| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
Jongens van de vlakte.
10 |
u n.m. |
Freule Dudam en K. verlaten cabaret. Ongewoon vroeg voor K. Is onrustig. |
10½ |
u |
Politie opgebeld uit cabaret, |
10¾ |
u |
Onderzoek naar 't tasje. Bevat compromitterende brieven (?) Doel: afpersing? of wellicht dwang op freule? |
11 |
u 5 |
Jhr. Dudam pikt z'n nicht op.
Woordenwisseling in de auto. |
11 |
u 15 |
Aankomst op 't kasteel. Scène? |
11 |
u 50 |
Het horloge van Jhr. D. stopt. |
11 |
u 55 |
Vertrek van freule D. Licht brandt nog. |
12 |
u 20 |
Chauffeur keert terug. Licht uit (?) |
|
6 |
u |
Huisknecht vindt vermoorde. |
± 10 |
u 30 |
Kauning belt D. op. Middagedities reeds verschenen met moordbericht. |
Met dit schema vóór zich zat B.B. een poosje te studeren. Oppervlakkig beschouwd moest 't oordeel luiden: Jonkheer Dudam is door z'n nicht in 'n aanval van woede doodgeslagen. Er waren echter verschillende bijzonderheden, die de zaak gecompliceerder en een andere gang van zaken mogelijk maakten.
B.B. somde ze op; voor de aardigheid voorzag hij elk punt van 'n belangrijkheidscijfer.
1e. | De geschiedenis van 't handtasje (2). |
2e. | De voetafdruk in de tuin (1) en de ingedrukte ruit (2). |
| |
| |
3e. | Het feit, dat de lichten op de kamer van Jhr. Dudam pas werden uitgedraaid, nadat de freule vertrokken was (8). (Volgens een latere verklaring van den huisknecht Willem brandde er, toen hij het lijk 's morgens vond, geen enkele lamp in 't vertrek). |
4e. | De onopgehelderde figuur van Netje (1). |
5e. | De connecties van Jhr. Dudam met de wapenhandel (1). |
6e. | De diefstal van 't geld (gearrangeerd door de freule om verdenking af te wenden??) (2). |
7e. | De lege brandkast van 't bureau (2). |
8e. | Het stelletje internationale zwendelaars rondom de figuur van de freule (4). |
9e. | De factor: Emile Kauning, geliëerd aan de wapenindustrie en misschien aan de Gestapo (2). |
Dat waren te samen 25 punten vóór de freule. B.B. was er zich terdege van bewust, dat verschillende dezer factoren ook tegen haar konden getuigen. Deze mogelijkheid verdisconteerde hij met 5 punten in haar nadeel. Waarbij nog kwamen:
1e. | Het horloge stopte om tien voor twaalf, terwijl de freule even later vertrokken was (3). |
2e. | De onenigheid tussen de freule en haar oom (2). |
3e. | De Jonkheer deed haar geen uitgeleide naar de auto (3). |
4e. | De verbogen armbandschakel (3). |
5e. | De vingerafdrukken op den kandelaar (5). |
6e. | De flauwe reactie op 't bericht van de moord (3). |
7e. | De houding der freule in 't algemeen (2). |
Samen 27 punten tegen! Enfin, niet te veel waarde aan zulke kunstjes hechten Bolletje, maar in ieder geval is 't goed, dat we de dame in de gaten houden en al haar verdere reacties bestuderen.
B.B. had zich 't horloge van den vermoorde laten brengen
| |
| |
en probeerde, of de wijzertjes verzet konden worden. Doch dat was onmogelijk. 't Mechaniek was zo ontzet, dat het draaiknopje niet eens kon uitgetrokken worden. Verder vergeleek hij nauwkeurig de foto's van de vingerafdrukken op de kandelaar en van die, welke de dame zo bereidwillig was geweest op de leuning van de bureaustoel achtergelaten te hebben. (Die waren onmiddellijk na haar vertrek gefixeerd). Ze klopten tot in de finesses. B.B. was geneigd, nog 5 punten in 't credit der jonge dame bij te voegen: 32 tegen 25! 't Ziet er toch niet fraai voor haar uit!
Ringg! Telefoon.
't Was Inspecteur Doelhuis van de 2e sectie.
‘Reuze vondst voor je, Bol! We hebben hier een paar zware jongens te pakken, die vannacht 'n bezoek hebben gebracht zonder invitatie op 't spookslot van die vermoorde van jou. Je moet maar boffen, ik bedoel: jij! Als souvenir hebben ze een paar honderd piek meegenomen, neem ze 't eens kwalijk. Ik zal je deze twee prachtexemplaren van 't gilde der langvingers even toezenden, want jij hebt die zaak in handen, hè! Nou, veel succes! 't Zal nou wel verder een peuleschilletje voor je zijn, nu wij 't vuile werk opgeknapt hebben.’
Ringg!, ging 't toestel weer, maar toch niet zo gauw, of Bolman had 't begin van 'n gegrinnik gehoord, afgeknapt door 't geklik van de opgehangen microfoon. Nou ja, 't deerde hem weinig. Die Doelhuis plaagde graag iedereen, vond zichzelf 'n hele Piet als hij kraakjes uit de wereld-aan-de-averechtse-kant uit 't vuil te voorschijn haalde. Voor groot, edel wild had hij evenwel geen korrels in z'n geweer. 'n Beetje jalouzie-de-métier kwam er natuurlijk bij, enfin, dat moet er óók zijn, dat is de jus over de pudding. Putjesscheppers doen ook nuttig werk en per slot was Doelhuis geen kwaje kerel: je kon altijd op hem rekenen.
| |
| |
Sceptisch bekeek Bolman weer 't mooie rekensommetje van zoëven en vroeg zichzelf af of de affaire, die hij als een van groot formaat had aangepakt, nu in 't moeras van een ordinaire roofinbraak met moord of doodslag zou verzinken. Zou hij zich dan toch, misleid door kleinere complicaties, verleid in 't loknet van combinaties, op een dwaalweg bevinden?
Krapotzky - Walewska - Panders - Kauning - figuren in de mist van B.F.A., Gepeoe en Gestapo - marionetten wellicht, die opgedoken waren en nu weer verdwenen achter de coulissen, als figuren, behorende in een geheel ander spel van intrigues en sensatie? De eerste drie dramatis personae waren nog onvindbaar, de laatste, Kauning, werd nog even overgelaten aan ‘'t vrije spel der krachten’ met behoorlijke contrôle natuurlijk en zou er die middag aan moeten geloven. Of zou 't niet meer nodig zijn? ......
O, daar zijn die twee roet-in-'t-eten-gooiers. Fraai stel zo op 't blote oog! De vergezellende agent reikte Bolman een schematisch rapport over betreffende de resultaten van 't eerste onderzoek op de 2de sectie. B.B. liep 't snel door.
Zo, de knapen hadden reeds volledig bekend. Knap staaltje toch wel van die Doelhuis! Hij had ze verdorie eventjes de duimschroeven aangezet! Eigenlijk bij al hun technische vakbekwaamheid toch boere-sufferds, deze professionals van het ambacht. Hadden daar in de ochtend al halfdronken ruzie met elkaar gemaakt in 'n openbaar café over 'n vrouwspersoon uit de heffe des volks en niet bepaald van volkomen onbesproken levenswandel. Ze waren met een hele zak vol achterwielen aan 't rammelen gegaan, terwijl ze de vorige dag nog volkomen blut waren geweest. En alsof dat nog niet verdacht genoeg was - stille verklikkers en politiespionnen zitten overal - hadden ze een demonstratie ten beste gegeven door elkaar de koppen haast in te slaan over de betaling van een respectabele consumptie, waren ingerekend wegens
| |
| |
‘openbare dronkenschap’ en vielen, beneveld als ze waren en giftig elkaar tegensprekend - in 'n sfeer van: 't kan me niks meer verdomme! - binnen 't uur door de mand.
De zaak kwam hier op neer:
De twee rasgauwdieven - in 't burgerlijke leven meer bekend onder de namen Slome Sam en Toon Linkerbeen (hij trok er 'n beetje mee), hadden een ‘tip’ gekregen voor 25% van het ongesanctioneerde inlichtingenbureau ‘Daan zonder naam’, dat er op 't Kasteel Nieuw Valkensweerd in de afgelopen nacht niemand thuis zou zijn als 'n oude halfdove huisknecht, die bovendien in de bijgebouwen achter 't huis sliep. Ze moesten er zijn om precies één uur en dan volgens bijgegeven schetskaartje de rooksalon binnendringen. Doel der actie: het schrijfbureau, linker gedeelte, semi-brandkast, bovenste lade. Stevig slot maar voor geoefende vaklui met prima instrumenten in 'n kwartier de tanden van elkaar! Zeer tegen hun verwachting troffen ze er echter wèl iemand aan: de slotheer, dat wil zeggen, volgens hun eigen koppige verklaringen: zijn lijk! ‘De rest is je bekend’, schreef Doelhuis. ‘De jongelui weigeren nog pertinent toe te geven, dat ze den ouwen heer naar de andere wereld geholpen hebben. Maar dat trek jij ze natuurlijk binnen 'n half uur wel uit hun body. Good luck!’
‘Zo jongens - tegenvallertje voor jullie vannacht, hè?’ begon Bolman joviaal.
Zwijgen.
‘Nou jong en lui, kom eens los. We weten er immers al alles van! Was 't 'n tegenvallertje of niet?’
‘U seit 't goed, meheer de commissaris’; slome Sam moest blijkbaar 't woord voeren namens 't nu in de ontnuchtering weer als gezworen kameraden samenklevende artistenpaar.
‘So as U zeg, 'n reuze wanboffie, nou me toch suur sijne, me hadde gedach minium 'n miel of so in de jatte te krijge
| |
| |
en nou moste me 't met 'n arremoejige honderd piek doen. Eigelijk geen selaris voor sullek werrek bij nach en ontij, seg U nou sellef, meheer de ......’
‘Jonges, wees nu 's even ernstig en maak niet overal een grapje van. D'r is nog vijftig gulden op jullie gevonden, waar is de rest van de buit?’
‘Rest, 'k wou dat 't waar was. Armoejige bedoening daar op dat sogenaamd adellijke kesteel, meheer ......’
‘Kom kom, moet ik nu al direct beginnen met te dreigen, voorarrest rekken en zo ......?’
‘Al slaat U me dood meheer, waarom souê me dàt hete liege, wat schiete me d'r mee op!’
‘Hm. Jullie weten natuurlijk drommels goed, dat er 'n moord gepleegd is! En dat jullie onder zware verdenking van die moord vallen! Jullie ontkennen wel, maar dat doen jullie altijd, zolang 't nog kan. Kalm maar, we zullen wel zien, jongelui. Jullie hadden 'n tip van “Daan zonder naam”, hè? Ik zal jullie maar niet vragen, wie dat is, want ik weet 't net zo goed als jullie.’
't Was 'n lust, de tronies der beide gevelacrobaten te bestuderen, zoals hun sprekende trekken van geamuseerde spot tot heftige verontwaardiging versprongen en zich nu plooiden tot quasi-demoedige berusting tegenover zoveel kundigheid. Maar de slimme oogjes troffen elkaar telkens, spraken een stille, doch duidelijke taal.
‘Meheer de commesaris’, kwam Slome Sam gedwee, ‘zoveels te beter. Dan weet U meer as wij en de hele fereniging ter bevordering van je-weet-wel. Me kenne 't niet beter wense!’
‘Juist! Nu begrijpen we elkaar. Als er voor jullie nog een kansje op ontsnappen is, dan ligt 't in volledig de waarheid spreken. En je moet me dankbaar zijn, dat ik jullie niet zal dwingen, namen te noemen en “je eer te bezoedelen” om
| |
| |
jelui hachie te redden. Levenslang Leeuwarden is zo'n lolletje niet.’
De twee koppen zonken berustend-geraffineerd omlaag.
‘Vind Uwes dat niet 'n beetje brat, commissaris, voor zo'n doodgewoon huis-of-tuin-krakie! Vraag Uwes maar, en as me kenne helpe, nou dan binne me ook de kwaajste niet, wat jij, Linkerpoot?’
‘Kijk 's an. Hoe laat moesten jullie volgens de tip an de arbeid?’
‘Om één uur, niet vroeger, niet later, zeefste tijd. Maar ja, hoe sit dat, arreme mense binne geen baas van d'r tijd, das voor de keponknippertjes van de Heregrach weggelegd, Godbetert. Dat weet Uwes ook wel, meheer de Commissaris. Me hadde nog andere karreweitjes op te knappe, eerlijke perletariërs arrebeid meheer, geen luchie an hoor, nou Trekkepoot, seg jij 't es, tippelende toreklok, hoe laat wiere we an 't kesteel, 'k sel de luch in vliege!’
‘Twee menute later dan half drie. Drie uur stonde me weer op de baan. Me knieë knikte en voor de variatie trokke allebei me pote. Was me dat wat!’
‘Hoe gingen jullie te werk?’
‘Eichelijk moge me geen beroepsgeheime verraje, meheer de hoofdcommissaris, maar Uwe ben sogeseg ook an 't vak geliejeerd, dus fruit maar met de cheit. Me hebbe volgens 't allernieuwste persedee, so uit Amerika fan de Jeel Joenieverzitie geïmporteerd, de ruit d'r uitgetrokke, 't tekeningetje klopte as 'n ouwe Ford. Dat heit 'n tere huisvriend fast ter plaatse eigenzelvers opgesteld. Me dede de deur fan de schatkamer ope en daar scheen ons lantarentje zo krek op 'n lijk, 'n echt dood lijk as 'n pier meneer met 't korpes van diejelikte d'r netjes naast gedeperneerd. Me schrokke ons 'n rolberoerte. Me dachte netuurlijk sebiet in onze troebele hersekassies: P's op jonges, ze wille je d'r in luize en me wouwe 'm smere as de
| |
| |
weerlich. Had Uwes ook gedaan, meneer de pelitie ...... Maar hier, die stomme Poot had al in de smieze, dat ze d'r 'n sakkie met jajem as beloning voor de eerlijke finder naas hadde geleg. Ik zeg: blijf d'r met je jatte fendaan, Antonius en beproef je machtige beschermheilige niet. Hei je d'r sin in om onschuldig as 'n pasgebore lam leveslang te krijge? Brand je fingers niet an 'n koud lijkie. Maar die goochemerd is d'r al bij, stoot met se pote tege 't stukkie moordijzer op de grond en heb de farkeslappies al in se broeksak!’
‘Waar lag die portefeuille precies.’
‘Hier, op se hart as op 'n presenteerblaadje meheer. Hadde ze zeker al uit se binnesak gehaald en foor ons arreme sloebers 't ressie late legge. Stom he? Of gewiekst! ......’
De scherpe muizenoogjes van den Slome onderzochten fel 't gezicht van den Inspecteur, dat echter ondoorgrondelijk strak bleef.
‘Waarom stal je dat geld, Toon? Dat was toch 'n flater van de bovenste plank.’
‘Trekpoot, meneer fraag je wat. Doe nou ook eens je kake fan mekaar!’
‘Was ook stom meheer. Maar ik had honger. De hele dag nog niks gefrete, 't binne slechte tijje foor ons. 't Sesoen is nog niet an de gang, zoveel cente had ik in geen maande bij mekaar gesien. Ik heb ook 'n gesin thuis meheer. 'k Mot sorge foor me frouw en fijf arreme bloedjes fan kindere. Ik kon 't niet uithouwe, 't lag daar so maar foor 't grijpe, 't treiterde me. Toen me buite wiere had ik spijt, ik wou 't trugbrenge, maar hier, Sam, hield me tegen, geen lef! Me hadde de dood in 't lijf, hebbe gezope as ketters en mekaar de waarheid geseg als gelovige. Daar stane me nou. Maar moordenaars binne me niet, meneer, daar steek ik me jatte foor op!’
‘Kijk eens jongens, ik zal eens eerlijk met jullie spreken.’
| |
| |
‘Hoe bestaat 't’, merkte Slome Sam tussen de tanden op.
‘Het bestaat, in 't belang van de zaak! Kijk eens: ik geloof jullie absoluut. Niet zo maar op je woord, want als 't in je kraam te pas komt, kunnen jullie liegen als de kranten.’
‘Als Köbbels, he Toon, die trek ook met se poot, net als jij!’
‘Hou nu effe je zogenaamde geintjes maar voor je. Ik ben moord-ernstig heren. Maar ik weet, dat 't nu in je kraam te pas komt, de waarheid te spreken zover dat nodig is en de rest te verzwijgen. Ik zal 't goed met jullie maken. Je weet drommels goed, waar 't om gaat. Schuldig of onschuldig, ik kan d'r jullie vies inluizen, maar 't kan ook met 'n sisser van 't paar maandjes aflopen. Wees dus ook helemaal oprecht en geef me dat papiertje van “Daan-zonder-naam” met dat tekeningetje van 't kasteel er op!’
‘Heus meheer, op ons woord van gentelmenne, me hebbe 't niet meer. Sulke beswarende dokemente houwe me liever niet in onse pet. Se binne ferfloge as sneeuw foor de son!’
‘...... Enfin ...... goed dan. Jullie weten je toch nog wel te herinneren, wat er precies in die tip stond ...... Niet? ...... Kom, d'r zijn hier nog meer inspecteurs en als 't nodig is, lossen we elkaar af en dan gaan jullie vierentwintig uur afzonderlijk zo'n beetje in de derde graad. Kom mannen, dwing ons nou niet ......’
Een aarzelende pauze. De twee overlegden met neusoptrekken, mondverwringen, wenkbrauwfronsen en schouderophalen, 'n pantomine, die de politieman met studie volgde, doch die tenslotte toch tot bevredigend resultaat scheen te leiden.
‘Frekskuseer, meneer de commissaris, we motte effe conferere, foor wat hoort wat, en met die dooje hebbe we geen kenneksies, dat mot de eichenaar van 't sakie self maar uitfisse. Daar chaat ie dan’:
‘Landgoed Nieuw Valkensweerd. 18 op 19, om 1 uur precies.
| |
| |
Aanwezig: oude halfdove huisknecht in achtergebouwen. Volg pijl. Bovenste linker lade van bureau. Lips slot. Gele envelop, dichtgelakt. Opschrift H. 28. Betaling ongeschonden enveloppe 3000 gulden. Commissie 25%. D.Z.N.’
Kleine Pauze. B.B.'s hersens werkten ......
‘Zo, zo, jongelui, flink dat je 't me hebt verteld, je zult er geen spijt van hebben! Maar zo'n doodgewoon krakie was 't dus niet! Je zou drie mille voor die “envelop met inhoud” krijgen, dus jullie begrepen wel ...... 'n Vies zaakje, waar jullie je in hebben gestoken. Hadden jullie linkmichels dat niet in de gaten?’
‘Och, wat sel ik U segge meheer. Netuurlijk he! Maar me dachte eerst, dat 't gewoon om poen ging. Me hadde 't al so goed as angenome op 'n losse mondelinge boodschap en foorschot genome voor de instrumente te hure en nog wat d'r bij foor de dorst. 't Tippie krege me pas 'n paar ure fan te vore effetief in onze klauwe. Toen konne me niet meer terug. Waar moste me de cente foor de trugbesjommeling fendaan hale? Die gele envelop - heit U ze welles gesien meheer? - nou die befiel ons ook helegaar niet, ken U begrijpe. Maar we moste wel. Anders krijg je nooit meer iets fan Daan. So is-t-ie!’
‘Maar nu hebben jullie me nog niet verteld, hoe en aan wie je die bewuste envelop moest afleveren.’
‘Daar wiste me nog niks van meheer. Dat segge se je nooit te fore. Dat hebbe me - dat zouê me femorge pas ferneme, maar nou me se niet hadde, is-t-er niks van gekomme! So sit 't siet U, dus, errecho seit me affekaat altijt, fan die persoon wete me niks.’
B.B. keek 't lugubere stel 'n beetje spottend-argwanend aan, maar dacht bij zichzelf: ‘Jullie houden wat achter, deugnieten. Maar dat krijgen we er ook nog wel uit.’
En tot de boeven:
| |
| |
‘Ik zal je nu laten gaan, maar tevreden ben ik nog niet. Ik zou me nog maar eens goed bedenken, kameraden. Die Daan gaat er toch wel achter, daar hebben jullie toch niets meer van te verwachten ...... Maar ik heb nu andere besognes - dus we zien mekaar spoedig weer.’
‘'t Genoeche is geheel aan onse kant!’, mompelde Linkerpoot hoofs bij 't weggaan.
|
|