. Ook hij was nu in-bleek geworden, en z'n handen verfrommelden een cigaret, die hij had willen opsteken.
Freule Dudam streek met de hand langs haar ogen en vervolgde dan:
‘Gisterenavond nam hij me mee naar hier. Ik had 't niet moeten doen, maar ik wenste eens en voor al een einde te maken aan de onhoudbare toestand en hem te verzekeren, dat mijn huwelijk met jou, Emile, zou doorgaan, kost wat kost. In de auto begon ik er reeds over en kwam 't bijna tot een scène. Toen ...... hier in deze kamer, gebeurde het. Hij scheen buiten zichzelf, riep, dat hij zonder mij niet leven kòn, dat hij van dat ik klein kind was op me gewacht had. Hij greep
| |
| |
me beet, rukte mij bijna de armband van de pols en trachtte me te overweldigen. Zijn begeerte, de dierlijke lust, die uit z'n ogen, z'n hele wezen op me afstormde, deden me plotseling walgen. Hij schreeuwde, dat jij me niet waard was, Emile. Dat je 'n schurk was, die zich afgaf met lichte vrouwen en zelfs met dienstmeisjes ...... Toen rukte ik me los en greep 't eerste 't beste voorwerp, dat ik vinden kon. Ik stond tegen de schoorsteenmantel aangedrukt en plotseling lag de zware zilveren kandelaar in m'n handen. Hij scheen er nog door geprikkeld te worden, wierp alle reserve van zich, stortte zich op mij ...... toen sloeg ik toe ...... oh!’
't Was doodstil in de kamer, totdat Kauning opstond en een eindje verder stil bleef staan, 't voorhoofd met beide handen omvattend, als vreesde hij, dat het bersten zou. Toen klonk de stem der gefolterde vrouw zachtjes verder:
‘Wilt U nog meer? ...... Ik stond even als verstijfd bij 't neergevallen lichaam. Eén oogopslag was genoeg om te zien, dat hij dood was. Ik had hem aan de slaap geraakt en-die-dunne-schedel-verbrijzeld ...... Een ogenblik was ik radeloos. Toen zonk een ijzige kalmte in mij en ik ...... ik ging weg, ...... volkomen apathisch.’
Zij zat nu stil voor zich heen te kijken, het hoofd licht gebogen, als wachtte zij een vreselijk vonnis af.
Toen verbrak B.B. de stilte.
‘Freule Julie, ik moet U iets zeggen, dat U zeker opluchten zal. Ik heb goede redenen om aan te nemen, dat U niet de moordenares van Uw oom bent! Ik zeg U dit niet, om U te troosten. Ik geloof zeker, dat U Uw oom alleen maar verwond hebt, en niet eens zo zwaar, en dat een ander, die na U kwam, de eigenlijke moordenaar is!’
De freule was opgestaan. Zij keek beurtelings den Inspecteur en haar verloofde aan, die ontsteld teruggedeinsd was. Ze kneep de scherpe, verstandige ogen samen, als dacht zij
| |
| |
koortsachtig na, als gierden duizend mogelijkheden, twijfel en angst door haar brein. Totaal verward stamelde ze 'n paar onsamenhangende woorden:
‘Emile ...... Emile ...... jij?’ en zonk dan, volkomen gebroken door de onmenselijke sensatie, ineen.
Dr. Kauning vloog op haar af. ‘Vlug, water, eau de cologne, helpt U mij. Julie, lieveling, ik bezweer je, dat ik onschuldig ben. O, ik - ik ben zo blij om jou. Julie, kijk me aan, kom bij, darling, ik zal je alles verklaren, alles zal je duidelijk worden. Ik ben vannacht niet eens hier geweest. Goddank - hier, drink wat - voel je je beter? O, alles komt terecht, heel deze afschuwelijke misverstanden! ...... Ben je nu weer goed? Luister, ik zal hier alles vertellen, wat ik weet, wat ik vertellen màg, ik hoop, dat 't voldoende zal zijn.’
‘Maar’, twijfelde de vrouw, ‘had hij dan nog andere wonden? Is er dan later? ...... Vertel me dan, wat heeft U gevonden, inspecteur!’
‘Ik kan U helaas nog niets zeggen, dat zeker is. Neen, er zijn geen andere wonden gevonden dan die aan de slaap, en deze heeft toch alleen de dood veroorzaakt! Een voor U pijnlijke vraag: ‘Kwam de slag met de kandelaar hard aan? Ik bedoel zéér hard?’
‘Ne ...... neen, tamelijk hard, maar toch ......’
‘Ja freule, ik verkeer natuurlijk nog op verscheidene punten volslagen in 't duister. Uw eigen ontkennende houding van vanochtend heeft veroorzaakt, dat 't tempo van ons onderzoek is vertraagd! En 't zal voor 'n deel van de verklaringen van U, meneer Kauning, afhangen of wij in een zekere richting verder kunnen zoeken.’
‘We wachten op jou, Emile’, fluisterde de jonge vrouw, die weer een weinig opleefde als klampte zij zich vast aan de laatste reddingsplank in een kolkende oceaan.
| |
| |
Kauning ijsbeerde een paar maal zenuwachtig door 't vertrek, de wenkbrauwen gefronst, de energieke kaken op elkaar geklemd. Dan bleef hij plotseling voor de beide anderen staan. ‘Ik kan helaas niet alles vertellen. Mijn positie bij de Hanborg Maatschappij verbiedt me dat. Er zijn geheimen van internationale machinaties, die ik tot geen enkele prijs mag mededelen. De belangen van geheele staten, van volkeren zijn daarmee gemoeid. Maar nu gaat 't er om, niet alleen mezelf, maar ook jou, Julie, te redden, en ik zal nu mèèr zeggen dan ik anders ooit zou hebben gedaan. Ik verzoek U, meneer de Inspecteur, mij na m'n mededelingen, geen vragen te stellen. Ik zal U alles vertellen, wat ik loslaten kan.
Nu. Ik zelf was reeds enige tijd geleden te weten gekomen dat de gedelegeerd commissaris onzer maatschappij, Jonkheer Dudam, in 'n netelige financiele toestand verkeerde en dat hij in verbinding stond met een buitenlandse geheime agent. Behalve aan mijzelf was dat aan niemand in onze N.V. bekend, zelfs aan Dr. van Oordt niet, den president. Ik kan U niet zeggen, hoe ik achter zulke dingen kom. De Jonkheer was een onzer koeriers en zou belast worden met 't overbrengen van zekere geheime dokumenten naar 'n buitenlandse mogendheid! Ik vertrouwde hem echter niet, doch om hem niet los te laten enerzijds, en de draden van het complot anderzijds in het oog te kunnen houden, besloot ik op eigen houtje, hem waardeloze zogenaamde copieën der originele stukken mee te geven. Ze berustten in de safé in deze kamer. Ik zelf stond, met voorkennis en in opdracht van mijn directie in contact met verscheidene agenten van buitenlandse geheime diensten. Ik speelde de Lebemann, de losbol, die in geldgebrek verkeerde en ging zogenaamd half en half op hun bedekte toespelingen om geheimen der wapenindustrie af te geven, in. Ik wist daardoor ook dat men achter 't bestaan en de bestemming der documenten gekomen was en dat een
| |
| |
dier sinjeurs zou trachten, zich hier op 't kasteel van de stukken meester te maken. Maar er kwam nog iets bij, iets persoonlijks, dat ik niet had mogen doen - ik geef dit toe. Ik wilde den Jonkheer in mijn macht krijgen, om hem zo te dwingen, accoord te gaan met onze huwelijksplannen. Ik wilde, dat jij, Julie, niet zou lijden door tegen zijn wil ...... je had me nooit iets van de ...... bijzondere verhouding tot je oom verteld. Ik deelde den agent, die met Jonkheer Dudam in verbinding stond, en de stukken van hem kopen wilde, mede, dat de documenten gevaar liepen door een andere agent te worden gestolen, zodra ze zich hier op 't kasteel bevonden, en raadde hem aan, z'n collega vóór te zijn. De bedoeling was, dat hij daarna den Jonkheer een grote som geld, gefourneerd door die buitenlandse mogendheid, zou aanbieden, om den Jonkheer te beletten den bedrogen rechtvaardige te spelen. Zo zouden met één klap de financiën van den berooiden Jonker, en dus ook de geldelijke zelfstandigheid van jou, Julie, verzekerd zijn en had ik - door mijn voorkennis van alles, tevens de macht over hem verkregen. 'n Louche geschiedenis, waarvoor een eerlijk mens de neus optrekt. Dat doe ik eigenlijk ook. Maar wie met pek omgaat, wordt er mee besmeurd. De jarenlange door beroepsplicht noodzakelijke omgang met dat gespuis had ook mijn balans van goed en kwaad uit z'n evenwicht geslagen. ...... Dat was 'n dag of tien geleden. Met een smoesje wist ik de sleutel van 't achterpoortje van 't dienstmeisje machtig te worden en gaf die aan hem. Ik sta nu nog te kijken over deze stommiteit, maar ...... op een zeker ogenblik doet zich onverwacht een kans voor en, zonder te denken, gebruik je die - ik lette niet op 't gevaar, begreep dat later pas. Julie - ik wil in dit verschrikkelijke uur ook volkomen eerlijk tegen jou zijn - er was mèèr. Ik ...... ik was even 'n beetje verliefd op 't knappe meisje, ik verzeker je, dat ik niets verkeerds
gedaan heb,
| |
| |
behalve dan, dat ik me unfair gedroeg tegenover het arme schepseltje, dat ik later zelfs niet meer heb teruggezien. Ik heb er nu spijt van - en zal 't goedmaken als ik kan ......
Maar toen gaf ik den agent de eigenlijke tip: de juiste datum, waarop de Jonkheer niet thuis zou zijn en de andere agent waarschijnlijk de roof zou proberen. Die datum was de nacht van gisteren op vandaag, van 18 op 19 September. Ik moest de dag daarvóór voor zaken naar Engeland en vernam bij terugkomst van de plotselinge ziekte van onzen President, en ook, dat Jonkheer Dudam naar zijn huis was teruggekeerd. Nu weet je ook, waarom ik gisterenavond zo gehaast was. Ik moest den agent waarschuwen, doch wist niet, waar hem te vinden. In “De Fazant” was hij niet. Ik bracht je thuis en zocht hem overal. M'n eigen auto gebruikte ik daarvoor niet, om mijn spoor voor eventuele naspeuringen uit te wissen. U, meneer de Inspecteur, heeft 't intussen reeds gevolgd. Maar wààr ik ook zocht, ik vond hem niet. In radeloze angst begaf ik me toen naar 't kasteel. Ik koos de weg, die aan de achterzijde langs 't riviertje loopt, liet de taxi een eind van 't bruggetje verwijderd wachten en sloop naar 't volkomen donkere gebouw. Om half twaalf was ik hier, omstreeks de tijd, dat de agent de inbraak zou beproeven. Er gebeurde echter niets. Ik liep naar de voorkant en merkte, dat er licht brandde in de kamer, in deze kamer en tevens dat de auto van den Jonkheer beneden voor 't bordes stond. Ik wachtte 'n kwartier, twintig minuten. Ik begreep toen - helaas, hoe mis had ik 't - dat de Jonkheer besloten had, nog diezelfde nacht naar 't buitenland te vertrekken. Ik liep naar de achterkant van de kasteeltuin en weer wachtte ik, doch er gebeurde nog steeds niets. Toen hoorde ik de auto van het voorerf vertrekken en dacht niet anders of dat was Dudam zelf. Waarop zou ik langer wachten? Als de dief nog zou komen opdagen, waaraan ik twijfelde: waarschijnlijk had hij de terugkomst van den kas- | |
| |
teelheer reeds bemerkt en was onverrichterzake teruggekeerd, dan was er toch geen gevaar meer bij. De stukken waarop hij loerde waren vermoedelijk toch
verdwenen mèt de Jonkheer! Ze waren bovendien waardeloos!
Tenslotte liep ik terug naar de taxi en reed naar de stad. Ik bezocht nog een café, waar ik iets gebruikte en trof daar tot m'n opluchting - helemaal gerustgesteld was ik eerst nog niet - dien bewusten agent aan.
Meneer Bolman - U denkt dus, dat de man tòch hier geweest is? Dat hij in die tussentijd z'n slag geslagen heeft?’
‘Inderdaad!’
‘Niets deed me dat toen vermoeden. Ik kon onmogelijk weten ...... Ik vroeg hem langs de neus weg, hoe lang hij daar was! Van half twaalf af, vertelde hij me. Ik kreeg nog gelegenheid, te informeren of dit wel zo was, doch alleen bij 'n jonge man, die ik in z'n gezelschap had gezien. En die bevestigde, dat de ander er al vóór twaalven was!’
‘Sappristi’, mompelde Bolman peinzend, ‘dat is niet zo mooi. Nee, dat moet afgesproken werk zijn geweest. 't Kan niet anders, of die kerel ...... Hij moet verschenen zijn iets nadat U van hier vertrokken bent, heeft z'n werk snel gedaan en zich naar 't café begeven. Een alibi - manipulatie die hem, als hij gevat wordt, wel niet veel meer zal baten. U hebt lange tijd nodig gehad om van 't kasteel naar die nachtgelegenheid te komen. De schurk moet er nauwelijks gearriveerd zijn geweest, toen U binnenkwam.’
Kauning tastte naar zijn hoofd: ‘'t Grijpt alles in elkaar als de tandwielen van een monsterachtig uurwerk. Maar jij Julie, kijk me aan, jij bent gered, jij zult gered worden. Ik zal U de naam van die man noemen, mijnheer de inspecteur, dat ben ik nu verplicht. 't Was ......’
‘Panders, alias de Panter’, viel B.B., die zich deze kleine overwinning niet wilde laten ontglippen, hem in de rede.
| |
| |
‘Ja werkelijk’, fluisterde de verblufte jongeman.
‘Ik verzeker U, dat we niet zullen rusten, voor we den schuldige te pakken hebben. Ik moet U natuurlijk er op wijzen, dat er nog niets zeker is omtrent zijn aandeel in de moord - niets staat nog vast. U, freule Julie, bent zèèr onvoorzichtig en onverstandig geweest, niet onmiddellijk de politie en 'n dokter te waarschuwen - misschien had U dan ook in gevaar verkeerd, dat kon u echter niet weten - maar dat was Uw dure plicht geweest. Hoe kunt U denken dat U, uit zelfverdediging handelend, zou veroordeeld worden?’
‘Ik vreesde de schande ...... de oneer voor hem en onze familie. Ik hoopte, dat de mensen zouden denken, dat hij 't slachtoffer van roof was geworden. Er kwam ook egoïsme bij ...... dat kruiste vaag m'n radeloosheid en twijfel heel die nacht, die ellendige nacht. Ik wist niet, of ik wel erven kon volgens de wet, als ik zelf de oorzaak van de dood was ...... O, alles spookte me door 't hoofd, twijfel, angst, walging, naast verdriet een zekere opluchting dat de man weg was, die m'n leven had willen verpesten ......’
‘Wees nu maar kalm Julie’, trachtte haar verloofde haar te troosten, ‘neem wat broom of zo en ga nu slapen. Alles zal in orde komen, nietwaar meneer Bolman?’
B.B. voelde wel, dat hij nu verder kon gemist worden als kiespijn. Huwelijken worden niet in de Hemel gesloten en niet tussen sexeloze en vlekkeloze engelen maar tussen mannen en vrouwen met al hun zwakheden en fouten.
Het tweetal moest 't nu verder maar samen uitzoeken, en dat zou ook wel in orde komen, daar twijfelde B.B. niet aan, zover hij hun karakters nu kende.
Hij verliet hen, en toen hij buiten stond viel de moeheid en 't verlangen naar z'n eigen lieve vrouw en kind als een zoete last op hem.
|
|