| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
Het cabaret ‘De Fazant’.
Het cabaret ‘De Fazant’ stond in Den Haag bekend als een meer dure, dan chique gelegenheid, hoewel ze door de uitgaande upper-ten toch geprefereerd werd vanwege de internationale allures en de ongedwongen, quasi-bohemien sfeer, die er vaak hing. De programma's waren altijd op 't kantje af, maar er werd veel Engels en nog meer Frans afval van de pikante productie aan de markt gebracht, dat toch volkomen ongenietbaar was voor de ‘man in the street’, en zo kon de politie wel iets méér tolereren, dan eigenlijk volgens de voorschriften door de beugel der strenge Hollandse censuur kon.
't Was intussen half negen geworden en Bolmans maag begon aardig te jeuken. Hij had z'n vrouw vanuit Valkensweerd reeds opgebeld en gewaarschuwd, dat hij niet kon komen ontbijten en ze hem waarschijnlijk vóór de middag ook niet verwachten kon. 't Jonge vrouwtje had nog even de stamhouder uit de wieg gehaald en met kunst- en vliegmiddelen geprobeerd, 't kind een of ander geluid te ontrukken. Maar Hendrik, die anders een keel kon opzetten, of hij levend gevild werd, vertikte het nu straf, ook slechts 't geringste teken van leven te geven, en hierover was de moeder nog meer teleurgesteld geweest, dan over haar mans uitblijven. ‘Zo gaat 't in 't leven’, dacht B.B., terwijl de auto voortsuisde naar de stad, maar zijn gepieker draaide toch weer spoedig in de richting der moord-affaire. 'n Grote zaak! 't Rustige Haagje zou van de sensatie smullen, vooral als bijzonderheden bekend werden.
Hu! Hij geeuwde z'n bruingerookte tanden bloot tot ver- | |
| |
maak van de andere mannen in de wagen. Die hadden echter hun nachtrust niet gemist als hij en hadden bovendien, terwijl hij druk bezig was met de verhoren, rustig hun boterhammetje, door moeder de vrouw meegegeven, opgepeuzeld.
‘Kees, zet me hier maar af’, gebood hij den politieman aan 't stuur.
Ze bevonden zich op 't zelfde punt in de stad, waar de vorige avond freule Julie door haar oom was opgepikt.
‘Rijden jullie maar naar kantoor jongens en zeg tegen Inspecteur Speur, dat ik naar dat lokaal ben. Dan weet ie 't wel. Over een uur ben ik weer op 't bureau. Ik wil niet opgebeld worden, behalve als 't natuurlijk uiterst perloe is. “Perloe” he, hoor je!’ en met 'n knipoogje tegen z'n mannen, die hem glimlachend begrepen, stapte hij uit. Hij stond dus nu op de hoek van de Voorgracht en de Kerkstraat en controleerde op z'n horloge, hoe lang 't lopen was naar 't cabaret, dat een eind verder aan de gracht lag. De afstand bedroeg nauwelijks vijf minuten.
Aan de straat zag het gebouw, waarin ‘De Fazant’ z'n kleurige veren ontplooide, er in 't geheel niet uit als een nachtelijk oord des vermaaks. 't Was een vrij oude, deftige herenbehuizing met een trappenportiek, waarvoor een deftig gedrapeerde luifel boven 't trottoir uitstak. De ramen waren behangen met zware overgordijnen, het geheel maakte meer de indruk van een selecte sociëteit, waarin gepensioneerde hoge ambtenaren hun politieke kletspraatjes uitwisselden, dan van een danshol, waar de blasé haut-monde genotterde van half ontklede meisjes en aanverwante artikelen.
B.B. stapte binnen, alsof hij een doorgewinterde habituée was. De Portier keek hem stom verwonderd en een weinig argwanend na. Wie kwam er nu op zo'n onmogelijk uur binnen? De benedenverdieping van 't cabaret werd ingenomen door een café met restaurant, annex biljartzaaltje.
| |
| |
Ochtendgasten golden hier echter zeker voor een zeldzaamheid, want de tafeltjes waren slechts summier gedekt en er stonden zelfs stoelen op elkaar voor schoonmaak. 't Geheel maakte zelfs op den - in figuurlijke en letterlijke zin - nuchteren politie-inspecteur een desillusionnerende indruk. Niets zo armzalig als lege café's en restauranten. Naast de brede glazen deuren, die tot dit benedencomplex toegang gaven, leidde een zogenaamde modern-luxueuse trap - zwaar met rode tapijten belegd - naar de eigenlijke ‘tempel der lichte muse’ boven. De rode treden met de glinsterende roeden en de goudbespikkelde wanden van 't trappenhuis, allemaal ontwerp van een bekenden Haagsen binnenhuisarchitect, beloofden al bij voorbaat gouden bergen van chique- en geraffineerd amusement aan de bezoekers, maar moesten niet bijzonder dik beslagen gasten ook wel een preliminair gevoel van pecuniair onbehagen geven. ‘Hier worden je de centen op twaalf verschillende manieren uit je zak geklopt’, dacht B.B., terwijl hij 't restauratie-gedeelte binnenstapte, ‘mij niet gezien Roosje!’ En achteloos nam hij plaats aan een tafeltje, dat er niet zo erg koud-negerend uitzag, getuige een enkel mes en 'n vork op 't overigens niet eens geheel smetteloze linnen.
Een kellner, die B.B. al zo'n beetje had zien rondscharrelen tussen de tafeltjes, kwam, met stijf verholen verbazing op z'n slappe aangezicht, gerokte lichaam in plooi van bevelafwachting op B.B. aanplatvoeten en trok z'n eigenwijze kunstwenkbrauwen nog 'n verdieping hoger op naar z'n zwartgeduco'de pruik toen hij den speurder herkende. Want in gelegenheden als deze had B.B. natuurlijk reeds lang z'n meestal weinig welkome visitekaartje gepresenteerd. Naar de schuin-glurende vissenblik te oordelen, waarmee hij de eerste woorden van den eenzamen gast afwachtte, bereidde de kellner zich reeds voor op 'n informele ondervraging, maar 't lege tafeltje werkte juist stimulerend op Bolmans appetijt en
| |
| |
hij bestelde kort en bondig koffie, brood, kaas en ‘flink wat vlees’, hoopte alleen maar, dat 't niet al te lang op zich zou laten wachten. Om vast 'n beetje in de stemming te komen draaide hij voor een dubbeltje een fijne sigaar uit een flesautomatiek en blies de geurige rookwolkjes behaaglijk voor zich uit, zoals het ieder rechtgeaard detectieve-op-'t-oorlogspad sinds onheuglijke tijden betaamt. 't Ontbijt smaakte hem uitstekend, wat misschien meer lag aan Bolmans uitzonderlijke eetlust dan aan de kwaliteiten van 't gepresenteerde voedsel.
Versterkt, bevredigd, begon B.B. de aanval. Onder de indruk van een fooi, zo royaal als hij ze ‘in deze slechte tijden’ maar zelden in de vingers gestopt kreeg begon 't uiterlijk van den eerst volledig bevroren kellner al wat te ontdooien. De verstarde plooien van z'n blasé facie vertrokken in 'n half mislukte poging, belangstelling te huichelen.
B.B. trof het. Deze man bleek achter z'n mummie-masker van stands-chagrijn de psyche van 'n kwebbelaar te barricaderen. Bovendien had hij toevallig de afgelopen nacht tot sluitingsuur in 't cabaret-zelf bediend en nu had hij dagdienst van negen tot tweeën. Met z'n drieën hadden ze dat zo om de beurt, jawel m'neerr, 's morgens was 't nooit zo druk, 'n enkele verdwaalde tourist, en zo!
‘Nou, een verdwaalde toerist ben ik niet. Ik kom hier in functie en zou graag van je vernemen, wat hier gisteravond precies gebeurd is ...... ik bedoel in verband met dat vermiste damestasje.’
Hier loog B.B. een beetje, maar 'n leugentje om bestwil moet elke speurder zich op z'n tijd kunnen veroorloven. Want op de eerste plaats was hij niet in functie en had hij met dat zaakje van de vorige avond - dat overigens in de kiem gesmoord was - niets te maken en ten tweede interesseerde het hem ook maar zeer matig. Bovendien zou hij alle gege- | |
| |
vens van A. tot Z. kunnen opvragen bij de politie zelf. Hij had echter 'n aanloopje nodig. Het nieuws van de moord was in de stad nog niet doorgedrongen en zo kon hij z'n informaties nog een schijn van onbelangrijkheid geven. Gegroepeerd als zijn vragen waren om het nietige voorval met 't tasje, leken ze argeloos en was er weinig gevaar dat die sfeer van angstige beslotenheid om de informatie-getuigen zou hangen, die onmiddellijk uit de wetenschap van moord en doodslag opstijgt.
Zo vernam B.B. dan zonder moeite, dat de vorige avond Freule Dudam al vroeg gekomen was - om negen uur was ze er al - in gezelschap van meneer Kauning. Ze noemden hem hier de ‘gigolo’, maar och meneer, dat zeggen ze al gauw. Ze denken, dat de dames voor hem betalen, want hij is altijd platzak. Ze zeggen, dat ie z'n geld verspeelt aan de baccarattafel, maar of 't waar is? Ze zeggen zo veel, ik vind hem 'n geschikte klant, wou dat we d'r zo 'n paar honderd hadden. Enfin meneer, ze hebben wat gedronken, nog al veel in de gauwigheid, de freule drie glaasjes wonderolie (zo noemen we hier ‘rode bessen’, meneer) en haar cavalier, helemaal tegen z'n gewoonte, niets dan 'n paar glazen whiskey-soda. Om tien uur stapten ze al op.
‘Hm, dat is zeker nog niet vaak gebeurd, dan begint die flau ...... het program toch pas!’
‘Nooit meneer, ze gaan nooit vóór middernacht. Ik geloof, dat zij 't gewoonlijk wel niet zo laat wil maken, maar meneer Kauning, dat is 'n plakker, als ie wat op heeft vooral, dan krijg je hem met sluitingstijd nog niet de deur uit. Maar hij kan d'r goed tegen, meneer, wonderlijk! Hij staat altijd nog recht genoeg op z'n benen en heeft z'n positieven nog zo bij mekaar, dat ie gentleman blijft! Maar gisteravond leek 't wel de omgekeerde wereld. Hij wou weg, met alle geweld. Hij scheen z'n kameraden te wachten, keek elk ogenblik op z'n
| |
| |
horloge. Maar die heren kwamen helemaal niet opdagen! Prospère, de andere kellner, had gemerkt dat ze 'n beetje kift hadden over dat vroeg weggaan.’
‘Hoe vertrokken ze, te voet?’
‘O nee meneer, zoals gewoonlijk met de Panhard van meneer Kauning, prachtwagen meneer!’
‘Tjonge, ook door de dames betaald?’
‘Geloof U 't meneer? Zulke dure luxe speelgoed brengt Sinterklaas niet rond!’
‘Wie zat aan 't stuur.’
‘De chauffeur meneer ......’
‘A ha! En toen is freule Julie 'n poos later weer teruggekomen?’
‘Precies m'neer. 'n Half uur later, en alléén. De rest weet U al. Om elf was 't zaakje in orde en toen is de dame weer vertrokken.’
‘Hoe is ze gekomen en hoe vertrok ze weer?’
De kellner keek den politieman verwonderd even aan, alsof werkelijk de gedachte tot z'n verweekte hersens door zou dringen, wat al deze finesses met dat verstopte damestasje te doen hadden, maar hij rekende er op dat de fooi in rechte verhouding zou staan tot de quantiteit en niet tot de qualiteit der inlichtingen. Hij richtte zich schouderophalend tot den portier, die al een poosje met een demonstratief air van onverschilligheid, waarmee hij overigens z'n inwendige nieuwsgierigheid verried, had rondgescharreld: loket-buffet en vise-versa.
‘Hè Hein, eh, Dudam (zo heet ze onder ons, ziet U) - Dudam is die met 'n taxi gekome en weggereje of niet?’
De aangesprokene, opeens gewichtig-gewillig, antwoordde niet direct, maar, de ander steil negerend, richtte hij zich met een ‘Pardon meneer’ tot den inspecteur, die zich wel verplicht zag, de vraag te herhalen, beseffend de
| |
| |
financiële consequenties die deze verfijnde strategie van den beroeps-fooienklopper zou sorteren.
Nee, de freule had de taxi bij haar aankomst al weggestuurd. Ze leek erg zenuwachtig, meneer. En dat om zo'n tasje, ...... zò kostbaar leek 't nou ook niet. D'r zaten zeker compermiterende briefies in of zo, en daar binne chanteurs altijd gek op, enfin, dat weet meneer 't beste. Ze was later ook weer te voet vertrokken. We vonden het 'n beetje gek voor 'n loslopende dame zo laat, maar ja, je ken overal taxi's op de kop tikken, de snorders rijje hier voor de zaak af en aan, 'n schande meneer, daar moste ze 'n beetje beter op lette.’
B.B. glimlachte begrijpend: die snorders draaiden den portier natuurlijk meer dan eens de provisie, die hij bij 't opbellen van 'n taxibedrijf opstreek, door de neus!
‘Zo, en die meneer Kauning, hoe vonden jullie die, was ie nogal royaal en zo?’
‘Royaal meneer? Koninklijk! Maar de consumpties betalen, ho maar. Daar moest de baas soms wel 'n maand of twee, drie op wachten. We volgen hier 't Indische systeem ziet U, bonnetjes schrijven. Voor credietbons komt er tien procent boven op. Krijgen deed je je centen wel, maar meneer Kauning betaalde contant met de fooi en 'n knipoochie, dan wiste wij d'r alles van. We wisten 't altijd zo te regelen, dat niemand van 't gezelschap er iets van snoop. Dat was natuurlijk vooral, om tegen de freule geen figuur te slaan.’
‘Nog een andere vraag. Kwam die meneer Kauning hier ook wel eens met andere dames?’
‘Nou, de laatste tijd niet meer!’
‘Dus vroeger wel!’
‘Dat is te zegge, dat is al zo lang geleje meneer.’
‘Kijk eens beste vrinde’, en B.B. fronste de wenkbrauwen en keek de beide gladde geldjagers imponerend aan, ‘ik stel veel belang in alles, wat die Kauning betreft. Ik zeg 't jullie
| |
| |
maar ronduit. Je hoeft niet bang te zijn, dat van jullie verklaringen iets uitlekt en bovendien heb ik er wel 'n paar losse centen voor over. Houden jullie je kiezen op elkaar, dan moet ik elders m'n licht gaan opsteken en dat kost me meer moeite, maar dan vissen jullie er òòk naast. Wat dunkt jullie?’
De twee wisselden 'n blik van verstandhouding.
‘Och, d'r is ook geen geheim an, meneer, ik zal U vertellen wat ik weet.’
‘Wat je kwijt wil, deugniet’, dacht B.B.
‘Vroeger wèl, ziet U, maar sinds hij kennis heeft aan de freule, hoe lang is dat, Kees, 'n half jaar zo wat?, nou sinds die tijd is ie hier niet met andere dames geweest. Vroeger wel, wat zal ik zegge, en die waren nou niet altijd honderd karaats, ziet U?’
‘Honderd? Nou, dat hoeft ook niet’, lachte B.B., ‘maar ga verder’, tegen den even stomverwonderden kellner.
‘U weet, wat ik bedoel meneer. Deemie monde, zouê de Fransen zeggen!’
‘Hm, hoe gedroeg hij zich tegenover die - hm, eh - dames?’
‘Correct meneer, op en top gentleman hoor, maar ja, hoer blijft hoer meneer, excuseer, zo zegge wij altijd onder mekaar, of 't nou 'n arme ouwe stakker van de straat is of de maintenee van Zijne Hoogheid!’
B.B. wilde dat niet tegenspreken.
‘En - heb je nog al 'n goed geheugen, Ober?’
Als je 'n kellner met ‘ober’ aanspreekt, heb je honderd tegen een z'n hart gewonnen.
‘Weet je je te herinneren, met welke heren Kauning al zo omging? Je sprak er straks over, dat hij vrienden verwachtte.’
‘Ja, sommige kenne we goed, he Kees? 's Kijke, daar heb je nommer een die mof, tenminste hij spreekt zo'n soortement Hollands met 'n moffrikaans likeurtje d'r door heen.
| |
| |
Hoe heet ie ook weer, Kees. Weet jij 't ook niet? Zo'n lange met een jaap bove z'n linkeroog en 'n spiergladde schedel, net zo glad als die biljartbal meneer.’
‘Hoe sprak hij die aan?’
‘Ja, al slaat U me dood! Waarvoor schold ie hem ook weer uit? Kakel - Kram - Kraai ......’
‘Kraaiepoot soms?’
‘Juist meneer, Kraaiepoot zeiê ze tegen 'm, rare naam!’ gooide Kees 'n duit in 't zakje zeker om hem met woekerwinst terug te hopen.
‘Zeker 'n schuilnaam meneer, want ik geloof, dat die vent van hoge komaf is, d'r ligt iets gedistergeerds over z'n rotsmoel, neem me niet kwalijk, da's op z'n Hollands ziet U.’
‘En dat is nog de mooiste taal, Kees! Wel eens iets bijzonders opgevangen tussen die twee?’
‘Gesprekken horen wij principieel nooit, meneer. Wel hadde ze iets geheimzinnigs samen, als je 't mij vraagt!’
‘Hm, nog andere bijzondere vrienden?’
‘'s Kijke, die Kraaiepoot kwam dikwijls in gezelschap van 'n man, die ze onder mekaar de Panter noemden.’
‘De Panter?’
‘Ken U hem meneer?’ Zo'n dikke met van die kleine slimme oogjes?’
‘Niet persoonlijk, alleen van naam!’
‘Ze noemden hem ook wel Joep. Als U mij vraagt meneer, dat was zo'n beetje 'n buitenbeentje in die chique beweging. En die had ze hier, hoor’, en de ronde portier tikte veelbetekenend even achter z'n elleboog, ‘met de bosjes!’
B.B. was tevreden. Veel meer kreeg hij niet er uit en zat er waarschijnlijk ook wel niet meer in. Na een flinke fooi voor de knipmessende beroepspraatmakers te hebben achtergelaten, begaf hij zich vlug naar z'n bureau.
| |
| |
Joseph Willem Panders. Geboren te Harlingen 17 Juli 1895, zoon van reizend marktkoopman. Veroordeeld wegens oplichterij en valsheid in geschrifte. Archief 1425/E/39.
Verblijfplaats: niet vast. Zwervend.
Staat waarschijnlijk in verbinding met buitenlandse geheime organisaties (B.F.A.?). Leeft samen met Poolse prostituée, M. Poltesky, bijgenaamd Maria Walewska. Morfinisten?
B.F.A. British Foreign Agency. Astrale inlichtingen-organisatie zonder bepaald centrale instantie. Illegaal. Losse verbinding met officiele Britsche spionnagedienst? Internationale zwendelaars- en oplichterscombinatie. 't Woord British is mogelijk camouflage. Er lopen draden naar andere vreemde informatiediensten.
M. Poltesky, alias Maria Walewska. Zie J.W. Panders.
Een kaart met 't doopceel van den man met 't biljartballenhoofd bevond zich in 't kaartsysteem helaas niet.
Maar in elk geval was men hier gestoten op de lugubere en met 'n waas van ondoordringbare geheimzinnigheid omhulde figuur van Freiherr Krapotzky von Büchlingsdorf of Büchingsdorff alias Meier, Müller, Braun, etc., etc., in de wandeling: ‘Kraaiepoot!’ Zo, zo, dus deze zwendelagent en intrigant stak z'n door de wereldoorlog gehavende ziel en facie ook al om de hoek der coulissen! En zeker niet als figurant! Misschien als regisseur? ......
‘Zoek 't maar eens uit’, bromde B.B. ernstig en krabbe zich achter 't oor. Enfin, in ieder geval had hij een paar aanknopingspunten, al was hun plaats en belangrijkheid nog in 't geheel niet vastgesteld of zelfs maar benaderd. Maar de commissaris had hem, Bolman, met de algehele leiding van
| |
| |
't politioneel onderzoek belast en B.B. deinsde voor geen enkel karweitje terug. Nu moest Freule Dudam wel aan 'n verhoor onderworpen worden. Reeds diezelfde ochtend waren een paar mannetjes er op uitgestuurd om haar ‘gangen’ na te gaan; maar de dame had zich buitenshuis niet vertoond. Ze was nu uitgenodigd, zich onmiddellijk op 't centraalbureau van politie te melden.
B.B. raadpleegde z'n horloge. Tien uur twintig. De middageditie der kranten was misschien al verschenen. De Freule zou ze reeds hebben kunnen lezen.
‘Misschien is dat 'n lelijke fout van je geweest Bolletje’, fluisterde de inspecteur zichzelf toe. ‘Misschien ook niet, we zullen eens zien.’
|
|