B.B. wist werkelijk niet, of hij haar geloven moest. Zou 'n vrouw zò ver gaan ......?
‘Geen voorbarige eden, Netjelief!’
‘Ik ben geen Netjelief. U heb 'n fatsoenlijke vrouw voor u. Ik verzoek U, me bij me naam te noeme.’
‘Ta ta, verontwaardigd? Anders is juffrouw Poldermans toch niet zo gauw aangebrand, als “heren” haar aanspreken op 'n aardige manier, hè? Dan wil ze alleen niet “Netje” genoemd worde door flinke, degelijke en eerlijke jongens, die 't goed met d'r mene!’
‘Flinke, ......? Uw degelijke, eerlijke chauffeur had beter z'n mond kunne houwe over intieme dinge. Nou kijk ik 'm helemaal niet meer an!’
‘Pas maar op, Ne ...... juffrouw Poldermans. Misschien vindt Jan jou nu een beetje beneden z'n stand. Hij houdt veel van je - nee zwijg maar, dat weet ik zeker, maar als jij niet van stonde af aan open en eerlijk over de brug komt, dan ben jij hèm niet meer waard!’
Haar pose gleed nu af naar 't onverschillig-hautaine:
‘Mijn 'n zorg, ik heb wel andere in me kladboekie staan!’
‘Ja, dat boekie van jou bevat zelfs hele lelijke vlekken en kladden. Blijf zitten! En luister goed, want ik heb je iets heel ernstigs aan 't verstand te brengen: als jij in je houding volhardt, moeten we je arresteren wegens medeplichtigheid aan moord!’
‘Mee - aan ...... moord? Kijk nou, ik moet zeker eers staan te bibbere van de schrik, en dan ben ik murf hè? Moord! Ik zou wel eens wille wete wèlke moord!’
‘De moord op je heer, Jonker Dudam!’
Even stond 't meisje perplex, dan, stiller en bleker:
‘U speelt met me. Ik ...... ik was venach geneens hier. Ik had vrij gekrege, we ware op 'n feesie in de stad. Vraag U maar an me kavelier, die heet Kees van Aken, en ......’