| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
Geheimen der Wapenindustrie.
B.B. haalde z'n tijdschema te voorschijn en complementeerde 't als volgt:
11 |
u 50. |
Horloge van Jhr. Dudam stopt. |
11 |
u 55. |
Vertrek van freule D. Licht brandt nog. |
12 |
u 15. |
Secretia verschijnt ten tonele. |
12 |
u 20. |
Licht gaat uit. |
12 |
u 40. |
Chauffeur keert terug. |
2 |
u |
Secretia verdwijnt. |
2 |
u 30. |
De twee zware jongens dagen op. |
3 |
u |
Ze vertrekken. |
‘Sappristie’, mompelde B.B., ‘wat een và-et-vient in 't holste van de nacht. We hadden er wel een verkeersagent heen mogen sturen. En ik mag, verdrààid, acht Hendriken aan mijn nageslacht toevoegen, als er niet nog meer gepassagierd is, maar dan langs de achterkant van m'n moordslot! Waar komt dat weggetje op uit?’ Hij haalde het plattegrondje te voorschijn, dat hij die morgen had laten uittekenen en paste het schaalsgewijs in een grote gedétailleerde kaart van Den Haag en omstreken. Vijf minuten lopens hoogstens verder eindigde het brede pad in een bruggetje over 't riviertje, dat de achterzijde van de kasteeltuinen begrensde. Aan de overzijde liep een vrij brede en voor auto's vrijwel berijdbare klinkerweg, die Den Haag met een dorpje verbond. ‘Zo komt dus die fameuze voetstap in de tuin ook op z'n pootjes terecht’, mompelde B.B. en lachte om z'n eigen rare beeldspraak. ‘Sjonge, sjonge, stukjes lak en fraai geconserveerde
| |
| |
voetstappen, voor Sherlock Holmes om te barsten van jalouzie in z'n graf!’ Voorzichtig, weifelend, zette hij een pijl voor 't tijdstip 12 u 20. 't Tijdstip van de moord?? ‘Tja, de slimmerd heeft zich een alibi willen geven in het luchtledige. Een bewijs van niet-aanwezig zijn van welk menselijk wezen ook op dat critieke moment! En met deze sluwheid heeft hij tevens z'n kardinale flater begaan. Baas, je moet nog vroeger opstaan, om Barend Bolman Barendszoon in de luren te leggen. Hoewel, we zijn er nog niet, Bolletje, we wèten wel al iets, maar we hebben nog geen fluimpje vat op de zaak!’
Een adjunct, speciaal belast met het uitzoeken en sorteren van belangrijke of verdachte krantenberichten en advertenties kwam binnen en reikte B.B. een uitknipsel toe uit het ochtendblad van ‘De Telegraaf.’
‘Naar wij vernemen is Dr. P.W. van Oordt, President der Hanborg - Wapenfabrieken N.V. te Amsterdam gisteren plotseling vrij ernstig ziek geworden. De geneesheren achten echter geen gevaar aanwezig, doch hebben den patiënt een poos rust voorgeschreven. In verband hiermede kon de voorgenomen vergadering van directeuren en commissarissen op heden niet doorgaan. Ook de daaraan gecombineerde Algemene vergadering van aandeelhouders der N.V. moest voor onbepaalde tijd worden uitgesteld.
Naar verluid, maakt Dr. van Oordt het heden beter en hoopt binnen een week zijn werkzaamheden voor de N.V. wederom te kunnen opvatten.’
‘Kijk eens aan’, dacht B.B., ‘'t schijnt of de hele wereld zich aan 't beijveren is om m'n vermoedens te versterken. Jonkheer Dudam kwam dus om die reden zo plotseling thuis. Daar had men natuurlijk van geen enkele zijde op gerekend. Maar Kauning? Die moet 't natuurlijk in ieder geval reeds gisteren geweten hebben als secretaris der directie! Hhm!’
‘Thans eerst maar eens op zoek naar Daan zonder Naam’,
| |
| |
besliste Bolman. Hij had orders gegeven aan twee ambitieuze en handige rechercheurs om zich als jongens van de vlakte te verkleden en hield nu een korte conferentie met deze twee. Ze moesten ònderduiken in de onderwereld van de grote stad en, de aanwijzingen volgend, die Speur die dag al voor Bolman verzameld had, 't spoor van den naamlozen tussenpersoon trachten te vinden.
‘Jullie laten niet los, jongens, als bloedhonden, die aan 'n lapje hebben geroken zit je 'm op z'n hielen. Laat hij er echter niets van merken. Vind je hem, bel dan direct op, maar kleef aan hem als z'n eigen schaduw! Begrepen?’
Vijf minuten later stond Bolman, die nu alle slaap en vermoeienis van zich had afgeschud in het, door een stroeve deftigheid getypeerde kantoor van Notaris Loff. Het was natuurlijk onmogelijk iets te weten te komen, wat door 't beroepsgeheim van den officialis gedekt was, en dat probeerde B.B. ook niet. Doch toen hij na een kwartier het kantoor verliet wist hij toch, dat - tenzij in 't testament anders beschikt was - freule Julie Dudam van Holsteren de enige en universele erfgenaam was van 't fortuin van haar Oom. En tussen de regels van korte en stroeve bevestigingen of ontkenningen door was hij ook te weten gekomen, dat dit fortuin waarschijnlijk tot tamelijk minimale proporties was teruggebracht. Gecombineerd met informaties, die Speur uit zekere kringen der financiële wereld opgedoken had, wist B.B. nu, dat een groot deel van het oude familievermogen van deze zogenaamd ‘rijke’ tak der Dudams was verdwenen door zeer ongelukkige belegging (om niet van speculatie te spreken) in buitenlandse waardepapieren, vooral in Spaanse Regeringsobligaties, die tijdens de burgeroorlog in een vlaag van ‘redden wat te redden is’, tegen buitensporig lage koersen van de hand waren gedaan. Het Landgoed zelf was, met
| |
| |
de bijbehorende landerijen en de pachthoeve ‘De Vink’ tot in de nok verhypotheekt.
Nieuwe complicaties, nieuwe mist, die optrok om de toch reeds vage contouren van B.B.'s theorie! Hij voelde, dat hij nog heel wat donkere nissen met de schijnlamp van z'n naspeuringen zou moeten belichten, alvorens hij betrouwbare conclusies zou mogen trekken. Maar vooruit Bolletje, moeilijkheden zijn er om opgelost te worden.
In 'n sigarenwinkel belde hij 't bureau op. Er hing een krant voor 't raam met een foto van het verwoeste Warschau. Rokende puinhopen, triomfen der moderne civilisatie.
‘Ben ik een van jullie duistere machinaties op 't spoor, vervloekte moffen?’, bromde hij, terwijl hij 't toestel bediende ......
‘Hallo Speur, nog nieuws?’
‘Ja, 't is vandaag Prinsjesdag, moet je niet gaan kijken Bol, met je vrouw en kroost?’
‘Loop naar de pomp. Dacht jij, dat ik 't lollig vind, om op zo'n prachtdag de “Opening” te missen en in die vervloekte vuiligheid van de heren wapensjacheraars te woelen.’
‘Ik beklaag je, Bol ......’
‘Ja, al goed seg, soedah laat maar, is-'t-er nog nieuws of niet?’
‘En of! Wij zijn opgebeld door of liever namens den president van die wapenfabrieken weet je wel; hij is nog wel niet hersteld van die plotselinge hartaandoening - hè, ja, dat was 't - maar nu verzoekt hij een betrouwbaar persoon te zenden, die een mededeling in ontvangst moet nemen, verband houdende met die moord van jou. De Toean Kepala stuurt jou er natuurlijk heen boffert. Fijn uitstapje naar Groot-Mokum. 'n Orang kaja man, he? ......, o, dat betekent zoiets als grootmagnaat betoel-betoel! Wat? ...... O, even kijken, ...... Koninginne-park 6! Succes Bol! Adjuus!’
| |
| |
B.B. nam de electrische, die hem in 'n dik half uur naar de Hoofdstad bracht en benutte die tijd om 'n kop koffie te drinken en het laatste nieuws uit de krant even door te lezen.
Arm Polen. Neergetrapt in bloed en vuil. Eerste slachtoffer! Wie volgt? Verdraaid, we zijn er al. Toch 'n heel wat mooiere triomf der techniek, zo'n electrische. Gans Europa, ja heel de wereld zou van zulk prachtig comfort voorzien kunnen worden tot in z'n uiterste uithoekjes voor al de rijkdommen, die nu door de bewapening en de vernietiging opgevreten worden! ‘Taxi!’
Even later stopte de auto reeds voor de in moderne zakelijkheidsstijl opgetrokken villa in het Koninginnepark.
De machtige man ontving den inspecteur in z'n bed. Zich verontschuldigend wees hij hem een zetel aan.
B.B. keek in een paar koude, verstandige ogen, weggedoken in diepe kassen. Zeer sterk viel hem de wasbleke tint van het grote, grove gelaat op, waarin diepe rimpels hun scherpe zorggroeven trokken. Een man, die al heel wat had meegemaakt en die niet alleen gekeken, doch zeer zeker ook meegevochten had achter de schermen van het internationale politieke toneel.
‘Gaat U zitten’, klonk een heldere, doch vermoeide stem.
‘Ik heb U laten roepen, Inspecteur Bolman, om U een mededeling toe te vertrouwen - van bijzonder discrete aard. Het staat in verband met de plotselinge dood van onzen gedelegeerden commissaris Jonkheer Dudam!’
‘'t Onderzoek in die zaak is in mijn handen gelegd.’
‘Dat hoorde ik! - De heer Dudam was hier enkele dagen geleden in de stad voor 't bijwonen van een Directievergadering. Daar zouden belangrijke dingen besproken worden, onder andere wat betreft - de vervaardiging in onze fabrieken van - 'n nieuw model wapen. Ja. Tot mijn spijt kan ik U daar niet erg veel over meedelen, zoals U natuurlijk begrij- | |
| |
pen zult. Maar wel dit -: 't wapen is bestemd voor Engeland. Dat kocht de preferentie. - 't Gaat om een nieuwe kogel voor machine-geweren, een brandkogel ...... eh, die de boel in brand steekt. Ja! - Revolutie in de bewapening van vliegmachines en van 't afweergeschut volgens de experts. Door mijn plotselinge ongesteldheid kon die vergadering niet dóórgaan. Ja! - De quaestie waar 't om gaat, die ik maar X zal noemen ......
‘Of, als U verkiest: H. 28’, onderbrak Bolman den enigszins hautain begonnen magnaat, wien 't spreken blijkbaar nog moeilijk viel.
‘Inderdaad! ...... Ik zie, dat U al op de hoogte is. Nu, dat kan me niet anders dan verheugen. Ik zal U van mijn kant niet vragen, hoe U - aan die wetenschap komt. U moet 't per saldo uitzoeken. Ja - Ziet U, Jonkheer Dudam was onze strategische medewerker en vertrouwde koerier. Die indicatie D. 28 duidt op een afschrift van de projecten en berekeningen - betrekking hebbende op die bewuste kogel. Dit afschrift bevond zich - dat zult U ook wel weten (B.B. knikte) op 't kasteel. Juist daar achtten wij ze veilig - iedereen verkeerde in de mening, dat Dudam slechts commissaris pro forma was. Bovendien veronderstelden wij, dat buiten enkele absoluut betrouwbare personen, niemand ter wereld - van hun bestaan op de hoogte was.’
‘Hoorde tot die absoluut betrouwbare personen ook de heer Kauning, Uw secretaris?’
‘Inderdaad!’, er flikkerde heel even iets in het oog van den wapenkoning toen hij Bolman aankeek. Toen, met een stille geste, vervolgde hij:
‘Jonkheer Dudam nu kreeg de opdracht, die documenten naar 't buitenland te brengen, af te leveren aan onze Britse principalen. Ik vrees ......’
| |
| |
‘Uw vrees is wellicht gegrond. De dood van Jonkheer Dudam is veroorzaakt door roofmoord.’
‘Zijn die stukken gestolen?’
‘Wel verdwenen.’
‘Wat bedoelt U?’
‘Mijnheer van Oordt, deze zaak is ingewikkelder dan zij op 't eerste oog lijkt. Er hebben zich reeds meerdere perspectieven voor ons geopend, natuurlijk nog pas betrekkelijk vaag. Wij moeten verscheidene wegen, die elkaar kruisen en dan weer samenlopen trachten te volgen. Een voor ons nog verward spel van actie en contra-actie!’
‘Hm! Maar met dat al zijn de stukken weg.’
‘Weg, ja, in de betekenis, dat ze zich ergens bevinden op een plaats, die wij niet kennen.’
‘U bedoelt, dat de mogelijkheid bestaat, dat ze veilig zijn!’
‘Zover ga ik niet, mijn gezichtsveld reikt - U moet denken, vannacht is de moord pas geschied - nog niet ver genoeg dan om zuivere hypothesen te stellen. U neemt me niet kwalijk, dat ik die nog voor me zelf houd?’
‘Natuurlijk niet. Ik heb de mijne.’
‘Ik zou U - indien 't niet al te vermoeiend voor U is, meneer van Oordt - graag enige vragen stellen.’
‘Gaat Uw gang. Dat kan nog wel. Drinkt U iets? ...... 'n Kopje koffie, een klein glaasje? ......’
‘Graag 'n kop koffie.’
De magnaat bestelde koffie door de telefoon, die op een tafeltje bij het bed stond en even later werd hij reeds gebracht. Ondertussen vervolgde B.B.:
‘U is er van op de hoogte, dat Uw secretaris, Dr. Kauning enkele dagen geleden per speciaal gecharterd vliegtuig naar Londen is gevlogen?’
‘Ja zeker!’
‘Kunt U mij ook vertellen, wat 't doel van deze reis was!’
| |
| |
‘In 't algemeen wel. Hij moest vertrouwelijke financiële besprekingen voeren met Downingstreet!’
‘Hij fungeerde dus niet als koerier?’
‘In geen geval. Dat was de taak van anderen, o.a. van Jonkheer Dudam. Neen, 't is hier geen kwestie van al of niet vertrouwen. Wij volgen eenvoudig - 'n vast systeem.’
‘Juist, kunt U ook zeggen of er een bepaalde andere mogendheid was, die bijzonder belang in de stukken stelde?’
De president glimlachte:
‘Elke grote mogendheid stelt uiteraard belang in elke nieuwe militaire vinding, en zeer zeker nu - in oorlogstijd!’
‘Hadden nog anderen dan Engeland geboden op de documenten.’
‘Och, wat zal ik U zeggen. Nederland is een klein land en vormt een vrijwel te verwaarlozen afzetgebied voor producten van onze branche. Wat dit betreft staan wij er dus heel anders voor dan fabrieken in machtige en zwaar bewapende landen. Wij stellen ons althans in onze Vennootschap op een zuiver zakelijk standpunt, wij verkopen militaire vindingen en patenten eenvoudig aan de meestbiedende. Ja. In dit geval was dat Engeland.’
‘Toonde Duitsland bijvoorbeeld opmerkelijke belangstelling voor deze projecten? Ik bedoel precies: strandde Duitslands ambitie op gebrek aan deviezen bijvoorbeeld?’
‘Zegt U 't mij, Inspecteur! Wie zal dat uitmaken? Wij hebben onze informatorische connecties, maar die aspecten zijn voor niemand toegankelijk. Ja, Duitsland hèèft geboden. Waarom? Men koopt nog liever tien keer een kat in de zak, dan de kans te lopen dat éénmaal een belangrijk voordeel den ander toevalt! Engeland vertrouwde onze voorlopige annonceringen! Een uitvinding op papier - is nog lang geen bruikbare werkelijkheid. Wij kopen vaak tegen hoge prijs theoretische vindingen, volkomen op papier uitgewerkt en kloppend,
| |
| |
en verkopen die soms weer, om later te merken, dat de practijk zich ten enenmale - tegen concretisering van 't denkbeeld verzet. Ja. Er is altijd een onverdisconteerbare factor risico Engeland nam die, zij kunnen zich zulke uitgaven practisch ad libitum permitteren. De werkelijke exploitatie - zal eventueel natuurlijk pas de massale financiële consequenties met zich meebrengen.’
‘Er bestond dus voor ...... andere mogendheden, met name Duitsland het risico, dat de stukken werkelijke practische betekenis zouden hebben.’
‘Inderdaad!’
‘Zoudt U personen kunnen opnoemen, die op de stukken loerden en niet terug zouden schrikken voor 'n moord, om ze in handen te krijgen?’
‘Och, meneer de Inspecteur, wij zijn altijd omringd door een uitgebreide troep agenten van buitenlandse politiediensten, Gestapo, G.P. Oe., Deuxième bureau, noemt U maar op. Men zou op 't laatst zichzelf niet meer vertrouwen. Ja. Als men mij vertelde, dat Jonkheer Dudam zich had làten vermoorden om de stukken in handen te spelen van ongerechtigden, dan zou ik hem geloven - en nu was Dudam de man, dien ik 't minst wantrouwde in deze inferieure wereld.’
‘Hm, Uw kijk op de mensen is niet bepaald optimistisch - enfin, dat brengt Uw positie wel mee, als ik 't zo zeggen mag!’
‘Ha, ha, ja, neen, U hebt gelijk. Leverancier van moordwapens nietwaar.’
‘Pardon, ik acht Uw ...... beroep principieel even eervol als dat van ieder ander ...... je kunt het voor slechte en goede doeleinden aanwenden.’
‘Zo, nu, 't is ons anders alleen om winsten te doen hoor! Maakt U 't maar niet mooier dan 't is. Wij werken voor hoge dividenden en tantièmes - tenminste, wat mij betreft, staan
| |
| |
die op 't tweede plan. Ik werk eenvoudig òm te werken, om ......’
‘Actief te zijn!’
‘Ja, wat zou 't leven waard zijn, als men er niet met al z'n capaciteiten en energie aan zou deelnemen? 't Werk, de actie, de roulette zo U wilt biologeert me. Alleen zò kan ik leven ...... en velen met mij!’
Een klein beetje medelijden trilde in Bolmans, nog niet door bureaucratie of beroepscynisme verdord hart:
‘'t Spijt me, U een vraag te moeten stellen, die misschien ook nog 't restje vertrouwen in U zal aantasten: Wist U namelijk, dat de financiële omstandigheden van wijlen Jhr. Dudam ...... eufemistisch uitgedrukt niet zo rooskleurig waren als “men” in 't algemeen dacht?’
‘Neen - dat wist ik niet ...... Doch laat dit inderdaad zo zijn, hoe rijmt zich dan een wantrouwen met ......’
‘De moord op den Jonkheer, bedoelt U?’
‘Ja. Iemand wenste de stukken uit handen van Engeland te houden. Hij wilde ze stelen op 't kasteel. Toevallig komt de bewoner van dat kasteel diezelfde nacht geheel onverwacht thuis. Hij valt als slachtoffer van deze toevallige omstandigheid. Mij dunkt, men hoeft niet zeer scherpzinnig te zijn ......’
‘Om dat te begrijpen, neen. Maar misschien wel om de verdere complicaties op te sporen, Doctor van Oordt! Zou 't niet kunnen zijn, dat de moordenaar de stukken voor Engeland wilde redden?’
‘Kom, kom, heer Inspecteur, probeert Uw detectievekronkel nu niet Uw gedachten op wel erg speculatieve wegen te leiden? Het mankeert er nog maar aan, dat U mij voor de auctor intellectualis van 't misdrijf aanziet ......’
‘Zò ver ga ik niet’, verzekerde B.B. den nu toch verwonderden wapenmagnaat, ‘maar U zult mij toegeven, dat de kontreien der wapenindustrie zo van criminaliteit wemelen, dat
| |
| |
men niemand, maar dan ook niemand a-priori van schuld mag uitschakelen!’
De president keek zijn gast even scherp aan. Nuchter antwoordde hij:
‘U hebt gelijk. Uw standpunt is 't enige, dat kans op succes biedt. Ik zal mijn antwoorden dan ook zuiver objectief houden. Heeft U nog meer op 't hart? Mag ik U dan verzoeken, het zo kort mogelijk te maken? Ik voel me nu werkelijk moe.’
‘Wat is Uw opinie over den heer Emile Kauning.’
‘Ik heb klachten noch enige verdenking. Integendeel, de heer Kauning is mijn rechterhand in alles. Ik vertrouw hem volledig.’
‘U is op de hoogte van zijn connecties met freule Julie, de nicht van den vermoorde? En van 't feit, dat haar oom zich tegen dit voorgenomen huwelijk verzette?’
‘Ja!’
‘En wist U ook, dat de heer Kauning zich meermalen bevond in gezelschap van buitenland ......’
‘Pardon, met de persoonlijke zaken van mijn personeel bemoei ik me nooit.’
‘Neen neen, doch onder deze zogenaamde vrienden bevond zich ook een zekere Freiherr Krapotzky von Büchlingsdorff.’
De man op 't bed kon een lichte trilling der ogen niet verbergen, doch antwoordde kalm:
‘Ik was van deze connectie op de hoogte.’
‘Keurde U ze - stilzwijgend - goed?’
‘Ja!’
‘Wat weet U van dien Duitsen agent?’
‘Provocateur, als 't te pas komt.’
‘Zo?’
‘Maar iets definitiefs weet ik er ook niet van.’
‘En toch keurde U die connectie goed?’
‘Ja, daarvoor bestonden gewichtige redenen!’
| |
| |
‘Mag ik vragen: welke?’
‘Vràgen wel, maar ......’
De anders zo resolute President scheen nu toch even te twijfelen. B.B. nam z'n kans waar:
‘Meneer van Oordt, ik doe in mijn functie van dienaar der wet moeite om een misdaad van de allerergste soort te verklaren en ben waarschijnlijk op weg een complot, wie weet een staatsgevaarlijk complot te onthullen. Ik doe een beroep op U als Vaderlander, want het gaat hier, als ik 't wèl heb, ook om 't belang van ons vaderland. Hoe beter Duitsland bewapend wordt, hoe groter het gevaar, dat dit land naar de wereldheerschappij zal grijpen en ook ons landje in z'n drang naar de macht zal meesleuren.’
‘Stop, stop, meneer Bolman’, onderbrak de wapenmagnaat hem glimlachend, ‘U kunt zich die patriottische tirade besparen. Ik weet er alles van. Ik geloof, dat wij aan dat noodlot toch niet ontkomen, of Duitsland versterkt of verzwakt wordt in de campagne. In 't ene geval zal 't de zekere sprong van de tijger naar zijn weerloze prooi zijn, in 't andere geval de laatste wanhoopsdaad van een in 't nauwgedreven waanzinnige.’
‘'t Zou voor ons - en de hele wereld toch minder erg zijn als zich dat tweede geval voordoet. Met 'n wanhopige gek spelen we 't wel klaar.’
De President haalde de schouders op:
‘Dat is niet onze zaak. Wat die Krapotzky betreft, ik twijfelde, U onze informaties over dat heerschap te verstrekken niet uit onwil, doch omdat die inlichtingen niet exact zijn. Ze berusten op “on dits”, op vermoedens!’
‘Ik zal ze in die qualiteit schatten’, antwoordde B.B. en keek den zieke ernstig en kalm aan. Deze laatste drukte op een knopje en een kamerbediende verscheen, die de opdracht kreeg naar 't particuliere bureau van den president te gaan en zijn secretaresse map 124 te vragen.
| |
| |
Toen deze map enige minuten later bezorgd werd, reikte de zieke den inspecteur daaruit een vel papier over. Hij vernam hieruit, dat Freiherr Krapotzky vroeger officier was geweest bij de Duitsche Reichswehr. Hij stond echter bekend als een fel tegenstander van het Nationaal-Socialisme en als vechtjas tegen S.A.- en S.S.-afdelingen. Na de ‘Machtsergreifung’ was hij dan ook prompt ontslagen en slechts aan zijn connecties met machtige beschermers uit de Duitse Grootindustrie had hij het te danken, dat hij niet in de twijfelachtige voorrechten van een concentratiekamp hoefde te delen. Hij verkeerde veel in kringen van emigranten, woonde beurtelings in Frankrijk, Spanje en Engeland. Een tijd lang speelde hij een dubbelzinnige rol in de machinaties van politieke genootschappen in Roemenië en scheen de laatste tijd speciaal Holland tot 't terrein van zijn, overigens nooit aan de volle openbaarheid verschijnende werkzaamheden te hebben uitgekozen. Wellicht, dat zijn zogenaamde vijandschap met het Derde Rijk slechts camouflage was, reeds vroegtijdig handig opgezet in geheime samenwerking met de Gestapo. De man zat meestal dik in de contanten, hoewel hij volkomen ongefortuneerd was. De relatie van Dr. Emile Kauning met den Freiherr ‘had de aandacht van afdeling C der directie.’
‘Afdeling C?’, vroeg B.B.
‘Onze eigen recherche afdeling!’
‘Ik dank U’, besloot B.B., die merkte, dat de man in 't bed nu werkelijk aan 't eind van z'n uithoudingsvermogen gekomen was, ‘en wens U goede beterschap. Ik houd mij gaarne voor ongevraagde inlichtingen aanbevolen.’
‘Wij zullen U die verstrekken, zodra wij ze bezitten. Veel succes!’
***
Het was een mooie, zonnige dag en in 't hartje van de
| |
| |
middag brandde 't herfstzonnetje lekker op bomen en wegen en de villa's rond het park. Kinderen speelden in 't gras, een oud ventje zat te dutten op een bank en een paar beroepsstempelaars slenterden doelloos, cigaret bungelend in de mondhoek, B.B. voorbij. Deze moest een opkomend gevoel van gewichtigheid (na 't kijkje in de wereld van intrigues en contra-spionnage) met zijn aangeboren nuchtere eenvoud bedwingen. Toen stond hij een ogenblikje peinzend het laantje door te kijken, dat hem uit 't park had gevoerd. De struiken en bomen ruisten hun eeuwig lied van vrede en innerlijk geluk, 'n paar late vogeltjes zwenkten flitsend langs 't zacht gerimpelde water van 'n vijver, omfloerste stemmen, 'n verre lach drongen tot hem door. 't Leven ging rustig voort, onbewust van de gevaren die opgezweepte en kwaadwillige machtspotenties van uit de verte op deze vrede, deze regelmaat van kalme levensgang loslieten.
‘Muizenissen’, bromde Bolman in z'n baard, en, zich met de handpalm langs de kin strijkende merkte hij, dat z'n rode koperdraadstoppels een dichte rasp om z'n kaken vormden. Hij glipte dan ook gauw 'n coiffeurswinkel binnen, waar hij eerst 'n poosje moest wachten, want de baas en z'n bediende waren twee dames permanent aan 't weven en stonden eigenlijk perplex, om deze tijd van de dag een doodgewone baardklant te krijgen.
B.B. echter had gelegenheid, even 'n juistverschenen avondblad in te kijken. 't Grote nieuws vereerde hij slechts met een vluchtige blik: zware koppen met minderzware ondertitels, pyramide-gewijs afdalend naar een mager berichtje ‘uit betrouwbare bron’, dat niet beters te doen had dan de ‘headline’-sensatie in verdunde samenstelling te herhalen!
‘Goochelaars, die perslui’, wacht eens even, wat was dat?
‘Uit Berlijn seint onze speciale correspondent, dat gistermiddag te 2 uur een zekere Freiherr von Büchlingsdorff werd
| |
| |
gearresteerd op 't moment, dat hij zich per vliegtuig van de Luft-Hansa naar Amsterdam trachtte in te schepen. Nadere bijzonderheden omtrent de motieven dezer arrestatie, die in emigrantenkringen zeker de aandacht zal trekken, konden wij nog niet verkrijgen. Vermoedelijk echter heeft men hier met een actie der geheime politieke politie te doen.’ ‘Tè, tè, tè’, bromde B.B. voor zich uitpeinzend.
‘Ja meneer, wat blieft U meneer?’
‘He? O ...... niets hoor ...... ik lach bij me zelf om 'n goeie mop hier in de krant!’
‘Ja meneer, goed hè meneer. Waar halen ze ze allemaal vandaan, nietwaar meneer!’
‘Ja, dat dacht ik nou ook precies. Weet je wat ik denk? Ze zuigen ze gewoon uit hun duim!’
‘Juist meneer. Net wat ik denk. Ze kènne niet waar gebeurd zijn. Wat U, meneer?’
‘Bestaat niet! Maar als ze mij willen nemen, moeten ze stommer zijn!’
‘Wat belief meneer?’
‘Stommer. Ze zijn te slim, en dat is juist mis. Dan weet je precies, waar 't om te doen is.’
‘O zo meneer! Heeft U ze door!? Stoel meneer?’
In no-time was B.B.'s kin zo glad als ...... Krapotzky's biljart-ballerige schedel en voor dit luttele werkje telde hij vijftig centen neer - plus fooi!
De ‘salon’ was waarachtig een telefoon rijk, resultaat van de universele ontwikkeling der dameshaarkrulmanie zeker, en Bolman belden nog even Speur op.
‘Zo Bol, ben je daar eindelijk. Zeg, wanneer kom je eens thuis, je vrouw vraagt elk half uur naar je. Wat moet ik zeggen: snoepreisje naar de lichtzinnige Stad aan de Amstel en 't Y? ...... Hè? Niet schelden door de telefoon, meneer Bolman, dat is niet fair. Wat? Ook zo hoor! Nieuws? Ja, de Japanners
| |
| |
zijn vanuit Tjie Tjen Tjan langs de straatweg naar Kwie Kwen Kwan opgerukt naar Lie ...... Wat? Nou, 'n paar kleinigheden hoor. We zijn bezig geweest met die Netje, nou we hebben ze bijna in 't net. Dat is lang niet terang met dat kind. Hè? “Kauscher” in 't Hollands! 'n Licht meiske hoor, vlindertje, dat te veel om de grote lampen heen fladdert en d'r vleugeltjes nog eens lelijk brandt, ja en dan mag Jan de chauffeur ze oprapen, als ie d'r zin in heeft, misschien dat de stommeling 't uit kassihan ook doet. Hè? Nou, ze schijnt wel eens stiekum herenbezoek te ontvangen, die ouwe Willem is half doof en de chauffeur slaapt ver af, achter de garage, is trouwens vaak 's nachts van huis met de auto. De sleutel van 't achterpoortje, die bij ouwe Willem in de kamer hing, was op zekere dag zoek en werd niet meer teruggevonden. Zeker aan 'r liefje cadeau gedaan om ongemerkt op visite te kunnen komen. Pienter boesoek!’
‘Maar Speur, en dat noem jij kleinigheden? Ga zo door mijn zoon, en je zult nog eens waardig zijn, de voetsporen van je groten voorganger Barend Bolman Barentszoon te drukken. Wat? ...... Van 't zelfde hoor.’
‘Je bent 't eigenlijk niet waard, Bol, maar tenslotte wil ik de politie niet tegenwerken. Je bent opgebeld door 't Hoofdbureau in Amsterdam voor 'n inlichting. Je bent daar tòch, vraag 't ze maar even direct. Maar zeg - denk er om - netjes en beleefd zijn hoor. En banjak tabé!’ Ringg.
't Hoofdbureau, dat geïnstrueerd was, vooral de gangen van den heer Kauning na te gaan, wilde geen woord per telefoon afgeven. B.B. moest er wel zelf heen en, na zich volledig geïdentificeerd te hebben, vernam hij, dat men Kauning in de late ochtend gevolgd had, terwijl hij zich per particuliere auto vanaf 't kantoor der Hanborg Maatschappij naar Schiphol had begeven. Men had zich er van te voren van vergewist, dat hij geen passage voor een of andere reis
| |
| |
besproken had en bij wijze van voorzorgsmaatregel hadden de politiemannen-in-burger, die hem volgden een bevel tot arrestatie in de zak. Kauning had gewacht op het uit Berlijn op doorreis naar Londen passerende toestel der Lufthansa en daar 'n onderhoud gehad met een man, die dóórvloog. Men had opgemerkt dat Kauning een actetas, die hij op de heenweg bij zich had na 't vertrek van 't toestel miste.
‘Verdraaid’, knarsetandde B.B., ‘hoe zag die vent er uit?’
‘Goed hebben ze hem niet kunnen bekijken. De kerel was geroutineerd in het camoufleren van z'n uiterlijk. 't Was echter warm op 't vliegveld en toen de man, - vrij lang van postuur - even z'n hoed oplichtte, veegde hij met 'n zakdoek de zweetdroppeltjes van 'n volkomen gave en fraai opgepoetste “Glatze” af!’
‘Zo, ahèm. Hebben jullie hier in 't centraal-archief misschien ook een foto van een zekeren Freiherr von Büchlingsdorff? Die zou ik wel graag even zien.’
Er werd gezocht, maar zonder resultaat.
B.B. liet zich toen alle foto's tonen van verdachte Duitse geheime agenten. Ze heetten onveranderlijk: Schulze, Maier, Müller of Adler, enz., niets zeggende namen. Hij vond er een met 't onderschrift: Karl Wiese, alias Kurt Adler, bevond zich in Mei 1938, December 1938 en voorjaar 1939 ook onder andere namen (Baron von Ringen?) in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Waarschijnlijk agent van Duitsland. Is ook in 't buitenland (Londen, Parijs, Madrid) gesignaleerd. Verdwijnt plotseling spoorloos.
De fisionomie correspondeerde wel met het vage signalement van Krapotzky's tronie: Lang, aristocratisch gezicht, iets verwilderd door vier jaren West- en Ostfront, litteken boven 't linkeroog, maar helaas werd 't geheel opgeluisterd door een, naar 't midden van den schedel dunner wordende haardos. B.B. dacht er aan, hoe gauw en glad hij zelf die
| |
| |
morgen onthaard was, zocht in 'n stapeltje reservekieken, die gereed lagen om weggegooid te worden, er een uit van 'n man met kaalglanzend hoofd, vouwde die even boven de ogen om en paste ze precies op de gelokte kruin van Herr Karl Wiese-Adler-von Ringen. Toen vroeg hij de mannen, die Dr. Kauning dien ochtend gecontroleerd hadden, of zij in dit gecombineerde portret misschien den man van 't vliegtuig herkenden. Ja, 't lèèk er wel op, maar dat litteken was hun toch niet opgevallen. Misschien weggeschminckt? Zekerheid kon B.B. niet verkrijgen. Even ondervond hij dat - ook bij de scherpste speurders nu en dan optredende - gevoel, in 'n duistere wildernis blind rond te tasten. Hij schudde 't echter even gauw van zich af, als 't was opgekomen, verzocht den bureau-fotograaf van de gecombineerde foto een reproductie te maken en deze direct aan Speur op te zenden. Hij deed er een briefje bij, waarin hij z'n collega verzocht, in 't cabaret ‘De Fazant’ na te gaan, of 't zo ontstane conterfeitsel klopte met de herinnering aan 't markante uiterlijk van 'n zekere Kraaiepoot, die daar nog wel zou zijn blijven hangen (de herinnering namelijk)!
Voetje voor voetje benaderde hij het probleem, waarvoor de moord in 't Kasteel hem die dag gesteld had.
|
|