Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Puk en Muk vliegen om de wereld (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Puk en Muk vliegen om de wereld
Afbeelding van Puk en Muk vliegen om de wereldToon afbeelding van titelpagina van Puk en Muk vliegen om de wereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.67 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Puk en Muk vliegen om de wereld

(1979)–Jos Haens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 56]
[p. 56]

De vliegende koffer

O, o, wat hebben Puk en Muk veel te vertellen. Batje slaat telkens zijn handen ineen van verbazing. Wie had toch ooit kunnen denken dat je met een zeepbel zo ver kunt reizen.

‘En nu heb ik nog iets voor je’, lacht Muk geheimzinnig. ‘Je kunt het lezen en toch zit het niet in mijn hoofd maar erop!’

Batje peinst en piekert.

‘Je gedachten zitten in je hoofd. Die kun je soms wel lezen. Je muts staat op je hoofd, maar die kun je niet lezen. Ik geef het op.’

Dan zet Muk zijn puntmuts af en haalt de oude krant eruit, die hij van de sultan heeft gekregen.

Och, wat is die Batje blij.

‘Het is echt Arabisch’, zegt hij. ‘Ik heb een toverwoordenboek, daar kun je elke taal in opzoeken. Luister: hier in de krant staat: El hadasj hedzja chawah. Even opzoeken. Misschien staat er wel: morgen schijnt de zon! Even opzoeken, hoor. Ja, hier heb ik het: El hadasj hedzja chawah ... je neus staat scheef...

Zou zo iets wel op een weerkalender staan? Ik geloof dat de sultan ons voor de gek houdt. Zou hij soms toch een oude krant hebben meegegeven?’

‘Het was een rare sultan. Misschien was hij de weerkalender al lang kwijt!’

‘Als dat zo is, kun je de weerkalender alleen vinden in het Grote-Mensen-land. Daar zijn jullie misschien al vaker geweest?’

‘O ja, als je over de Hoge Bergen bent, kom je vanzelf in

[pagina 57]
[p. 57]

het Grote-Mensen-land’, zegt Puk. ‘Maar als we erheen moeten lopen, duurt het zo lang.’

‘Daar heb ik al wat op gevonden’, lacht Batje. ‘Kom maar eens mee.’

Puk en Muk zijn erg nieuwsgierig wat Batje voor hen heeft uitgedacht. Ze lopen achter hem aan verder het Sprookjesbos in. Het onweer is voorbijgetrokken, en nu is het sultans-weer: de zon schijnt. Batje loopt voor hen uit over een smal pad. Opeens blijft hij staan en wijst naar een naambord:



illustratie

‘Hier woont de man die je hebben moet’, zegt Batje. ‘Ga er maar gerust heen. Ik mag niet verder, want ik moet in mijn eigen toverland blijven!’ Plotseling klinkt er een gesis en Batje verdwijnt in een rookwolk.

Puk en Muk kijken een beetje angstig rond. Van Batje zien ze geen spoor meer en ze vragen zich af waar dit pad naar toe gaat. Maar als ze de weerkalender willen vinden, zullen

[pagina 58]
[p. 58]

ze toch iets moeten ondernemen. Ze besluiten het erop te wagen en op bezoek te gaan bij meneer S. Pook.

‘Wat gek’, lacht Muk, ‘S. Pook. Zou die nou Pook heten of een spook zijn? En weet jij wat een essem is?’

‘Nee, ik weet wel wat een idee is’, zegt Puk, ‘maar ik heb geen idee...’

‘Stil, luister’, zegt Muk, ‘ik hoor hamerslagen.’

Ze blijven even staan om te luisteren. Waar komt dat lawaai vandaan? Voorzichtig lopen ze verder. Waar het pad een bocht maakt, zien ze een brede diepe grot. Daaruit klinken de hamerslagen. Een grote sterke man is met een hamer aan het werk. Puk en Muk blijven op een afstand staan. De man heeft zwarte handen en zijn gezicht zit vol roetvegen. In de grot brandt een vuur. Het zal er wel erg heet zijn. Er staat een aambeeld. Op de grond liggen stukken ijzer en hoef-ijzers en tegen de muur staan karrewielen. Deze meneer Pook is een smid.

‘Hallo! Meneer Pook!’ roept Puk zachtjes.

Klink-klonk-klink-klonk... De smid hoort niets. Wie altijd zoveel lawaai maakt, hoort op het laatst niet meer zo goed.

‘Meneer Pook! Meneer Pook!’

Toevallig kijkt de smid op en hij ontdekt de twee dwergen. Hij zet zijn zware hamer neer en veegt zijn handen af aan zijn leren schort. Dan zegt hij:

‘Jullie komen precies op tijd. Ik heb het net af. Jullie zijn toch Puk en Muk nietwaar? Van Batje?’

Puk knikt ja voor het eerste deel en Muk schudt nee voor het laatste deel. Hij vertelt dat ze niet van Batje zijn, maar van Klaas Vaak.

‘Batje heeft jullie naar mij gestuurd, maar wie ik ben, heeft

[pagina 59]
[p. 59]


illustratie

hij niet gezegd. Ik ben Stoffel Pook. Ik ben ideeën-smid. Soms krijg ik een idee, en dan maak ik dat.’

‘Waarom staat er dan bij je naam: essem idee?’

‘Kun je een geheim bewaren? Je mag het alleen aan Klaas Vaak vertellen. Essem idee: dat zijn vier letters: es-em-ie-dee: SMID. Weet je nu wat ik ben? En voor jullie heb ik iets heel bijzonders gemaakt.’

De smid loopt naar achter in zijn grot en komt terug met een grote koffer. Het is een zwaar ding, want hij is van staal gemaakt, dat blauw glanst in het licht. Het deksel is gebogen en opzij zitten twee hengsels.

Stoffel zet de kist op de grond en doet het deksel open. De koffer is groot genoeg voor twee dwergen als Puk en Muk. ‘Let goed op’, zegt de smid, ‘dit is een vliegende koffer. Kijk, hier beneden zit een motortje en als je op deze knoppen duwt, kun je de koffer sturen waarheen je maar wilt. Dan zijn hier nog vakjes waar allerlei dingen in zitten die je goed kunt gebruiken. Ik heb gehoord dat jullie de weerkalender zoeken. Zie je, met deze vliegende koffer kun je veilig

[pagina 60]
[p. 60]

om de wereld vliegen. En hij brengt je altijd waar je wezen moet.’

Puk en Muk zijn vol verbazing over dit nieuwe vliegtoestel. Ze hebben al met allerlei apparaten gevlogen, maar dit hebben ze nog niet meegemaakt. Stel je voor, zo'n zwaar ding! Hoe kan dat in de lucht blijven? Maar ja, als Stoffel het zegt, zal het wel zo zijn.

‘Kom Muk, we stappen in en dan gaan we eerst wat oefenen. Misschien komt de koffer helemaal niet van de grond.’

De twee dwergen stappen in de stalen kist. Die is heel wat degelijker dan de dunne zeepbel van Batje. En ze kunnen er fijn in zitten op de lage bankjes.



illustratie

[pagina 61]
[p. 61]

‘Zitten jullie goed?’ vraagt Stoffel. ‘Zullen jullie de groeten doen aan Batje en aan Klaas Vaak?’

‘Ja zeker Stoffel! Maar we vliegen nog niet!’

Nu duwt Puk op het startknopje en opeens begint de koffer te zoemen en te brommen als een dikke hommel. Langzaam gaat de koffer met Puk en Muk omhoog. Brommend stijgt het zware ding boven de bomen en als ze naar beneden kijken, is de figuur van Stoffel nog maar een stipje voor zijn grot. Hij zwaait uit alle macht, maar ze vliegen nu zo snel dat hij al gauw niet meer te zien is.

De reis is begonnen. Puk en Muk snorren over het Sprookjesbos. Muk heeft een verrekijker ontdekt en zoekt nu naar het land van Klaas Vaak. Hij ziet het niet. In plaats daarvan vliegen ze naar het land van de Grote Mensen.

‘Hoe vinden we ooit de weerkalender?’ vraagt Muk.

‘O, dat is heel eenvoudig’, zegt Puk. ‘Als je steeds maar doorvliegt, kom je er altijd, want de aarde is rond. Alleen duurt het tamelijk lang. Dit is wel een heerlijke vliegkist.’ Van plezier steekt hij zijn paraplu omhoog en begint te zingen.

Intussen vertelt Muk wat hij allemaal ziet.

‘Puk, daar heb je de Hoge Bergen, allemaal met sneeuwmutsen op. En daar ligt een dorp is een dal. Ik zie een kerktoren en ik zie een kapot kasteel.’

‘Wat? Een kapot kasteel?’

Puk buigt zich voorover om dat kapotte kasteel ook te zien. ‘Dat is een oude burcht, Muk. Heel lang geleden woonden daar ridders. Maar die zijn al lang weg. De mensen keken niet meer om naar zo'n burcht. Na een tijd stortte het dak in of viel een toren om. En nu is er niets meer over dan een ruïne.’

[pagina 62]
[p. 62]


illustratie

‘Een lawine?’

‘Nee, dat is iets anders. Een ruïne.’

Puk vertelt er nog meer van. Even later vliegen ze over een grote Turkse stad. Dat is iets geweldigs. In deze stad zien ze gebouwen met koepels en heel slanke torentjes ernaast. Het lijkt wel of alles van goud is, zo glinstert het in de zon. Maar ze zien ook een stadsdeel met heel nauwe kronkelige straatjes.

‘Weet je wie de baas was in deze stad?’ vraagt Puk.

‘Vertel eens. Jij weet zo veel.’

‘Dat was de sultan.’

‘Wat? De sultan van Ploef?’

‘Nee hoor, die zit op de wolken. Maar hier woonden echte sultans. In prachtige paleizen.’

Dan begint Puk te vertellen over de sultans van vroeger. Hij vertelt een van de sprookjes uit Duizend-en-één-nacht. Muk vindt het verhaal prachtig. Nu duurt de reis ook niet zo lang.

Er is een heleboel te zien in de landen waar ze overvliegen. Puk vindt dat het langzaam aan tijd wordt dat ze gaan

[pagina 63]
[p. 63]


illustratie

landen. Hij wil wel eens wat rondlopen na al dat zitten. Ze kijken uit naar een geschikt plaatsje.

‘Daar’, wijst Muk, ‘naast dat grote dier! Zo'n groot dier heb ik nog nooit gezien.’

Muk stuurt de koffer in de juiste richting, maar het gaat toch niet helemaal naar wens. In plaats van naast de olifant, landen ze boven op de brede nek van het reusachtige dier.

‘Nu krijgen we toch nog een gratis ritje’, roept Puk.

Jobbel, de olifant, kijkt vreemd op van de rare vracht. Hij is gewend om boomstammen voort te trekken. Dan zit zijn baas, de kornak, op zijn nek om hem te sturen. Maar dit vreemde hoekige ding. Wat moet hij ermee? Daar gaat zijn lange slurf al omhoog en hij pakt de koffer bij het hengsel. Puk en Muk hebben nog maar net de tijd het deksel dicht te klappen. Nu zitten ze veilig in hun ijzeren huisje. En dat is maar goed ook.

[pagina 64]
[p. 64]

Jobbel begint te lopen. Hij heeft kennelijk een idee gekregen. Stap voor stap sjokt hij in de richting van de rivier. Daar gaat hij elke dag heen om zich lekker te wassen. Maar in de rivier leeft ook een grote vijand van Jobbel. Dat is Krako, de krokodil. Van hem moet de olifant niets hebben. Die heeft een muil met rijen scherpe tanden. Als hij iets tussen zijn kaken heeft, laat hij het niet meer los. In de verte ziet Jobbel de krokodil al liggen. Half in het water. Zijn muil heeft hij al ver open. Net of hij wacht op zijn maaltijd. Wacht maar, denkt Jobbel, ik heb een lekker hapje voor je. Maar het is wel vlees in blik.

Krako ziet de olifant komen en nog verder gaat zijn bek open. Hij heeft nog nooit meegemaakt dat de olifant een hapje voor hem meebrengt. Maar Krako lust alles en hij heeft een flinke honger.

Jobbel gebruikt zijn slurf als hijskraan en tilt de koffer boven de muil van Krako. Daar laat hij hem vallen.



illustratie

[pagina 65]
[p. 65]


illustratie

Klap ... de kaken slaan dicht. Jobbel kijkt gespannen toe, hoe Krako dit lekkere toetje naar binnen zal werken. Maar de gevolgen zijn verschrikkelijk. Krako maalt met zijn kaken over de stalen koffer en opeens spuwt hij de hele koffer uit zijn bek, hoog de lucht in. En tegelijk met de koffer vliegt er een hele rij scherpe tanden mee. Het halve gebit van Krako schiet versplinterd de lucht in.

Jobbel weet niet hoe snel hij moet maken dat hij wegkomt. Zo'n woedende krokodil is tot alles in staat. Maar voor Puk en Muk komt het goed uit dat ze worden afgevuurd uit de bek van Krako. Nu zijn ze aan een groot gevaar ontsnapt. Ze spreken af dat ze voortaan wat voorzichtiger zullen zijn in dit land met zulke grote dieren.

[pagina 66]
[p. 66]

Eindelijk vinden ze een plek waar beslist geen enkel dier te zien is. Daar besluiten ze uit te rusten en een dutje te doen. Overal is het stil. Dan klappen ze het deksel van de koffer dicht. Muk wil nog wat praten, maar Puk slaapt al bijna. Hij geeuwt: ‘Klap nu eens even je mondje toe. Ik ben moe.’

Nog even en dan vallen ook zijn ogen dicht.

 

Grrr ... grrr ... krrts ... krrts...

Puk wordt wakker. Hij schrikt op. Hij luistert. Weer dat geluid, gegrom en gekras. Hij stoot Muk aan:

‘Word wakker jongen. Er is iets’, fluistert hij.

‘Wat? Krijgen we friet? Ik droomde dat we puddingbroodjes kregen. Lust jij die ook? Hé? Waar zijn we?’

Nu is Muk pas goed wakker.

‘Stil zijn Muk. Ik hoor iets bij onze koffer.’

Luister! Opnieuw horen ze: grrr ... oew ... En opeens wordt er tegen de vliegende koffer geslagen. Puk kijkt door het sleutelgat van de kist en schrikt. Vlak voor zijn oog ziet hij twee groenblinkende katteogen. Maar ze zijn niet van een klein poesje.

‘O, o, Muk! Wat er nu toch te zien is. Kijk jij ook eens!’ Hij maakt plaats voor zijn broertje en nu kijkt Muk door het sleutelgat. Muk schrikt zich wild, zodat hij met zijn hoofd tegen het deksel van de kist slaat.

‘B ... b ... beest ga weg!’ bibbert hij heel bang.

‘Het is een tijger’, zegt Puk, ‘en hij heeft geroken dat wij in de koffer zitten.’

‘Maar wij ruiken helemaal niet lekker’, zegt Muk. ‘Kun je hem dat niet vertellen?’

‘Misschien denkt hij dat we apen zijn’, veronderstelt Puk.

[pagina 67]
[p. 67]


illustratie

‘Kan niet’, zegt Muk, ‘apen hebben toch staarten!’

‘We moeten gauw iets bedenken’, zegt Puk. ‘Eerst zullen we het deksel een klein beetje optillen.’

‘Ja, dat doen we’, zegt Muk, ‘en dan schreeuwen we heel hard. Zou hij dan schrikken en wegrennen?’

‘Nee’, schudt Puk, ‘ik denk dat ik iets beters weet. Let maar eens op.’

Hij voelt onder het zitbankje. Daar heeft Stoffel Pook allerlei handige zaken opgeborgen. Die komen nu mooi van pas. Kijk eens, daar heeft Puk een vuurpijl. Die moet dienen als ze in nood zijn. In nood zijn ze nu zeker. Puk maakt de vuurpijl vast aan de punt van zijn paraplu.

‘Jij moet helpen, Muk!’

Ze tillen het deksel een beetje omhoog. Onmiddellijk komt de grote tijger snuffelen bij de opening. Dat hapje daarbinnen lijkt hem wel wat. Dat kun je aan zijn gegrom horen. Puk steekt de paraplu met de vuurpijl een stukje buiten de kist. De staart van de tijger staat recht omhoog. Zie je, daar komt het lekkere hapje vanzelf, denkt de tijger. Met open-

[pagina 68]
[p. 68]


illustratie

gesperde bek staat hij klaar om aan zijn maaltje te beginnen. Intussen heeft Puk een lucifer aangestreken en bij de vuurpijl gehouden. De lont begint te branden. Het sist en rookt.

‘Ja!’ roept Puk opeens en hij steekt de paraplu recht naar voren.

Beng! ... een oorverdovende knal ... vuur en rook en geknetter! De grote tijger maakt met een sprong rechtsomkeer en rent weg met de staart tussen de benen. Intussen hebben Puk en Muk het grootste plezier en ze zijn geweldig trots dat ze een tijger verdreven hebben zonder geweer. Nu ja, de paraplu was ook een soort geweer.

‘Puk, we moeten maken dat we uit dit circusland wegkomen!’ zegt Muk.

‘Circusland? Hoe kom je daarbij?’

‘Het zit hier vol olifanten en tijgers. Die heb je in het circus ook.’

[pagina 69]
[p. 69]


illustratie

Opeens stoot Puk zijn broertje aan.

‘Het circus is nog niet afgelopen, Muk. Kijk eens, wat daar aankomt!’

Je moet hier in India ook overal op letten. Dat merken Puk en Muk wel. Een grote groene slang komt aangeschuifeld. Zijn gespleten tong glijdt in en uit zijn bek. Hij heeft de dwergen ontdekt en meent misschien dat het muizen zijn. Met valse kille ogen bekijkt het monster zijn prooi. Hij verlamt daarmee het dier dat hij wil verslinden. Maar Puk en Muk zijn beslist geen muizen, net zo min als ze apen zijn. Vlak voor het dier bij hen is, laten ze met een klap het deksel vallen.

‘O Puk, wat eng’, bibbert Muk, ‘blijven we nou altijd hier in het circus?’

‘In het circus treedt een slangenbezweerder op. Die maakt ze tam.’

‘Ik geloof niet dat deze slang zweren heeft. Hij zal wel niet tam zijn. Kunnen we niet gauw wegvliegen?’

Maar het is al te laat. Deze slang is een listig dier. Hij wikkelt zich rond de vliegende koffer om die in elkaar te drukken. Dat wil hij tenminste. Maar een stalen kist knijp je zo maar niet fijn. De slang trekt zich helemaal samen. Het helpt niet. Na een poosje wordt hij moe. Nu beginnen Puk

[pagina 70]
[p. 70]


illustratie

en Muk tegen het deksel van de kist te duwen. Het gaat heel moeilijk. Ze moeten met hun rug tegen de bovenkant duwen en langzaam gaat het deksel wat omhoog. De slang voelt dat hij uitgerekt wordt. Steeds verder gaat het deksel open en de slang wordt langer en dunner. Opeens klapt het deksel helemaal open en de slang wordt zo slap als een elastiekje. Nu vinden Puk en Muk dat het hoog tijd wordt de benen te nemen, of tenminste de koffer te nemen.

Ze laten de slang liggen en stijgen snel weer op.

Als ze al flink hoog zijn, roept Muk naar beneden:

Je kunt beter een baantje zoeken als tuinslang!’

Ja, nu durft hij weer.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken