| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
Freule Julie.
‘Laat de dame binnen.’
Bolman stond tegenover een lange, slanke verschijning in eenvoudig, doch zeer chique mantelpak. Wat het eerst aan freule Dudam opviel waren de grote, lichtgrijze, verstandige ogen, waarin nu echter een vonkje van onrust met moeite bedwongen werd, en de inbleke gelaatstint, door wat rouge tot kunstmatige bloei opgewekt, benevens de vrij grote, zinnelijke mond, gevormd door fraaie, doch iets te sterk gegolfde lippen.
Slechts een kenner - doch daarvoor ging B.B. wel algemeen door - merkte op 't eerste oog de innerlijke spanning en onrust, die achter dit deftige, gereserveerde uiterlijk verborgen lag.
B.B. had zich voorgenomen, het verhoor zo vriendelijk mogelijk in te kleden, maar onmiddellijk werd hij geprikkeld door een zweem van minachting in de wijze waarop de adellijke juffrouw hem tegemoet trad of liever op de plaats zelf bleef staan, een minachting, die helaas maar al te veel voorkomt in hogere kringen voor alles wat met politie te maken heeft en die pas verdwijnt als 't vege lijf of de heilige eigendom in gevaar verkeren en gered moeten worden. Hij bedwong zich echter en zei zo voorkomend mogelijk:
‘Gaat U zitten, freule.’
‘Is dat nodig? Wat mij betreft blijf ik liever even staan.’
‘Zoals U wilt! U weet waarvoor U hierheen geroepen bent?’
‘Ja. Ik weet 't!’
‘'t Gaat om de dood van Uw oom, Jonkheer Dudam van
| |
| |
Holsteren. 't Verhoor kan tamelijk lang duren, dus als U niet moe wilt worden ......’
De dame twijfelde nog even, maar toen ze zag dat de politieman in 't geheel niet geïmponeerd was, doch integendeel een correct besliste houding aannam, ging zij zitten:
‘Ik verzoek U, 't zo kort mogelijk te maken.’
‘Dat zal van U zelf afhangen. Indien U mijn vragen direct en compleet beantwoordt, en daar twijfel ik natuurlijk voorlopig niet aan, ben ik misschien in 'n kwartier klaar.’
‘Wel, gaat Uw gang. Ik betwijfel echter, of ik U veel wijzer zal kunnen maken.’
B.B. keek zijn bezoekster scherp aan.
‘Dingen, die U onbelangrijk toeschijnen, kunnen voor ons van waarde zijn bij 't onderzoek. Mag ik weten, hoe U achter 't feit van de moord gekomen bent?’
‘Ik - eh - werd vanmorgen door iemand opgebeld, die 't mij mededeelde.’
‘Heeft U de middagbladen reeds gelezen? Neen? Hoe laat werd U opgebeld en door wie?’
‘Een half uur geleden, door - 'n kennis.’
‘Door welke kennis?’
‘Doet dat terzake?’
‘Zeker. Doch ik zal U vertellen door wien. Door den heer Emile Kauning uit Amsterdam, nietwaar? Ik zie aan Uw reactie, dat ik er niet naast ben. Ik zeg U dit niet, om U een staaltje van mijn scherpzinnigheid of geïnformeerdheid te geven, doch om U er opmerkzaam op te maken, dat het geen zin heeft, iets te verzwijgen. Trouwens, uzelf, enig familielid van den verslagene, zult er 't meeste belang bij hebben, de politie zo veel mogelijk inlichtingen te verstrekken niet waar? En 't aan ons over te laten te bepalen, welke inlichtingen van belang kunnen zijn. Ik hoop, freule, dat wij elkaar goed verstaan?’
| |
| |
De freule haalde nauwelijks merkbaar de schouders op, speelde kwansuis wat met haar handschoen en antwoordde koud:
‘Ik zie niet in, welke inlichtingen ik U zou kunnen geven. Ik verzeker U dat ik geen Ahnung heb, wie de misdaad gepleegd kan hebben. Levensbijzonderheden, financiële of zakelijke informaties zult U elders vollediger en juister kunnen verkrijgen dan bij mij. Ik ben daar niet van op de hoogte.’
‘Wij vragen U niet meer, dan U weet. U is de laatste of liever één der laatsten - schrik niet freule - die Uw oom nog levend gezien heeft. Tot twaalf uur hedennacht en wel op 't kasteel zelf, nietwaar? En nu zou ik gaarne vernemen, wat er gebeurd - of niet gebeurd - is, gisterenavond tot twaalf uur en wat U daarna gedaan hebt. U wordt natuurlijk niet verdacht, pardon, gaat U gerust weer zitten, er is toch niets bijzonders aan, dat U niet verdacht wordt? Wij wensen dus wel geen strikt alibi van U, 't gaat er slechts om, moordenaar of moordenaars op te sporen.’
‘Goed, ik zal U vertellen, wat ik weet. Gisterenavond was ik uitgeweest in gezelschap van een heer - goed, met den heer Kauning, mijn verloofde. Tot ongeveer tien uur hebben wij ergens gezeten ......’
‘In cabaret De Fazant.’
‘Wel, U is van alles op de hoogte, wat wenst U dan van mij?’
‘Dat U volledig bent!’
‘Volledig, kwestie van opvatting! Moet ik er ook bijvoegen, wat we daar gedronken hebben en 'n beschrijving geven van 't interieur, en ......?’
‘Ik acht U intelligent genoeg, om zelf wel te weten, wat hoofd- en wat bijzaken zijn.’
‘Dank U!’ Haar koel-grijze ogen rustten 'n ondeelbaar ogenblik in die van haar ondervrager. ‘Nu, thuis gekomen merkte ik, dat ik mijn handtasje in die gelegenheid had laten
| |
| |
liggen. Ik nam 'n taxi - mijn eigen wagen is in reparatie - en reed terug. Alleen. 't Ding kwam spoedig weer terecht. Toen ......’
‘Laat ik U even in de rede vallen. Was 't tasje waardevol, dat U nog zo laat ......’
‘Neen, maar ik hechtte er aan!’
‘Excuseer m'n vrijpostigheid, doch zaten er misschien in dat tasje papieren, brieven of zo, die U liever niet in handen van anderen zag?’
‘Hoe komt U er bij? Trouwens, ik zie 't verband niet tussen ......’
‘Laat U nu dat verband aan ons over, freule, als ik U verzoeken mag. Geeft U mij rechtstreeks antwoord!’
........................
‘Wie zwijgt stemt toe! Was er iets verdwenen uit 't tasje?’
‘Neen! ...... Ik bedoel.’
‘Gaat U maar verder met Uw relaas.’
‘U maakt 't mij moeilijk! Soit, tenslotte heb ik niets te verbergen. Toen ik te voet huiswaarts keerde, ontmoette ik toevalligerwijze mijn oom, Jonkheer Dudam, in z'n auto. We reden naar zijn kasteel, Nieuw Valkensweerd. Daar hebben we 'n poos samen gepraat over onbelangrijke dingen. Om ongeveer twaalf uur bracht de chauffeur me naar huis.’
‘Waarom bracht Uw oom U niet regelrecht naar huis? Ging U alleen maar met hem mee om over koetjes en kalfjes te praten?’
‘We zouden iets drinken bij hem. 't Was de bedoeling, dat mijn oom me nog thuis zou brengen maar hij was moe, en ...... voelde zich niet lekker. Ik wilde niet hebben, dat hij zo laat mee zou gaan.’
B.B.s' gedachten werkten snel. Waarom dat kleine leugentje: ‘voelde zich niet wel?’ Wie niets te verbergen heeft! ......
| |
| |
‘Bevond zich Uw oom dus overigens bij Uw vertrek in goede welstand?’
‘Ja, zeker ...... Hoe komt U daar bij?’
‘Heeft Uw oom U uitgeleide gedaan naar de beneden wachtende auto?’
‘Ja - dat wil zeggen, eh, neen, slechts tot aan de trap. Ik verzocht hem, geen verdere moeite te doen.’
‘Hm - heeft U nadat U per telefoon van het verschrikkelijke feit op de hoogte was gesteld, nog geïnformeerd bij Nieuw-Valkensweerd?’
‘Neen, ...... eh!’
‘Vreemd!’
‘Misschien lijkt U dat zo. Ik was erg overstuur en toen bereikte me plotseling de uitnodiging, direct hier te komen.’
‘En Uw ijver om daaraan gehoor te geven was zo groot, dat U niet eens nader informeerde, terwijl U toch een telefoon heeft! ...... De overledene was toch de enige broer van wijlen Uw vader!’
‘Mijnheer de inspecteur van Politie. Zo straks verklaarde U dat hoegenaamd geen verdenking op mijn persoon viel. Vanwaar dan deze wijze van ondervraging, die veel weg heeft van een verhoor van een verdachte!’
‘Die heeft U aan U zelf te wijten. U verzwijgt iets. Ik kan mij best begrijpen, dat iemand z'n gevoelens beheerst. Dat is zelfs lofwaardig, en ik weet dat bijvoorbeeld de reputatie der Engelse aristocratie er op steunt. Maar Uw volslagen gemis aan ...... ontroering zal ik maar zeggen, komt me enigszins vreemd voor.’
‘Zoudt U willen, dat ik hier voor U een demonstratie gaf.’
‘In het geheel niet! U geeft echter een demonstratie van het tegengestelde! Dàt vind ik vreemd!’
‘U mag vreemd vinden, wat U verkiest’, antwoordde de jonge vrouw geprikkeld, doch onmiddellijk scheen ze spijt te
| |
| |
hebben over haar houding. Ze wiste zich de zweetdruppeltjes van 't voorhoofd, glimlachte eens flauwtjes en ging op 'n een weinig vriendelijker toon voort:
‘Ik begrijp 't. U doet tenslotte slechts Uw plicht ...... 't Bericht schokte me diep ...... Ik was vannacht naar bed gegaan met zware hoofdpijn, sliep slecht, nam vruchteloos bromural in. Ik schrok er voor terug, ...... bijzonderheden te vernemen. Ik hield veel van hem!’
Een trek van diepe smart gleed over het zo onaandoenlijke gezicht. Bolman twijfelde niet, of deze laatste woorden waren volkomen oprecht geweest. Als ze comedie had willen spelen, zou ze de gehele scène wel op een andere manier ten tonele gebracht hebben. Of de freule wist niets van de moord af, òf ze was een uiterst geraffineerde comediante.
‘Wel, ik zal hier van afstappen. 'n Andere vraag: Kende U den heer Kauning reeds lang?’
‘Ongeveer 'n half jaar. Wij zijn officieus verloofd.’
‘Kunt U mij ook iets meedelen over de verhouding tussen wijlen Uw oom en Uw verloofde?’
‘Er bestond in 't geheel geen verhouding, geen persoonlijke althans. Zij kenden elkaar nauwelijks.’
‘U moet mij excuseren, wanneer ik nu een beetje delicate vraag stel. Was Uw oom het eens met Uw voorgenomen huwelijk met den heer Kauning?’
De freule wijfelde even. Daarna overwon ze haar oorspronkelijke tegenzin en - allesbehalve verbergend, dat ze verwonderd was over de wending van 't onderhoud, antwoordde ze kortaf:
‘Neen - hij verzette zich daartegen. Ik ben echter meerderjarig en hij zou 't - hoewel hij m'n voogd was - toch niet meer hebben kunnen beletten!’
‘Kunt U mij ook vertellen, waarom Uw oom tegen Uw huwelijk met dien heer gekant was?’
| |
| |
‘Maar, meneer de inspecteur, U wilt mij toch niet wijsmaken, dat de heer Kauning iets te maken heeft met ......’
‘Niets, persoonlijk niets, daarvan ben ik overtuigd. Maar de zoeklichten, die vijandelijke vliegtuigen moeten opvangen, beschijnen de wolken, waaruit het doel te voorschijn komt. Begrijpt U.’
‘Ik hoop, dat U geen wolken aan een helderblauwe hemel ziet. Maar goed. De voornaamste reden is, dat de heer Kauning niet van adel is. Oom hechtte aan traditie ......’
‘En de bijredenen?’
‘Mijn aanstaande is ongefortuneerd.’
‘Maar hij heeft een goed gesalarieerde betrekking.’
‘Zeker, hij is ......’
‘Secretaris der directie van de Hanborg Wapenfabrieken N.V., waaraan Uw oom gedelegeerd commissaris was.’
‘Uw informaties zijn juist. Doch Oom schatte mijn persoonlijkheid in die mate, dat hij mij niet in staat achtte gelukkig te zijn zonder wezenlijke luxe.’
‘U was toch zijn enige erfgename.’
‘Oom was nog betrekkelijk jong. Wie had kunnen denken, ......’
‘Hm - hield Uw oom veel van U?’
't Was of een duistere wolk over het gezicht der jonge vrouw gleed. B.B. voelde dat zij - schuldig of niet - toch beklagenswaardig was. Even stokte haar adem.
‘Zeer veel. Hij had niemand buiten mij. Hij beschouwde mij ...... als z'n dochter.’
‘Was Uw oom gefortuneerd?’
‘Dat weet ik niet. Valkensweerd is oud familie-bezit. Of 't bezwaard is ......? Ik zou er U niets van kunnen vertellen.’
‘Wie was de notaris van Uw oom?’
‘Mr. Loff, aan de Lodewijkssingel.’
| |
| |
‘Dank U. En - heeft zich nooit een scène afgespeeld tussen U of Uw aanstaande en Uw oom over die kwestie?’
‘Nooit!’
‘Hoe dacht Uw verloofde over die afwijzende houding?’
‘Hij trok er zich weinig of niets van aan.’
‘Nog een intieme vraag, die ik U helaas moet stellen. Nogmaals: U moet vertrouwen, dat ik U geen vragen stel, die onnodig zijn of zouden voortspruiten uit ongezonde zucht naar sensatie of schandaal. 't Is hier geen redactiebureau van 'n Boulevardblad. Wij maken hier genoeg mee, geachte dame, en zien tè veel achter de blinden, dan om daarop belust te zijn. 't Gaat ons om het achterhalen van de waarheid en daartoe moeten wij vaak wegen bewandelen, die kronkelen nààst de hoofdroute, die versperd is. Ter zake dan: Kreeg U, toen U wel eens alléén logeerde op Nieuw-Valkensweerd ooit bezoek van Uw verloofde?’
De freule stond op, was nu gloeiend rood geworden. Zij wilde heftig protesteren, doch keek in de ijskoude, wètende ogen van den politieman, zonk weer in haar stoel en prevelde: ‘Waarom vraagt U dat! Ja, ik weet 't: het zoeklicht op de wolken, nietwaar. Voor mij is 't nevel, mist.’
‘Ik zal U iets vertellen, wat nog niemand weet. In vertrouwen, freule. Wij hebben daar in de krant geen melding van laten maken, in 't belang van 't onderzoek. De moord ging gepaard met diefstal. Het gaat hier om 'n geval van roofmoord!’
‘Roof? ...... diefstal ......?’, 't bloed trok weg uit 't gezicht der thans geheel overstuur geraakte vrouw. ‘Maar, dat is onmogelijk! dat, dat moet 'n vergissing zijn. Wie moet dat gedaan hebben?’
Onwillekeurig bracht zij de hand plotseling aan de mond, als had ze zich versproken. Om de veelbetekenende spanning van 't nu volgende stilzwijgen te verbreken stamelde ze:
| |
| |
‘Ik bedoel - had oom dan geld bij zich? Wat, wàt is er gestolen?’
‘Z'n portefeuille. Uit z'n jaszak. Ze moet veel geld bevat hebben. Waarschijnlijk meer dan duizend gulden.’
‘Goddank’ fluisterde de vrouw schier onhoorbaar en blijkbaar zonder 't te weten. B.B. echter had 't vernomen en in zijn brein combineerden zich de conclusies. Wààr, voor welke diefstal was de freule bang geweest? En waarom? Vanwaar die verwondering overigens over die diefstal zelf, alsof ze die allerminst verwacht had, hoewel hij zo voor de hand lag? Terwijl de vrouw even, met de handen voor de ogen en stil zat te kijken, nam de inspecteur haar aandachtig op. Haar ene handschoen was omhoog geschoven van de pols, waarom een kostbare geciseleerde armband hing. B.B. zag er iets vreemds aan. Wat? De armband verdween voor z'n oog achter de handschoenklep. Thans even dóórzetten, was 't wachtwoord.
‘Uw oom reisde veel naar 't buitenland. Was hij misschien in 't bezit van belangrijke papieren, projecten, plannen of zo?’
Zij keek hem even onderzoekend aan. Dan - zich herstellend, antwoordde zij kalmer:
‘Over die dingen nam hij me nooit in vertrouwen en ik probeerde ook nooit van hem iets hieromtrent te weten te komen!’
B.B. geloofde haar. 't Kwam er volkomen overtuigend uit. Ook bij de politie is 't vaak de toon, die de muziek maakt. Hij verliet ijlings dit spoor.
‘Uw verloofde heeft U vandaag opgebeld. Heeft hij nog iets bijzonders gezegd, gevraagd omtrent die gebeurtenis?’
‘Neen, niets, hij deelde 't mij haastig en met ontdane stem mee. Ik kon 't eerst niet geloven, doch hij had 't uit de krant. 't Gesprek was maar kort.’
‘Wanneer ziet U Uw verloofde weer?’
| |
| |
‘Wij spraken af, dat hij vanmiddag om 6 uur uit Amsterdam zou overkomen.’
‘Waarom zo laat pas?’
‘Hij kon niet eerder, om vijf uur heeft hij nog een conferentie met de directie van z'n firma. Hij zou mij helpen bij de regeling van de begrafenis en zo ......’
De jonge vrouw zat nu geheel in elkaar gedoken op haar stoel. 't Was haar aan te zien, hoe pijnlijk en smartvol dit alles voor haar was.
‘Kan ik nu gaan? Ik geloof ......’
‘Nog een minuut! 'n Laatste vraag. Heeft U de heer Kauning nog gezien, nadat hij U thuisgebracht had?’
‘Neen, natuurlijk niet. Hij reed direct naar Amsterdam terug. Hij was gehaast, moest daar nog mensen spreken, zaken regelen, geloof ik.’
‘Dan mag ik U wel verzoeken met niemand een woord over 't hiergesprokene te vertellen? Anders natuurlijk dan in algemeene termen.’
Hij liet haar uit, doch hanneste expres zo met de deur, dat zij haar arm, waaraan de armband zat, even moest omhoogsteken. Dit ogenblik was voldoende voor hem om op te merken, dat één der gouden schakels van haar armband sterk verbogen was, net, als was zij er eens ergens mee aan blijven haken.
|
|